Kennislacunes

Overwegingen van werkgroepleden voor verder onderzoek

De bevindingen die gevonden werden in de literatuur komen overeen met de algemene opvatting dat bij een verdenking op een obstructief slaap-apneu syndroom de 1e keus van behandeling vaak een adenotonsilllectomie is. Deze ervaringen zullen in de regel ook gelden in de Nederlandse KNO praktijk. Toch lijkt er een relatief groot percentage kinderen (20-46%) die anamnestisch worden verdacht van een obstructief slaap apneu syndroom post-operatief nog soortgelijke klachten te ondervinden. Bij die kinderen met OSAS zonder comorbiditeit lijkt met name het aandeel van neusobstructie (deviërend septum, allergie, forse conchae inferiores) in het persisteren van afwijkingen op het post-operatieve poly-somnogram een mogelijk belangrijke factor te zijn.  De keel-neus oor arts dient zich te realiseren dat vaak bij een blijvende anamnestische verdenking, zoals bij de post-operatieve controle, de (hetero)anamnese onbetrouwbaar is. Juist hierin is er behoefte in het ontwikkelen in de toekomst van een goed post-operatief polysomnogram of topische diagnostiek (reeds pre-operatief of door middel van slaapnasopharyngosocpie) van het snurkprobleem.

Er is duidelijke behoefte aan gerandomiseerde trials die kijken in hoeverre kinderen pre-operatief kunnen gescreend worden op de aanwezigheid van een OSAS. Deze overwegingen gelden met name voor kinderen met het syndroom van Down en  kinderen met obesitas. Echter ook dient er meer nadruk te zijn op het uitsluiten van pathologie in de neus en een mogelijke allergie. Het gestandaardiseerd toepassen van de Mallampati score zou mogelijk als een goed pre-operatief diagnosticum ook bij kinderen kunnen worden toegepast.

Deze cijfers benadrukken dat pre-operatief een inschatting gemaakt moet worden welke  kinderen met obesitas een dermate positief effect kunnen ondervinden van een ATE dat zij , tot de kleine groep van gemiddeld 12- 25% behoren waar de OSAS middels een ATE zal verdwijnen en bij welke groep altijd een postoperatief PSG geïndiceerd is.

 

Zowel voor de middengezichts- als onderkaakshypoplasie geldt dat er bij jonge kinderen sprake is van veelal hoog-complexe, laag-frequente mandibulaire of craniofaciale groei- en ontwikkelingsstoornissen. Er is behoefte is aan gestandaardiseerd en polysomnografie gesteund, effect-gecontroleerd onderzoek binnen goed gedefinieerde diagnosegroepen die mogelijk in aanmerking komen voor een osteotomie en vooral distractie-osteogenese. Hierbij is de samenwerking van meerdere centra waarschijnlijk van belang om een voldoende case-load te verkrijgen.

 

Uit wetenschappelijke studies is gebleken dat diverse cefalometrische waarden significant aan OSAS bij kinderen zijn gerelateerd. Meer onderzoek is nodig om deze onderzoeksresultaten te bevestigen en om te bepalen of cefalometrisch onderzoek als diagnostisch instrument bij het vaststellen of uitsluiten van OSAS kan worden gebruikt. Tevens is het zinvol om met toekomstig cefalometrisch onderzoek na te gaan of en zo ja in welke mate OSAS tijdens de gebitsontwikkeling en kaakgroei van kinderen gerelateerd is aan afwijkende veranderingen van de stand van het gebit en de kaken.

 

Het aantal studies naar de effecten en neveneffecten van behandeling van OSAS bij kinderen met orthodontische apparatuur is momenteel gering. Bovendien zijn de studies in het algemeen van korte duur en betreft het merendeels kleine patiëntenseries. Het verdient derhalve aanbeveling meer wetenschappelijke onderzoeksgegevens over de effectiviteit en bijwerkingen op korte en lange termijn van orthodontische behandelingen van OSAS bij kinderen te verkrijgen. Ook is meer wetenschappelijk onderzoek nodig om de indicaties en contra-indicaties van de diverse  typen orthodontische apparaten bij de verschillende orthodontische afwijkingen en gradaties van OSAS bij kinderen beter te kunnen aangeven.