Algemene inleiding

1. Inleiding

Waarom een richtlijn voor zorgprofessionals? Suïcidaal gedrag is een omvangrijk en complex maatschappelijk probleem. Jaarlijks registreert het Centraal Bureau voor de Statistiek ongeveer 1.500 doden in Nederland als gevolg van suïcide (statline.cbs.nl, zoek op: ‘Doodsoorzaken; zelf doding (inwoners), diverse kenmerken’). Het aantal doden door suïcide is daarmee ongeveer tweemaal hoger dan het aantal doden door verkeersongevallen. Het aantal mensen met gedachten aan suïcide en het aantal dat een suïcide poging onderneemt, is vele malen hoger. Volgens een onderzoek van het Trimbos-instituut onder volwassen inwoners van Nederland denken jaarlijks 410.000 mensen aan suïcide en doen 94.000 mensen een suïcidepoging (Ten Have et al., 2006). Van de mensen die een suïcidepoging doen, komen er jaarlijks ongeveer 15.000 in een algemeen ziekenhuis voor behandeling (Hoeymans & Schoemaker, 2010; Tweede Kamer, 2008; 2009). Figuur 1.1 toont de verhouding van de frequentie van suïcidegedachten, suïcidepogingen en suïcides in de Nederlandse bevolking. Een inhoudelijke richtlijn voor professionals beoogt het functioneren van professionals in de zorg te verbeteren. Huisartsen, psychiaters, psychologen en verpleegkundigen hebben in hun dagelijkse praktijk regelmatig te maken met suïcidaal gedrag. Omgaan met deze problematiek is een belangrijk onderdeel van hun werk, maar hoe dit moet, is onvoldoende eenduidig omschreven en geborgd (Verwey, 2006; Huisman, 2010; Kerkhof & Van Luyn, 2010). Een richtlijn met concrete aanbevelingen voor diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag kan bijdragen aan het verbeteren van het professioneel handelen bij suïcidaal gedrag en maakt de zorg voor suïcidale patiënten transparant en toetsbaar. De richtlijn kan op deze manier bijdragen aan de preventie van suïcides in Nederland. In 2007 bracht het Trimbos-instituut een beleidsadvies uit over het verminderen van suïcidaal gedrag (Bool et al., 2007). Aanbevolen werd een landelijke multidisciplinaire richtlijn te ontwikkelen die als basis kan dienen voor lokale richtlijnen en protocollen in zorginstellingen. In de Beleidsagenda suïcidepreventie heeft de minister deze aanbeveling overgenomen (Tweede Kamer, 2008). Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg stelt belang te hechten aan een richtlijn voor professionals voor het omgaan met suïcidaal gedrag.

Figuur 1.1  Frequentie in de Nederlandse bevolking van: suïcidegedachten; suïcidepogingen zonder medische behandeling; pogingen met medische behandeling; suïcide

geen arcering         suïcidegedachten

lichte arcering        suïcidepogingen zonder medische behandeling

donkere arcering    suïcidepogingen met medische behandeling

S                           suïcide

Verhouding tussen de frequentie van suïcidegedachten, suïcidepogingen zonder

(lichte arcering) of met (donkere arcering) medische behandeling, en suïcide (S) in de Nederlandse bevolking. De oppervlakten van de cirkels geven de verhouding tussen de werkelijke aantallen weer.

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek

 

Het verbeteren van de professionele zorg voor suïcidale patiënten is een logisch onderdeel van het suïcidepreventiebeleid. Maar de werkgroep benadrukt dat dit niet de enige factor is die van invloed is op het aantal suïcides. De meeste mensen die suïcide plegen, zijn op het moment niet of niet meer in zorg. Dit betekent dat er naast verbetering van de diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag door zorgprofessionals ook aandacht zal moeten zijn voor maatregelen in de publieke gezondheidszorg.

 

2. Afbakening

Het thema suïcidaal gedrag is breed en complex, en de middelen die beschikbaar waren voor het opstellen van deze richtlijn, waren begrensd. De werkgroep heeft zich beperkt tot diagnostiek en behandeling van individuele patiënten door professionals. Maatgevend voor de keuze van onderwerpen was het belang voor professionals die voor individuele patiënten tot een diagnose en een behandelplan moeten komen. Onderwerpen die de werkgroep heeft overwogen maar die buiten deze richtlijn zijn gebleven, worden besproken in paragraaf 2.1 tot en met 2.4. Voor de onderwerpen publieke gezondheidszorg (2.1) en behandeling van nabestaanden (2.2) kunnen in de toekomst wellicht specifieke richtlijnen worden ontwikkeld. Voor de andere onderwerpen zijn reeds richtlijnen beschikbaar.

 

2.1 Publieke gezondheidszorg

Publieke gezondheidszorg is een afzonderlijk geneeskundig specialisme gericht op de totale bevolking of groepen hieruit, en niet op de diagnostiek en behandeling van individuele personen. Aspecten van suïcidepreventie in de publieke gezondheidszorg zijn uitingen in de media over suïcidaal gedrag, wetgeving over de beschikbaarheid van middelen waarmee iemand suïcide kan plegen, of programma’s voor collectieve of geïndiceerde preventie.

 

2.2 Behandeling van nabestaanden

Deze richtlijn gaat niet over de behandeling van nabestaanden van iemand die door suïcide om het leven is gekomen. De werkgroep onderkent dat dit een belangrijk onderwerp is dat naar verhouding weinig aandacht krijgt. Het onderwerp valt echter buiten het kennisgebied van de diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. Wel wordt in hoofdstuk 10 over handelen na suïcide ook aandacht besteed aan de opvang van nabestaanden.

 

2.3 Hulp bij zelfdoding

Het verlenen van hulp bij zelfdoding is geen onderdeel van deze richtlijn. Binnen de Nederlandse wetgeving is hulp bij zelfdoding strafbaar. Een uitzondering op strafbaarstelling wordt gemaakt voor de arts die hulp bij zelfdoding meldt en wiens handelen volgens de regionale toetsingscommissie voldoet aan de zorgvuldigheidseisen; deze zijn omschreven in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. De wet heeft betrekking op levensbeëindigend handelen bij personen die wilsbekwaam zijn, en bij wilsonbekwame personen die voorafgaand aan hun wilsonbekwaamheid een schriftelijke wilsverklaring hebben opgesteld. Voor nadere informatie verwijzen wij naar het standpunt van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst (knmg, 2003) en naar de Richtlijn omgaan met het verzoek om hulp  bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (Tholen et al., 2009).

 

2.4 Organisatie van ketenzorg

Een belangrijk aspect van de zorg voor patiënten met suïcidaal gedrag is de continuïteit van de zorg en de samenwerking tussen de betrokken ketenpartners. Het belang hiervan wordt in deze richtlijn besproken in hoofdstuk 2. De organisatie van de ketenzorg en de manier waarop die gewaarborgd kan worden, valt buiten de reikwijdte van de richtlijn. Voor aanbevelingen hierover verwijzen wij naar het Kwaliteitsdocument Ketenzorg suïcidaal gedrag (Hermens et al., 2010).

 

3 Leeswijzer

In dit inleidende hoofdstuk zijn de doelstelling, de afbakening en het proces van de richtlijnontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 2 wordt beschreven wat suïcidaal gedrag is en hoe dit kan worden begrepen. Er worden twee modellen gepresenteerd die richtinggevend kunnen zijn bij diagnostiek en behandeling van patiënten met suïcidaal gedrag: het stresskwetsbaarheidsmodel (naar Goldney, 2008) en het entrapmentmodel (Williams et al., 2005). De andere hoofdstukken sluiten aan bij de visie die in hoofdstuk 2 is verwoord. De hoofdstukken 3 tot en met 10 vormen de kern van de richtlijn en bevatten de aanbevelingen die zijn gebaseerd op de het best beschikbare bewijs en op het oordeel van deskundigen. Hoofdstuk 3 gaat over een aantal thema’s met een algemeen belang voor diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag: contact maken, zorg voor veiligheid, de rol van betekenisvolle anderen en continuïteit van zorg. Hoofdstuk 4 tot en met 6 (deel 2) gaan over onderzoek en diagnostiek en hoofdstuk 7 tot en met 9 (deel 3) over behandeling, met interventies voor de korte en voor de langere termijn. Hoofdstuk 10 geeft aanbevelingen voor professioneel handelen na een suïcide. Vanwege de vragen die er zijn over aspecten van suïcidaal gedrag en gezondheidswetgeving, heeft de werkgroep een aantal deskundigen gevraagd deze aspecten te behandelen. Hiermee doet de werkgroep een handreiking aan professionals, zie bijlage 5. Omdat huisartsen en medewerkers van de spoedeisende hulp (seh) niet zijn ingebed in de ggz, zijn aparte aanbevelingen voor deze beroepsgroepen toegevoegd, zie bijlage 3.

Deze richtlijn is gebaseerd op de beschikbare evidentie voor zover die van belang is voor de diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. Als gevolg hiervan is het basisdocument van de richtlijn omvangrijk geworden. Professionals kunnen voor hun specifieke setting en kennisbehoefte een selectie maken van onderdelen van het basisdocument die van toepassing zijn. Om de toegang van de richtlijn te bevorderen, is naast het basisdocument een praktische samenvatting van de richtlijn gemaakt.

 

Literatuur

APA. (2003). Practice guideline for the assessment and treatment of patients with suicidal behaviors. Washington, DC: American Psychiatric Association.

Bool, M., Blekman J., Jong, S. de, Ruiter, M., & Voordouw, I. (Red.). (2007). Verminderen van suïcidaliteit: Beleidsadvies. Utrecht: Trimbos-instituut.

Everdingen, J.J.E. van, Burgers, J.S., Assendelft, W.J.J., Swinkels, J.A., Barneveld, T.A. van, Klundert, J.L.M. van de (Red.). (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling: Een leidraad voor de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Goldney, D.R. (2008). Suicide prevention. Oxford: Oxford University Press.

Have, M. ten, Graaf, R. de, Dorsselaer, S. van, Verdurmen, J., Land, H. van ’t, & Vollebergh, W. (2006). Suïcidaliteit in de algemene bevolking: Gedachten en pogingen resultaten van de Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Utrecht: Trimbos-instituut.

Hermens, M., Wetten, H., & Sinnema, H. (2010). Kwaliteitsdocument ketenzorg suïcidaal gedrag: Aanbevelingen voor zorgvuldige samenwerking in de keten. Utrecht: Trimbos-instituut.

Hoeymans, N., & Schoemaker, C.G. (2010). De ziektelast van suïcide en suïcidepogingen. Bilthoven: RIVM. Raadpleegbaar via: http://www.

rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/07/05/rivmrapport-de-ziektelast-van-suicide-en-suicidepogingen.html.

Huisman, A. (2010). Learning from suicides: Towards an improved supervision procedure of suicides in mental health care in the Netherlands. PhD Thesis, Vrije Universiteit Amsterdam.

Kerkhof, A.J.F.M., & Luyn, B.J. van. (Red). (2010). Suïcidepreventie in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

KNMG. (2003). Standpunt federatiebestuur KNMG inzake euthanasie. Utrecht:

KNMG.

Leitner, M., Barr, W., & Hobby, L. (2008). Effectiveness of interventions to prevent suicide and suicidal behavior: A systematic review. Edinburgh: Scottish Government Social Research.

McLean, J., Maxwell, M., Platt, S., Harris, F., & Jepson, R. (2008). Risk and protective factors for suicide and suicidal behaviour: A literature review.

Edinburgh: Scottish Government Social Research.

New Zealand Guideline Group. (2003). The assessment and management of people at risk of suicide. Wellington: New Zealand Guideline Group.

NICE. (2004). The short-term physical and psychological management and secondary prevention of self-harm in primary and secondary care. London: National Institute for Clinical Excellence.

RANZCP. (2004). Australian and New Zealand clinical practice guidelines for the management of adult deliberate self-harm. Melbourne, Victoria: The Royal Australian & New Zealand College of psychiatrists.

Royal College of Psychiatrists. (2004). Assessment following self-harm in adults. London: Royal college of psychiatrists.

Royal College of Psychiatrists. (2010). Self-harm, suicide and risk: Helping people who self-harm [College report CR158]. London: Royal College of Psychiatrists.

Tholen, A.J., Berghmans, R.L.P., Huisman, J., Legemaate, J., Nolen, W.A., Polak, F., et al. (NVvP-commissie Hulp bij zelfdoding). (2009). Richtlijn omgaan met verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis. Utrecht: De Tijdstroom.

Tweede Kamer. (2008). Beleidsagenda suïcidepreventie. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, dossiernummer 22894, ondernummer 172.

Tweede Kamer. (2009). Jaarrapportage Vermindering suïcidaliteit [CZ-CGGZ2966471]. Den Haag: Tweede Kamer.

Verwey, B. (2006). Don’t forget: Contributions to the assessment and management of suicide attempters in the general hospital. Academisch proefschrift, Universiteit Leiden.

Williams, J.M.G., Crane, C., Barnhofer, T., & Duggan, D. (2005). Psychology and suicidal behavior: Elaborating the entrapment model. In K. Hawton (Ed.), Prevention and treatment of suicidal behaviour: From science to practice (pp.71-88). Oxford: Oxford University Press.