Begrippen en afkortingen

Begrippen

Arts: in de richtlijn wordt hiermee de arts bedoeld die inhoudelijk eindverantwoordelijk is, in de regel de huisarts (desgewenst met ondersteuning van kaderhuisarts ouderengeneeskunde), of de specialist ouderengeneeskunde, klinisch geriater, internist ouderengeneeskunde of andere bij voorkeur generalistisch werkzame medisch specialist (KNMG 2010).

 

ATC-codering: in de Anatomie Therapeutic Classification (ACT) worden geneesmiddelen eerst ingedeeld in hoofdgroep naar het orgaan of systeem waar ze werkzaam zijn (eerste letter), en daarna in subgroepen op basis van therapeutische hoofdgroep (2 cijfers), therapeutische subgroep (1 letter) en ten slotte chemische eigenschappen (chemische subgroep 1 letter, chemische stof 2 cijfers)

 

CBO-systematiek: een graderingsysteem voor de mate van bewijskracht van studies, dat in de jaren negentig van de vorige eeuw werd geïntroduceerd door het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO en veel wordt gebruikt in Nederlandse evidence-based richtlijnen.

 

Chronisch gebruik: > 3 voorschriften in het afgelopen jaar of een voorschrift met een gebruiksduur > 90 dagen in een jaar. Sommige informatiesystemen hanteren voor chronisch gebruik de definitie van een gebruiksduur van > 180 dagen in een jaar. Het hanteren van > 90 gebruiksdagen verdient de voorkeur boven 90 DDD (daily defined dose), omdat zo ook chronisch gebruik van lagere doseringen dan de DDD wordt meegerekend.

 

Chronische ziekten: in het algemeen omschreven als irreversibele aandoeningen zonder uitzicht op volledig herstel en met een relatief lange ziekteduur. Er is een lijst van chronische ziekten opgesteld door het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl), waaronder kanker, zweer van de maag of darm, gezicht- of gehoorstoornis, ischemische hartziekte, hartfalen, beroerte (inclusief TIA), reumatoïde artritis, artrose, osteoporose, chronisch alcoholmisbruik, dementie, angststoornis, depressie, COPD, astma en diabetes mellitus.

 

Clinical pharmacist: een in het Nederlands curriculum niet opgenomen apothekersspecialisme van een klinisch opgeleide apotheker (anders dan een klinisch farmacoloog). Nederland heeft enkele in het buitenland opgeleide clinical pharmacists.

 

Concordantie: een weloverwogen afspraak tussen patiënt en zorgverlener over leefwijze en/of gebruik van medicatie. Voor een weloverwogen afspraak is de inbreng van zowel arts als patiënt noodzakelijk. De zorgverlener dient open te staan en respect te hebben voor de zorgen, wensen, overtuigingen en verwachtingen van de patiënt en goed te communiceren over het effect, de wijze van gebruik en eventuele bijwerkingen van de medicatie. De patiënt heeft een eigen verantwoordelijkheid, maakt zelf belangrijke keuzes - waarbij de zorgverlener een ondersteunende rol kan spelen - en is daardoor beter in staat therapietrouw te zijn (Sabaté, 2003).

 

Kwetsbaarheid: een bestaand wankel evenwicht van een persoon, een specifieke conditie bij ouderen, geassocieerd met een verhoogd risico op functieverlies dat onderscheiden wordt van veroudering, beperkingen en multimorbiditeit. Basis is dat een verstoring in meerdere onderling gerelateerde systemen resulteert in afname van de reservecapaciteit van de oudere (NVKG 2011).

 

Medicatiebeoordeling (medication review): een beoordeling van de farmacotherapie door patiënt, arts en apotheker op basis van een periodieke gestructureerde, kritische evaluatie van de medische-, farmaceutische- en gebruiksinformatie. Maatstaf bij de beoordeling zijn de individuele behoeften van een patiënt ten aanzien van zijn of haar geneesmiddelgebruik.

 

Medicatieoverzicht: overzicht van alle geneesmiddelen (al dan niet op recept) en relevante gegevens over het gebruik daarvan door de patiënt in een periode van ten minste drie maanden voorafgaand aan het moment van aanmaak en gebruik van dat medicatieoverzicht of zolang als nodig is voor verantwoorde zorg. Ook medicatie voorgeschreven voor ‘zo nodig gebruik’, chronische medicatie met stopperiodes of wisselende dosering (antistolling) en depotinjecties dienen zichtbaar te zijn.

 

Medicatieoverzicht, actueel: medicatieoverzicht geactualiseerd met informatie van de patiënt over bijvoorbeeld daadwerkelijk gebruik, therapietrouw, ervaringen en gebruik van vrij verkrijgbare middelen (geregistreerde vrij verkrijgbare producten en niet-geneesmiddelen die interactie kunnen geven met geregistreerde medicatie, zoals sint-janskruid en vitamine K- bevattende middelen), voorzien van datum van actualisatie.

 

Multimorbiditeit: het tegelijk voorkomen van twee of meer chronische ziekten. Concordante multimorbiditeit is multimorbiditeit op basis van aandoeningen die eenzelfde orgaansysteem betreffen. Discordante multimorbiditeit is multimorbiditeit op basis van verschillende, niet- gerelateerde aandoeningen, die een ander orgaansysteem betreffen.

 

Ouderen: personen met een leeftijd > 65 jaar.

 

Patiënt: in de richtlijn wordt hiermee de patiënt en zijn/haar omgeving en mantelzorg (inclusief professioneel verzorgende) van de patiënt bedoeld.

 

Polyfarmacie: > 5 geneesmiddelen op ATC3-niveau die chronisch gebruikt worden door een patiënt. Geneesmiddelen met een gelijke ATC3-code (gelijke therapeutische subgroep) tellen als 1 geneesmiddel. Dermatologische preparaten en geneesmiddelen die niet chronisch gebruikt worden, worden niet meegeteld bij de bepaling van het aantal geneesmiddelen bij polyfarmacie. Combinatiepreparaten van 2 geneesmiddelen met verschillende ATC-3 codes tellen als 2 verschillende geneesmiddelen.

 

Therapietrouw: de mate waarin het gedrag van de patiënt correspondeert met de medicamenteuze en niet-medicamenteuze aanbevelingen van de arts. Daarbij wordt uitgegaan van het feit dat de patiënt ingestemd heeft met deze aanbevelingen (zie concordantie) (Sabaté 2003).

 

Verminderde cognitie: geheugen-, concentratie- en/of oriëntatiestoornissen (ICPC-code P20 of P70 indien onderdeel van dementie).

Verminderde nierfunctie: een kreatinineklaring (eGFR) < 50 ml/min/1,73 m2.

 

Afkortingen

BIA

Budget Impact Analyse (zie "economische evaluatie").

 

FTP

FarmacoTherapie gerelateerde Problemen, zoals bijwerkingen, interacties.

 

GIVE

Gebruik Indicatie Veiligheid Effectiviteit, een hulpmiddel voor een structurele

farmacotherapeutische analyse dat ontwikkeld is voor huisarts en apotheker en onderzocht is in het PHARM-onderzoek (zie "medicatiebeoordeling" en bijlage 1).

 

MAI

Medication Appropriateness Index, maat ter beoordeling van de geschiktheid van medicatie voor ouderen (zie "therapietrouw").

 

PEO

Potential Errors of Omissions, lijst die ook wijst op het ontbreken van gewenste medicatie (zie "stopcriteria en therapietrouw").

 

PIM

Potential Inappropiate Medication, voor ouderen potentieel ongeschikte

geneesmiddelen (zie "stopcriteria en therapietrouw").

 

POM

Polyfarmacie Optimalisatie Methode, een praktisch stappenplan, ontworpen als hulpmiddel voor de Nederlandse huisarts, dat inhoudelijke overeenkomsten vertoont met de START- en STOPP-criteria van Gallagher.

 

SPC

Summary of Product Characteristics, samenvatting van de productkenmerken van een geneesmiddel. De patiëntbijsluiter is hiervan afgeleid.

 

START

Screening Tool to Alert doctors to Right (i.e, appropiate, indicated) Treatment, een lijst met 22 evidence-based voorschrijfindicatoren bij veelvoorkomende aandoeningen bij ouderen.

 

STOPP

Screening Tool of Older Peoples’ Prescriptions (STOPP) een gevalideerde lijst met 65 klinisch significante criteria voor PIM bij oudere patiënten, geclassificeerd naar fysiologisch systeem.

 

STRIP

Systematic Tool to Reduce Inappropiate Prescribing een voorbeeld van een structurele methode voor de uitvoering van medicatiebeoordeling.