Algemene inleiding

Aanleiding

Urine-incontinentie (UI) bij de vrouw is een aandoening met een hoge prevalentie. Ruim 50% van de volwassen vrouwen is wel eens incontinent voor urine en 25% van de vrouwen heeft hinderlijke last van UI (van der Vaart, 2000). De prevalentie van UI in verpleeg- en verzorgingshuispopulaties bedraagt ruim 60% (Halfens, 2009). Behalve dat in vele nationale en internationale studies is aangetoond dat deze aandoening een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van leven, zijn de economische kosten substantieel. De kosten van incontinentie-absorptiemateriaal stijgt jaarlijks aanzienlijk. In 2001 bedroeg dit €88.5 miljoen, in 2006 €119 miljoen en in 2008 was dit opgelopen tot €149 miljoen (www.GIPdatabank.nl). Het belang van aandacht voor deze aandoening wordt onderstreept in het CVZ rapport "attentie voor incontinentie” uit 2006 (CVZ, 2006), waarin de knelpunten uitvoerig werden geanalyseerd en beschreven. Een belangrijk probleem bij het verlenen van optimale zorg is het feit dat vier direct betrokken disciplines (huisartsen, gynaecologen, urologen, fysiotherapeuten) onafhankelijk van elkaar richtlijnen hanteren. Alhoewel inhoudelijk goed ontwikkeld levert het gebrek aan onderlinge afstemming geen helder zorgtraject op. Dit is een probleem waar de patiëntenorganisaties bij herhaling de aandacht voor vragen. Er rust nog steeds een taboe op UI en onduidelijkheid over de behandelmogelijkheden zal velen doen besluiten geen hulp te zoeken of zich te beperken tot incontinentie-absorptiemateriaal. Onvoldoende afstemming geeft daarnaast risico’s van onvoldoende overdracht van zorg, dubbele diagnostiek, ondoorzichtig zorgpad voor de patiënt, frustratie van deze en uiteindelijk ondoelmatige zorg. Het ontwikkelen van een breed gedragen richtlijn, met heldere, goed toegankelijke informatie voor zowel hulpverlener als patiënt kan deze zorg optimaliseren. Over de effectiviteit van de diverse mogelijke interventies is weinig discussie. Deze zijn goed beschreven in de literatuur. Het is echter geheel onduidelijk wat de kosten en baten zijn van de huidige zorg in Nederland. Het gebruik van het incontinentie-absorptie materiaal neemt sterk toe, terwijl dit eigenlijk het eindstation van de therapie moet zijn. Of veel vrouwen zijn niet op andere wijze te helpen, of zij krijgen ondoelmatige zorg. In hoeverre de huidige interventies volgens de diverse richtlijnen kosteneffectief zijn is onduidelijk. Werken volgens een richtlijn waarvan de uitvoeringskosten (te) hoog zijn, kan ook remmend werken op het verlenen van adequate zorg. Meer inzicht krijgen in dit kostenaspect, en de daaruit eventueel vloeiende capaciteitsberekeningen is dus onderdeel van deze richtlijn.

 

Literatuur

  • Abrams P, Cardozo L, Khoury S, Wein A. Incontinence, 3rd International consultation on incontinence. Parijs, 2005
  • Abrams P, Cardozo L, Khoury S, Wein A. Incontinence, 4th International Consultation on Incontinence, 4th edition 2009
  • ADAPTE. Manual for guideline adaptation. Version 1.0. ADAPTE Collaboration, 2007 (www.adapte.org)
  • AGREE. Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation (AGREE) Instrument. The AGREE Collaboration, 2001 (www.agreecollaboration.org)
  • CVZ. "Attentie voor incontinentie" rapport van Deskundigencommissie incontinentie (DINC) aan het CVZ februari 2006
  • Halfens RJG, Meijers JMM, Neyens JCL,           Schols JMGA. Landelijke prevalentiemeting
  • zorgproblemen. Maastricht: Universiteit Maastricht, Onderzoeksinstituut Caphri, Department of Health Care and Nursing Science, 2009
  • NICE. Urinary incontinence. The management of urinary incontinence in women. London: National Institute for Health and Clinical Excellence, 2006
  • V&VN/LEVV. Richtlijn Urine-incontinentie bij kwetsbare ouderen. Utrecht: Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, 2010
  • Vaart van der CH, Leeuw de R, Roovers JJP, Heintz AP. The influence of urinary incontinence on quality of life of community-dwelling, 45-70 year old Dutch women. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2000;144(19):894-7.