Algemene inleiding

Aanleiding voor het maken van de richtlijn

Duizeligheid is een veel voorkomende klacht op oudere leeftijd (Aggarwal et al, 2000; Colledge et al, 1994; Jonsson et al, 2004; Maarsingh et al, 2010; Sloane et al, 1989). Boven de leeftijd van 75 jaar is duizeligheid zelfs de meest voorkomende reden om naar de huisarts te gaan (Hansson et al, 2004; Sloane et al, 1989). De prevalentie wisselt afhankelijk van de gekozen populatie. In de Nederlandse huisartsenpraktijk is de 1-jaarsprevalentie van duizeligheid bij patiënten ouder dan 65 jaar 8,3%, terwijl in een bevolkingsonderzoek in de VS bij ouderen (>60 jaar) een 1-jaarsprevalentie van 18,3% wordt gevonden (Maarsingh et al, 2010, Sloane et al, 1989).

 

Duizeligheid komt op oudere leeftijd niet alleen veel voor, het is bij ouderen ook een belangrijke risicofactor voor vallen en daarmee fracturen. Ouderen met duizeligheidsklachten lopen een grote kans op achteruitgang in functioneren, sociale isolatie (Yardley et al., 2002) en verminderde zelfredzaamheid en zelfstandigheid (zie ook de alinea: Over duizeligheid).

 

Gezien de verschillende oorzaken (zie tabel 1) en behandelingen zijn bij de diagnostiek en behandeling verschillende disciplines betrokken. Er is tot dusver geen multidisciplinaire richtlijn over duizeligheid bij ouderen beschikbaar. De laatste decennia is grote vooruitgang geboekt in de behandeling van een aantal oorzaken van duizeligheid (onder andere benigne paroxysmale positieduizeligheid (BPPD), vestibulaire uitval en de ziekte van Menière). Het is dan ook van belang deze aandoeningen vroegtijdig te herkennen, omdat behandeling mogelijk is (Hilton et al., 2014; Hillier et al., 2011; Pullens et al., 2011). Nu worden door de verschillende specialisten behandelbare oorzaken te weinig herkend met als gevolg dat menig patiënt ten onrechte geen behandeling krijgt.

 

Definitie van duizeligheid

In deze richtlijn wordt de term duizeligheid gedefinieerd als de gewaarwording dat de relatie tot de ruimtelijke omgeving verstoord is, waarbij duizeligheid kan worden ervaren als draaiduizeligheid (vertigo), licht in het hoofd, zweverig zijn of het gevoel hebben weg te vallen, onbalans of onvast ter been zijn.

 

Afbakening van de richtlijn

De richtlijn richt zich op:

 

Deze richtlijn gaat niet over:

 

Deze richtlijn sluit aan bij de NHG- Standaard Duizeligheid (Verheij et al, 2002), de richtlijn BPPD (NVKNO, 2011), de richtlijn Polyfarmacie bij ouderen (NHG, NVKG en OMS, 2012), de richtlijn Angststoornissen (Trimbos–instituut, 2010) en het addendum ouderen bij de richtlijn Angststoornissen (Trimbos–instituut, 2008).

 

Over duizeligheid

Oorzaken

Duizeligheid kan één enkele oorzaak hebben, maar bij oudere patiënten zijn er vaak meerdere oorzaken. De oorzaken van duizeligheid zijn hetzelfde als bij de jongere patiënt, maar de incidentie verschilt: sommige aandoeningen, zoals BPPD, orthostatische hypotensie, cardiovasculaire problematiek komen vaker voor, terwijl andere oorzaken, zoals migraine en angststoornissen minder vaak voorkomen dan bij jongeren (Furman et al, 2010). In een aantal studies is gekeken naar de verdeling van de oorzaken van duizeligheid bij ouderen in een tweede-lijnspopulatie (Tabel 1). Ter vergelijking zijn de diagnoses binnen een populatie van alle leeftijden toegevoegd. Opvallend is dat deze verdeling van oorzaken per specialisme verschilt. Of deze verschillen echte verschillen tussen de onderzochte populaties voorstellen of dat er sprake is van bias doordat de onderzoekers vooral diagnoses stellen die passen binnen hun vakgebied is niet geheel duidelijk.

 

Tabel 1. Oorzaken duizeligheid (2e lijn)

 

Nedzelski et al., 1986 (n=2222, alle leeftijden)

Duizeligheidspoli

Sloane & Baloh, 1989

(n=116, >70 jaar)

Neurologie

Katsarkas, 1994

(n=1194, >70 jaar)

KNO

Van Leeuwen & Bruintjes, 2014

(n=713, > 70 jaar)

KNO + neurologie

Neuritis vestibularis

3

8

2

4

BPPD

17

23

39

28

Paroxysmale vertigo (w.o. Meniere )

16

16

6

11

HV/angst

21

9

0

15

Geen diagnose

19

14

27

15

Orthostatische hypotensie

2

2

0

7

Neurologisch (incl. migraine)

4

25

12

7

 

Bijzonder is dat er bij oudere patiënten met duizeligheid vaak meerdere risicofactoren op cardiovasculair, sensorisch, neurologisch, psychologisch en geneesmiddelen-gerelateerd terrein aanwezig zijn. Dit maakt dat duizeligheid bij ouderen ook wel gezien wordt als een geriatrisch syndroom (Tinetti et al, 2000). Dit zou kunnen leiden tot onderbelichting van specifieke neurologische of KNO–aandoeningen die bijdragen aan de duizeligheid. Recent onderzoek laat zien dat evenwichtsaandoeningen vaak bijdragen aan het geriatrisch syndroom duizeligheid (Ahearn en Umapathy, 2015).

 

Duizeligheid is geen onderdeel van het normale verouderingsproces, echter alle systemen die betrokken zijn bij het bewaren van het evenwicht hebben functieverlies. Zo is er sprake van vestibulair functieverlies, vermindering van visus, vermindering van overige sensorische systemen en ook cognitieve achteruitgang. De mate van achteruitgang verschilt per individu. De oudere patiënt met duizeligheid verdient een zorgvuldige, systematische anamnese en adequaat onderzoek om de oorzaak of oorzaken te achterhalen. Deze richtlijn probeert hierbij de helpende hand te bieden.

 

Gevolgen

Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat duizeligheid bij ouderen een duidelijk negatieve invloed heeft op de kwaliteit van leven. Deze onderzoeken zijn verricht bij diverse onderzoekspopulaties: bevolkingsonderzoek bij thuiswonenden, in instellingen, bij patiënten met duizeligheid verwezen naar de eerste of tweede lijn en bij patiënten verwezen naar een duizeligheidspolikliniek. Bij de verschillende onderzoeken worden vaak verschillende facetten beoordeeld, zoals emotioneel / psychologisch, functioneel en fysiek. Bovendien worden verschillende beoordelingsschalen gebruikt (HADS, DHI, SF 36, Falls Efficacy Scale, WHO schalen), waardoor de onderzoeken onderling niet goed vergelijkbaar zijn (Boult et al, 1991; Colledge et al, 1994; Hsu et al, 2005; Gopinath et al, 2009; Sloane et al, 1994).

 

Bevolkingsonderzoeken: dit betreft onderzoek bij mensen die niet verwezen zijn voor duizeligheid. In de diverse onderzoeken heeft ongeveer 30% van de duizelige patiënten verlies van kwaliteit van leven in de brede zin van het woord (Boult et al, 1991; Colledge et al, 1994; Gopinath et al, 2009; Grimby & Rosenhall, 1995; Sloane et al, 1989). Er is een toegenomen kans op vallen (tot 10%). De relatie met psychologische en psychiatrische stoornissen is groot. Dit geldt vooral voor angststoornissen en depressies. Ongeveer 30% van de duizelige ouderen bemerkt beperkingen ten aanzien van ADL-functies.

 

Duizelige patiënten in de eerste lijn: in een onderzoek van 417 patiënten van 65 jaar en ouder in de eerste lijn werd bij alle patiënten de ‘Dizziness Handicap Inventory’ -score (DHI) afgenomen. Deze vragenlijst gaat in op emotionele, fysieke en functionele beperkingen door de duizeligheid. Bij deze patiëntengroep bleek 60% matige tot ernstige beperkingen te hebben door de duizeligheid (Dros et al, 2011).

 

Patiënten met duizeligheid in de tweede lijn en op duizeligheidspoliklinieken: bij deze groep patiënten lijkt de impact op kwaliteit van leven groter te zijn. In een onderzoek naar psychische stoornissen blijkt 40% van de patiënten angst of een depressie te hebben. In de SF-36 blijken patiënten op alle domeinen lager te scoren dan controle patiënten (Hsu et al, 2005, Sloane et al, 1994, Tinetti et al, 2000).

 

Diagnosegroepen

Oudere patiënten met duizeligheid kunnen worden ingedeeld in de volgende diagnosegroepen:

Meerdere diagnoses bij een oudere patiënt met duizeligheidsklachten is eerder regel dan uitzondering.

 

Literatuur