Uitgangsvragen 2016

  1. Bij patiënten met melanoom stadium III en IV (primair dan wel recidief) die in aanmerking komen voor in opzet curatieve/lokale behandeling, welke diagnostische test - 18F-FDG PET/ldCT (ld: lowdose), ceCT (ce: contrast enhanced) of WB-MRI (WB: whole body) - resulteert in de meest accurate opsporing van metastasen?
  2. Is het kosteneffectief om voor patiënten met stadium IIIB of IIIC melanoom een diagnostische PET-dxCT in te zetten, berekend met behulp van scenario-analyses, met betrekking tot het percentage (true-positive) upstaging (stadium III naar IV) en het percentage correcte verandering in behandeling ten opzichte van de kosten? NB: module niet gepubliceerd in verband met snelle ontwikkelingen op het gebied van systemische therapie.
  3. Bij patiënten met melanoom stadium II-IV die in opzet curatief behandeld zijn, welke diagnostische test -18F-FDG-PET-CT, contrast enhanced CT, whole body MRI of S100B bepaling - resulteert in de meest accurate opsporing van metastasen in de follow-up?
  4. Wat is het juiste moment en wijze waarop mutatieanalyse ten behoeve van gerichte systeemtherapie bij patiënten met inoperabel stadium III melanoom en melanoom stadium IV dient te worden verricht?
  5. Bij patiënten met stadium 3 inoperabel of stadium 4 melanoom  leidt het geven van ipilimumab versus het geven van BRAF remmers (oa vemurafenib) en/of  dacarbazine tot een hogere overleving? NB: module niet gepubliceerd in verband met snelle ontwikkelingen op het gebied van systemische therapie.
  6. Wat is het effect van de schildwachtklierprocedure, indien positief gevolgd door complementerende lymfklierdissectie, bij patiënten met een nieuw gediagnostiseerd melanoom (dun, gemiddeld en/of dik) op de overleving (5- en/of 10-jaars, algehele, (locoregionale) ziektevrije overleving) in vergelijking met ‘nodale observatie'?