Urotherapie en biofeedback

Wetenschappelijk bewijs

Urotherapie is de algemene term voor verschillende vormen van trainen. De WHO-ICI omschrijft urotherapie als het verbeteren van de disfunctie van de blaas door cognitieve training, gedragsbeïnvloeding en fysiotherapie. Het programma is gebaseerd op kennis van de functie en disfunctie van blaas- en kringspier, bewustwording, inzet en feedback op het hele mictiepatroon en eventueel defecatiepatroon. Het uiteindelijke doel is dat het kind besef heeft van een regelmatige mictiefrequentie en van goede relaxatie tijdens mictie met als uiteindelijk doel volledige ontlediging van blaas en darmen. Urotherapie is gerichte coaching  en  begeleiding tot het gewenste resultaat is bereikt. 1

Gerichte biofeedback training bij OAB leert het kind aan om detrusoroveractiviteit tijdig te herkennen. Dit kan bereikt worden met een aantal biofeedbacksignalen zoals een detectorbroek, intravesicale drukmeting en EMG.  2,3

 

Referenties

  1. Nijman RJM. Butler R, Van Gool J, Yeung, Bower W, Hjälmås K. Conservative Management of Urinary Incontinence in Childhood. Incontinence, Eds. Abrams, Cardozo, Khoury, Wein. 2nd edition, ISBN 1898452555, Health Publications ltd 2002. Pag. 538, 541.
2.     Klijn AJ, Uiterwaal CS, Vijverberg MA, Winkler PL, Dik P, De Jong TP. Home uroflowmetry biofeedback in behavioral training for dysfunctional voiding in school-age children: a randomized controlled study. J.Urol. 2006;175 (6):2263-2268.
3.     Vijverberg MA, Elzinga-Plomp A, Messer AP, van Gool JD, de Jong TP. Bladder rehabilitation, the effect of a cognitive training programme on urge incontinence. Eur Urol. 1997;31(1):68-72. 

 

Urotherapie

Urotherapie wordt beschreven door de WHO als, therapie die bedoeld is om de dysfunctie van de blaas te verbeteren. Het is een combinatie van cognitieve, gedrags- en fysieke training. Het programma is gebaseerd op een zorgvuldige evaluatie van normale en abnormale blaasfunctie. Het doel van de urotherapie is om het plaspatroon te normaliseren en verdere functionele beschadigingen te voorkomen. Er wordt rekening gehouden met het totale proces van zindelijk worden van vulling tot ontlediging. Voor verbetering van blaas en bekkenbodemfunctie worden verschillende modellen gehanteerd. Uitleg en instructie, in combinatie met medicamenteuze behandeling van obstipatie en infectie, fysiotherapie en feedback spelen een grote rol in de behandeling van kinderen met blaas- en sphincterstoornis.

Naast instructie over relaxatie van de bekkenbodem, mictiefrequentie en drinkpatroon, moet tevens een gedragsverandering plaatsvinden, waarbij het kind anders en bewuster leert reageren op aandrang en natte incidenten. Herhaling en bekrachtiging zijn dan ook een onderdeel van de therapie.

In de WHO wordt een onderscheid gemaakt in 1. standaard therapie, 2. biofeedback training met of zonder fysiotherapie en 3. klinische blaastraining.

 

Standaardtherapie (ambulant)

Aan het kind wordt altijd uitleg gegeven over eigen blaas- en plasprobleem. Het verbeteren van de dysfunctional voiding kan op verschillende manieren aangeleerd worden afhankelijk van de mogelijkheden van kliniek, kind en ouders.

 

De hoofdpunten van de standaardtherapie zijn:

Een regelmatig polikliniek bezoek ter evaluatie en support voor kind en ouders is een onderdeel van de therapie. Het flowpatroon en residu na mictie moet dan eveneens geëvalueerd worden.  Instructie voor thuis worden meegegeven om de polikliniek afspraken te kunnen overbruggen. Deze standaard procedure is altijd de eerste stap.

 

Biofeedback

Bij kinderen met urgeklachten en dysfunctional voiding zijn de bekkenbodemspieren meestal overactief. Het eerste wat zij moeten leren is de bekkenbodem te ontspannen tijdens plassen. Naast een goede toilethouding kan feedback gegeven worden over bekkenbodem relaxatie, via de flowmeter. Dit kan met of zonder hulp van EMG. Terwijl het kind op het toilet zit, wordt een curve van het plaspatroon op het screen weergegeven. Door uitleg en instructie probeert het kind het flowpatroon te verbeteren tijdens het plassen. Een echografie na mictie geeft feedback over het volledig of onvolledig ledigen van de blaas. De biofeedback training kan als losstaande behandeling gegeven worden of in combinatie met de standaard training. Biofeedback van de bekkenbodem kan ook gegeven worden met behulp van anale druksonde biofeedback door de kinderbekkenfysiotherapeut.

 

Klinische blaastraining

De meer gecompliceerde problematiek van kinderen met DV die niet succesvol waren bij een standaard (ambulante) poliklinische training, heeft intensievere begeleiding nodig met dagelijkse uitleg en feedback van het plaspatroon middels klinische blaastraining. Zij kunnen tijdens een opname meerdere keren per dag op de flowmeter plassen en zij dragen een detectorbroek om natte incidenten direct te signaleren, waardoor de feedback op de incontinentie onmiddellijk plaatsvindt. De begeleiding van de urotherapeut is dagelijks en intensief. Verschillende studies hebben succespercentages tussen 50 en 80 procent. Vergelijken van de studies is moeilijk omdat verschillende problematieken en verschillende behandelmethoden gehanteerd werden. Wel is bekend dat kinderen die niet succesvol getraind hebben met een standaard therapie of met alleen biofeedback vaak wel baat hebben bij een intensievere klinische methode, waar meerdere trainingsmodellen samengevoegd zijn.

 

Referenties

  1. WHO Book: Conservative Management of Urinary Incontinence in Childhood.
  2. Vijverberg MA, Elzinga-Plomp A, Messer AP, Van Goo JD, de Jong TPVM: bladder rehabilitation; the effect of a cognitive training programme on urge incontinence. Eur.Urol. 1997;31:68-72.
  3. Hoebeke P, Walle van de J, Theunis M, Paepe de H, Oosterlinck W, Renson C: outpatient pelvic-floor therapy in girls with daytime incontinence and dysfunctional voiding. Eur Urol 1996;48:923-928.
  4. Paepe de H, Renson C, Laecke van E, Raes A, Walle van de J, Hoebeke P: Pelvic-floor therapy and toilet training in young children with dysfunctional voiding and obstipation. FJU Int 2000;85:889-893.
  5. Norgaard JP, Djurhuus JC: Treatment of detrusor-sphincter dyssynergia by biofeedback. Urol Int 1982;37:326-329.
  6. Paepe de H, Hoebeke P, Renson C and Walle van de J: Pelvicfloor therapy in girls with recurrent urinary tract infections and dysfunctional voiding. Br J Urol 1998;81:109-113.
  7. McKenna PH, Herndon CD, Connery S, Ferrer FA: Pelvic floor muscle retraining for pediatric voiding dysfunction using interactive computer games. J Urol 1999;162:1056-1062.
  8. Combs AJ, Glassberg AD, Gerdes D, Horowitz. Biofeedback therapy for children with dysfunctional voiding. Urology 1998;52:312-315.
  9. Glazier DB, Ankem MK, Ferlise V, Gazi M, Barone JG: Utility of biofeedback for the daytime syndrome of urinary frequency and urgency of childhood. Urology 2001;57:791-794.
  10. Porena M, Costantini E, Rociola W, Mearini E: Biofeedback successfully cures detrusor-sphincter dyssynergia in pediatric patients. J Urol 2000;163:1927-1931.
  11. Yamanishi T, Yasuda K, Murayama N, Sakakibara R, Uchiyama T, Ito H: Biofeedback training for detrusor overactivity in children. J Urol 2000;164:1686-1690.
  12. Hoebeke PB, Renson C, Vanden Broecke H, Theunis M, van Laecke E, Vande Walle J: Ambulatory pelvic floor training in dysfunctional voiding. Proc 3rd Int Child Cont Symp, Sydney, Oct; 86-87, 1995.

 

Urotherapeut

Urotherapeut is een algemene term voor degenen die urotherapie geeft aan kinderen met disfunctie van de blaas.  De urotherapeut is een paramedische functie uitgevoerd door, over het algemeen, HBO geschoolde medewerkers, die ofwel een psychologische achtergrond of een medische achtergrond hebben. De urotherapeut kan een achtergrond hebben als, (kinder)( incontinentie)- verpleegkundige, fysiotherapeut of pedagogisch medewerker.

Urotherapeuten moeten kennis hebben van de medische terminologie van de functionele incontinentie bij kinderen. Daarnaast moeten zij door gespecialiseerde centra geschoold zijn in het uitvoeren van trainingsprogramma’s. Zij zullen enige kennis moeten hebben van de psychologie en gedragsbeinvloeding bij kinderen.

De functionaris analyseert de problematiek van het incontinente kind, maakt een behandelplan en begeleidt kind en ouders. Urotherapeuten moeten vaardigheden aanleren en patronen veranderen waarvoor de eigenschap om te kunnen coachen van groot belang is. Schulman schrijft in zijn editorial comment in the Journal of Urology dat de ideale urotherapeut het anatomische en fysiologisch inzicht moet hebben van een kinderuroloog, het geduld van een kinderarts of nurse practitioner en de tact van een psycholoog.1

Hoebeke geeft aan dat  het succes van een trainingsprogramma meer afhangt van de onderwijs kwaliteiten van de urotherapeut, dan van het programma zelf.2 Sullivan toonde aan dat urotherapeuten een belangrijke rol spelen in de begeleiding en zelfs een hoger succes behalen dan de begeleiding door artsen. De kinderen en ouders in deze studie, die begeleid zijn voor obstipatie in de nurse clinic, waren tevredener dan de groep die begeleid werd door de kinder-gastro-enterologen.3

 

Referenties

  1. Schulman SL., editorial comment, The Journal of Urology 2000;164(3pt2);790.
  2. Hoebeke P; Twenty Years of Urotherapy in Children: What have we learned? European Association of Urology 2006;49:426-428.
  3. Sullivan PB, BurnettCA, Juszczak E, Parent satisfaction in a nurse led clinic compared with a paediatric gastroenterology clinic for the management of intractable, functional constiaption. Arch. Dis. Child. 2006;91:499-501.