Incidentie van neuraxiale hematomen na neuraxisblokkade

De incidentie van hematomen bij neuraxisblokkade is laag en epidurale hematomen kunnen ook spontaan voorkomen zonder relatie met een zenuwblokkade (Domenicucci1 et al., 2005; Kreppel et al., 2003). De ware incidentie is ondanks diverse pogingen nog niet vastgesteld. De schattingen zijn gebaseerd op casereports of retrospectieve analyses.

 

Accidentele spontane cathetermigratie uit patiënt

In een studie werd een incidentie van 36% gevonden van epidurale cathetermigratie van meer dan een cm dieper of minder diep in de epidurale ruimte. In 2% van de casussen was er sprake van accidentele spontane cathetermigratie uit de patiënt zonder complicaties (Bishton et al., 1992). Spontane cathetermigratie (inclusief accidentele spontane cathetermigratie uit de patiënt) is een veel voorkomend fenomeen; gezien het tijdstip van de cathetermigratie onbekend is, zijn er geen specifieke maatregelen/tijdsintervallen noodzakelijk aangaande gebruik van antistollingsmiddelen. Bij bewuste cathetermanipulatie moeten wel de tijdsintervallen in acht worden genomen voor een neuraxisblokkade.

 

Voor de introductie van potente antistollingsmiddelen en voor de komst van routinematige tromboseprofylaxe was de incidentie van neuraxiale hematomen zeer laag. Naar aanleiding van een stijging van de incidentie zijn er internationale richtlijnen gekomen. Echter met de komst van richtlijnen is de incidentie van hematomen niet verdwenen. Gebleken is dat 60% van de casus in de afgelopen tien jaar zijn gerapporteerd. Dit is mogelijk het gevolg van een toename van het gebruik van locoregionale technieken, betere rapportage in de literatuur, van het uitvoeren van operaties bij patiënten met veel comorbiditeit en van de gewijzigde behandelopties, waaronder potente antistollingsmiddelen.

De afgelopen jaren zijn een aantal grote onderzoeken uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de incidentie van complicaties gepaard gaande met neuraxis- en zenuwblokkades. Een samenvatting vindt u hieronder en in tabel 1.1.

 

Literatuur

Cook et al., publiceerden in een audit van één jaar in Engeland vijf casus op 97.925 epiduraal anesthesieën (1: 19.585) (2009). Bij de 161.500 obstetrische epiduralen werd geen enkele geval van epiduraal hematoom geconstateerd.

Volk et al., registreerden op basis van retrospectief onderzoek van 34.265 niet-obstetrische epiduraal anesthesieën in 2008 en 2009, waaraan 19 Duitse ziekenhuizen deelnamen, vijf thoracale hematomen en één craniaal hematoom (2012).

 

Pitkänen et al., onderzochten alle meldingen van 2000 tot 2009 in Finland bij de centrale Patient Insurance Center, een instituut waar de ziekenhuizen verplicht incidenten aan moeten melden en daarnaast patiënten zelf complicaties kunnen doorgeven (2013). Van de 8000 claims bleek slecht één procent anesthesie-gerelateerd te zijn, waarvan 13 keer een neuraxiaal hematoom. Tijdens de studieperiode werden 1,4 miljoen centrale neuraxisblokkades verricht. De lokalisatie van de 13 neuraxiale hematomen was negen keer epiduraal (één keer na spinaal, drie keer epiduraal in situ, vijf keer na verwijderen epiduraal catheter), twee keer subduraal (één keer na CSE)2 en twee keer subarachnoïdaal (één keer na CSE)2, waarvan twee met fondaparinux. In vijf gevallen was vermeld dat de punctie moeilijk was. De prognose van de vier cerebrale bloedingen was slecht. Van alle overige negen patiënten had slechts één een volledig herstel van alle functies. Bij drie patiënten was een hoge dosis antistolling gegeven, bij zes had men niet de richtlijnen gevolgd. Bij vier patiënten was volgens de richtlijnen gewerkt.

 

Pitkänen et al., berekenden een incidentie van 1: 775.000 voor spinaal anesthesie, 1: 26.400 voor epiduraal anesthesie en 1: 17.800 voor een CSE (2013). Zes van de patiënten ondergingen een orthopedische ingreep (één keer totale heup vervanging, vier keer een knie vervangende operatie, één keer scopie van de knie). Dit wordt bevestigd door het bevindingen van Moen (2010) en Pöpping (2008), waarbij met name het risico op epidurale hematomen bij plaatsing van een epiduraal bij oudere vrouwen, die een operatie aan de onderste extremiteiten ondergaan, hoger is dan bij de andere type operaties. Moen vond een incidentie van 1: 3800 en Pöpping van 1: 1000.

 

Anatomische veranderingen en degeneratieve afwijkingen veroorzaken een wijziging van de epidurale ruimte. Het verschil met de obstetrische patiënten is groot, ondanks het feit dat bij ongeveer drie procent van de parturenten een bloederige punctie plaatsvindt (Paech et al., 1998). De jonge obstetrische patiënt heeft een meer compliante epiduraal ruimte, waardoor meer bloed kan ophopen zonder neurologische afwijkingen te geven. Met MRI-onderzoek bij jonge mensen is aangetoond is dat bloed lekt tussen de intervertebrale foramina (Beards et al., 1993).

 

Patiënten met een vernauwde epidurale ruimte of spinale stenoses zijn meer at risk, evenals chronische pijnpatiënten.

 

Zeer recent publiceerden Bateman et al., (2013) de resultaten van een groot Amerikaans Consortium onderzoek in 2008 tot 2010, dat retrospectief en observationeel van opzet was, in 11 academische ziekenhuizen en zes obstetrische centra. Er werden 142.287 epiduraal anesthesieën uitgevoerd, waarvan 79.837 voor de partus. Er werden zeven epidurale hematomen gemeld in de 62.450 perioperatief geplaatste epiduralen en geen bij de patiënten met een obstetrische indicatie. Bij vier van de zeven patiënten met een epiduraal hematoom waren de geldende richtlijnen niet gevolgd.

 

Delay Tijdstip diagnose

Er is vaak een delay bij het stellen van de diagnose. In de patiëntenserie van Volk et al., bleek dat progressieve spierzwakte, gevolgd door radiculaire rugpijn, gevoelsstoornissen en urineretentie de eerste klachten waren (2012). Spierzwakte en doofheid wordt vaker toegeschreven als behorend bij de neuraxisblokkade dan aan compressie van het ruggenmerg. Hematomen veroorzaakt door een lumbale epiduraal gaf meer motorische klachten dan een thoracaal geplaatste epiduraal. Mogelijk bijdragende predisponerende factoren zijn hogere leeftijd,2 nierfunctiestoornissen, vrouwelijk geslacht, orthopedische ingreep en aanwezigheid van een spinaal stenose.

 

Voorkeursonderzoek om de diagnose te stellen is het verrichten van een MRI, omdat de differentiatie tussen hematoom, abces of discus herniatie nauwkeuriger is dan een CT-scan. Een chirurgische interventie binnen zes tot acht uur verhoogt de kans op herstel sterk.3

 

Perifere zenuwblokkades

Voor perifere zenuwblokkades zijn alleen casereports beschreven van bloedingscomplicaties; er zijn geen grote retro- en prospectieve onderzoeken verricht. Het is onduidelijk of dit wellicht het gevolg is van een lager risico en de minder ernstige gevolgen. In tabel 1.2 wordt een samenvatting gegeven van de search naar Casereports sinds 2004.

 

Interventionele pijntechnieken

Er is één grote literatuur review (periode 1966 tot december 2012) welke bloedingscomplicaties na interventionele pijntechnieken heeft onderzocht (Manchikanti et al., 2013). In totaal werden 41 casussen geïdentificeerd; in vijf casereports was er sprake van een spontaan epiduraal hematoom na zware lichamelijke arbeid of chiropractische manipulatie; in zeven casereports was er sprake van een epiduraal hematoom na een interventionele pijntechnieken in afwezigheid van antistollingsmiddelen; in slechts acht casussen was er sprake van een epiduraal hematomen bij interventionele pijntechniek in combinatie met antistolling therapie.

De prevalentie van trombo-embolische complicaties stijgt echter wel bij het staken van antistolling therapie voor een interventionele pijntechnieken (153 trombo-embolische complicaties bij staken antistolling therapie versus bij negen patiënten met continueren antistolling therapie.)

 

In de richtlijn wordt verder bij elke module een korte samenvatting gegeven van de specifieke complicaties die met dit geneesmiddel in het kader van zenuwblokkades of neuraxisblokkade zijn beschreven.

 

Concluderend kan gezegd worden dat ondanks de introductie van richtlijnen er nog steeds een kans is op bloederige complicaties bij locoregionale technieken.

De huidige geschatte incidentie van hematomen bij spinaal anesthesie is ongeveer 1: 775.000, bij niet-obstetrische epiduraal anesthesie 1: 11.575 en bij obstetrische anesthesie 1: 643.907. De huidige inzichten suggereren om bij epiduraal anesthesie bij de orthopedische chirurgie terughoudend te zijn, met name bij de oudere, vrouwelijke patiënt voor operaties aan de onderste extremiteiten. Ook het toepassen van CSE-technieken of een paramediane benadering brengen meer risico met zich mee. Daarnaast lijkt het stellen van de diagnose moeilijker dan gedacht en moet men in geval van twijfel laagdrempelig een MRI laten maken.

Voor zover nu bekend is de incidentie bij de overige zenuwblokkades aanmerkelijk lager.

 

Tabel 1.1 Neuraxiale hematomen na Epiduraal Anesthesie

Bron

Periode (jaren)

Methode

Aantal TEA

Casus

Aantal

LEA

Casus

TEA + LEA

Casus

Totaal

Aantal

Obstetrie

LEA

Casus

Bateman, 2013

3

Reg, A

 

 

 

 

62. 450

7

79.837

0

Pitkanen, 2013

9

Reg

 

 

 

 

185.000 en

89.000 CSE*

13

144.000 en

101.000 CSE*

0

Volk, 2012

2

Reg, L

18.345

5

14.797

0

33142

5

-

 

Liu, 2011

6

3 x L

 

 

4.365

0

4.365

0

-

 

Cook, 2009

1,5

E, reg

 

 

 

 

97.925

5

161.500

0

Pöpping, 2008

9

L

10.198

0

3.385

3

13.583

3

 

 

Katircioglu, 2008

14

L

 

 

 

 

5.619

 

28.490

0

de Sèze, 2007

1

E

 

 

 

 

67.725

3

382.232

0

Cameron, 2007

16

L

5.954

1

2.256

1

8.210

2

-

 

Christie, 2007

6

L

 

 

 

 

8.100

3

-

 

Parvizi, 2007

8

L

 

-

11.235

0

11.235

0

-

 

Jack, 2007

10

L

2.837

0

 

-

2.837

0

-

 

Chakravarthy, 2005

13

L

21.13

0

 

-

2.113

0

-

 

Moen, 2010

10

E, A, Reg

 

 

 

 

245.000

24

205.000

1

Parvizi, 2007

13

L

114

0

1.936

0

2.050

0

-

 

Horlocker, 2003

7

L

 

 

4.298

 

4.298

0

-

 

Albright, 1999

4

L

 

 

 

 

2.609

0

4.216

0

Paech, 1998

6

L

 

-

 

-

 

 

10.955

 

Giebler, 1997

12

L

4.184

0

 

-

4.184

0

-

 

Dahlgren, 1995

3

L

 

 

 

 

9.232

3

 

 

Tanaka, 1993

16

L

7.548

0

9.891

0

17.439

0

-

 

Holdcroft, 1995

1

E

 

 

 

-

 

 

13.007

0

Scott, 1995

2

E

 

 

 

-

 

 

108.133

0

Palot, 1994

6

E

 

 

 

-

 

 

288.351

1

Scott, 1990

5

E

 

 

 

-

 

 

506.000

1

Totaal

 

 

51.293

6

52.163

4

787.116

68

1.931.721

3

Incidentie

 

 

 

1: 8.549

 

1: 13.041

 

1: 11.575

 

1: 643.907

A = Administratieve files ziekenhuis, of landelijk (bv Health Care system, Claimsregistration etc.),E = Enquête; Reg = registratie regionaal of landelijk; L = locale database; LEA = Lumbaal Epiduraal anesthesie; TEA = Thoracaal Epiduraal Anesthesie; Casus = aantal gerapporteerde casus; * niet meegeteld in totalen

 

Tabel 1.2 Beschrijving Casereports gepubliceerd sinds 2004

Bron

Bloeding

Type blok

Medicatie

Opmerkingen

Poivert, 2012

Hematoom rond n. ischiadicus

n. ischiadicus blok

Fondaparinux

2,5 mg

Lastige punctie

Subbiah, S 2007

Retrobulbaire bloeding bij subtenon

subtenon

Salicylaten en clopidogrel

Nasale veilige methode gebruikt en 255 mm naald

Bickler, 2006

Diep Bloeding

Biblock met catheters

Enoxaparine

bij verwijderen catheters. Was al bloed bij insteekopening

Alfaro, 2012

Bloeding bij femoralis blok

Femoralis blok

Comorbiditeit gemist, onder andere VG alcoholisme en retroperit. bl

Verzwegen door patiënt

Parvaiz, 2012

Hematoom retroperitoneaal

ilio-inguinaalblok

Ascal één week gestopt, dipyr. doorgegaan

 

Dauri, 2009

Psoas compartiment block met catheter en enoxi profylaxe

Psoas compartment blok

Enoxaparine

Moeilijke punctie, bij verwijderen catheter; protocol gevolgd qua termijn

 

 

Literatuur

 

1 Domenicucci onderzocht 69 subarachnoïdale bloedingen (vanaf 1960 tot 2003), waarvan 31 bloedingen (44,9%) werden veroorzaakt door een lumbaal punctie, waaronder acht spinaal anesthesieën (vijfmaal moeilijke puncties en vijfmaal antistollingsmiddelengebruik). Eén patiënt herstelde volledig.