Uitwerking indicatoren in factsheets

Samenstelling werkgroep interne indicatoren

 

Met speciale dank aan:

 

Procesbeschrijving

1.1.   Waarom interne indicatoren?

Indicatoren zijn meetbare elementen van de zorgverlening die een aanwijzing geven over de mate van de kwaliteit van de geleverde zorg. Een indicator heeft een signaalfunctie: het is geen directe maat voor kwaliteit, maar wijst op een bepaald aspect van het functioneren en kan aanleiding zijn tot nader onderzoek. Het betreft de kern van de kwaliteitszorg: het daadwerkelijk meten van aspecten die samenhangen met de kwaliteit van zorg en op grond van die meting het eventueel invoeren van verbeteringen met als doel de kwaliteit van zorg gericht te verbeteren.

Een bruikbare indeling van indicatoren is die in structuur-, proces- en uitkomstindicatoren. Structuurindicatoren geven informatie over de (organisatorische) randvoorwaarden waarbinnen zorg wordt geleverd. Een voorbeeld van een structuurindicator is het ‘Percentage diabetesteams met een podotherapeut’ of ‘aanwezigheid van een stroke unit’. Procesindicatoren geven informatie over de handelingen die binnen een zorgproces worden uitgevoerd om kwaliteit te leveren. Het kenmerk van procesindicatoren is dat ze direct beïnvloedbaar zijn: ze meten hoe (vaak) iets is gedaan. Een voorbeeld van een procesindicator is ‘het percentage patiënten met diabetes dat jaarlijks een oogheelkundig onderzoek krijgt’. Indicatoren die betrekking hebben op de indicatiestelling zijn een speciaal soort procesindicatoren. Deze indicatoren geven informatie of de juiste groep patiënten de juiste behandeling krijgt.

Uitkomstindicatoren geven informatie over de uitkomsten van zorgprocessen gemeten op patiëntniveau. Uitkomstindicatoren zijn van vele factoren afhankelijk en daardoor vaak moeilijk te herleiden tot directe patiëntenzorg. Een voorbeeld van een uitkomstindicator is‘ Het percentage patiënten met ernstige pijn 36 uur na een electieve ingreep’.

Indicatoren kunnen zorgaanbieders inzicht geven in de resultaten van het eigen zorgproces en helpen bij interne sturing en verbetering ervan. Indicatoren met dit doel worden interne indicatoren genoemd. Indicatoren kunnen ook gebruikt worden om de prestaties van maatschappen of instellingen onderling te vergelijken (benchmarken). Door een structurele feedback van de uitkomsten van het medisch-specialistisch handelen en de introductie van benchmarking kan een voortdurende procesverbetering plaatsvinden. Indicatoren kunnen ook een ander doel dienen. De overheid, Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en patiënten/consumenten willen beoordelen of zorgaanbieders voldoende kwaliteit leveren en streven daarvoor naar geschikte indicatoren. Indicatoren met dit doel worden ook wel externe indicatoren genoemd. De externe indicatoren kunnen bijvoorbeeld ook bij DBC- onderhandelingen worden ingezet.

De werkgroep heeft zich gericht op de ontwikkeling van een set ‘interne’ indicatoren voor de praktijk rondom urine-incontinentie bij vrouwen in Nederland. Het beoogde doel van een dergelijke set indicatoren is om in de breedte van de Nederlandse gezondheidszorg ten aanzien van zorg aan vrouwen met urine-incontinentie een duidelijke sprong voorwaarts te maken. Bij de keuze voor de onderwerpen zijn de belangrijke punten uit de richtlijn urine- incontinentie bij vrouwen als leidraad genomen.

 

1.2.   Voor wie zijn de indicatoren uit het project bedoeld?

De conceptset interne indicatoren is bedoeld voor zorginstellingen en professionals in de Nederlandse gezondheidszorg die te maken hebben met vrouwelijke patiënten met urine- incontinentie. Betrokken disciplines zijn daarbij onder andere huisartsen, (bekken)fysio- therapeuten, verpleegkundigen, specialisten ouderengeneeskunde, gynaecologen, urologen en arbeidsgeneeskundigen.

 

1.3.   Welke afspraken zijn er gemaakt?

Naast de ontwikkeling van de richtlijn urine-incontinentie bij vrouwen zijn er binnen het programma Kennisbeleid Kwaliteit Curatieve Zorg (KKCZ) van ZonMw gelden beschik­baar gesteld voor het ontwikkelen van een set indicatoren die primair bedoeld zijn voor intern gebruik. Voor het ontwikkelen van de indicatoren urine-incontinentie bij vrouwen is een werkgroep ingesteld bestaande uit leden uit de richtlijnwerkgroep. Er is gestreefd naar een zo breed mogelijke vertegenwoordiging van de betrokken disciplines. De voltallige richtlijnwerkgroep is op verschillende fases betrokken bij de besluitvorming en de totstandkoming van de indicatoren. Het CBO is gevraagd het indicatoren-ontwikkeltraject methodologisch te ondersteunen.

 

1.4.   Hoe zijn de indicatoren tot stand gekomen?

De te ontwikkelen indicatoren dienen inzicht te geven in de kwaliteit van zorg. Dit kanverschillende kwaliteitsdomeinen betreffen, zoals: effectiviteit, veiligheid, doelmatigheid oftijdigheid. De ontwikkelde indicatoren zijn onderdeel van de conceptrichtlijn urine- incontinentie bij vrouwen en zijn uitgewerkt volgens de methodiek beschreven in de Handleiding Indicatorenontwikkeling. De “Handleiding Indicatorenontwikkeling” is beschikbaar op de website van het CBO (www.cbo.nl). Deze handleiding is afgeleid van het AIRE-instrument (Appraisal of Indicators, Research and Evaluation). Het AIRE-instrument1 is een methodologisch instrument dat dient als evaluatie- en toetsingskader voor indicatoren. Bij het opstellen van de indicatoren zijn alle relevante elementen uit het AIRE-instrument toegepast.

De werkgroep indicatoren urine-incontinentie bij vrouwen heeft op basis van de richtlijn vast­gesteld voor welke knelpunten binnen de praktijk van zorg rondom urine-incontinentie bij vrouwen indicatoren zouden moeten worden ontwikkeld. Ook is geïnventariseerd welke indi­catoren nationaal en internationaal reeds zijn ontwikkeld. Daarvoor zijn de volgende bronnen benut:

  1. Nederlandse en Internationale evidence based richtlijnen

1 Het AIRE-instrument is beschikbaar op de website van de Orde van Medisch Specialisten (http://.orde.artsennet.nl) en CBO (www.cbo.nl)

  1. Websites van organisaties gespecialiseerd op het terrein van kwaliteitsindicatoren.
  2. Systematische zoekactie naar (inter)nationale literatuur
  3. Expert opinion (o.a. werkgroepleden)

 

Op basis van bovenstaande bronnen is een overzicht van potentiële indicatoren (groslijst) gemaakt. Door de groslijst in verschillende vergaderingen te bespreken heeft de indicatoren­werkgroep uit de groslijst 6 indicatoren kunnen samenstellen. Een aantal van deze indicatoren is opgedeeld in subindicatoren. De geselecteerde indicatoren zijn uitgewerkt in factsheets (zie H 2 Factsheets). In een factsheet worden de eigenschappen van de indicator beschreven zoals het type indicator (proces, structuur, uitkomst), of op welk kwaliteitsdomein de indicator betrekking heeft. Dit laatste impliceert echter niet dat de relatie tussen het indicatoronderwerp en het kwaliteitsdomein ook daadwerkelijk is bewezen. De factsheets zijn besproken met de indicatorenwerkgroep en de richtlijnwerkgroep.

 

In de factsheets worden per indicator de volgende eigenschappen van de indicator beschreven:

 

Van juni 2009 tot en met april 2010 is gewerkt aan de ontwikkeling van de indicatorenset urine-incontinentie bij vrouwen. De indicatorenwerkgroep heeft vijf keer vergaderd waarvan twee keer de vergadering gecombineerd werd met een richtlijnvergadering. Tijdens de ontwikkeling van de indicatoren heeft daarnaast intensief e-mailcontact plaatsgevonden tussen de werkgroepleden. Bij de ontwikkeling van de indicatoren is gebruik gemaakt van de kennis die is opgedaan in het ontwikkeltraject van de richtlijn en is er op verschillende momenten afstemming gezocht met de richtlijnwerkgroep. De interne indicatoren beschre­ven in deze rapportage zullen ook deel gaan uit maken van de set indicatoren die opge­leverd wordt bij de richtlijn.

 

Begin juni 2010 is de richtlijn urine-incontinentie bij vrouwen voor commentaar voorgelegd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen. Het commentaar uit deze consultatie­ronde is vervolgens besproken in de richtlijnwerkgroep en er zijn op basis hiervan aanpassingen gemaakt aan de richtlijn. De richtlijn is vervolgens in februari 2011 ter autorisatie aangeboden  aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en eind december 2011 geautoriseerd.

De werkgroep indicatoren urine-incontinentie bij vrouwen heeft de set conceptindicatoren tegelijk met de richtlijn in, juni 2010, ter consultatie aangeboden aan de relevante

werkgroepen of secties  van de betrokken   Wetenschappelijke Verenigingen, Beroeps­

verenigingen en Patiëntenverenigingen met het verzoek deze, zo nodig, van commentaar te voorzien. In de nu voorliggende set is het commentaar van de werkgroepen/secties verwerkt. De verantwoordelijke (wetenschappelijke) verenigingen zijn eigenaar van de uiteindelijke indicatorenset.

 

1.5.   Gebruik en implementatie

Een uitspraak over de kwaliteit van de zorg voor vrouwelijke patiënten met urine- incontinentie is pas mogelijk als gemeten kan worden of voldaan wordt aan de kwaliteitscriteria zoals beschreven in de richtlijn. Met de indicatoren behorende bij de richtlijn urine-incontinentie bij vrouwen, wordt het mogelijk om de kwaliteit van zorg zowel als instelling als individuele zorgverlener in kaart te brengen, te evalueren of zij de gewenste zorg leveren en verbeteringen door te voeren. Uiteindelijk kunnen de resultaten van de indicatoren weer een aanzet geven tot het aanpassen of actualiseren van de richtlijn.

 

 

Uitwerking indicatoren in factsheets

In dit hoofdstuk worden de factsheets van de indicatoren gepresenteerd. Het daadwerkelijk invoeren en meten van de indicatoren valt buiten de verantwoordelijkheid van de werkgroep.

 

2.1.     Indicator 1. Toepassing mictiedagboek in de primaire behandeling van UI

Relatie tot kwaliteit

Het bijhouden van een mictiedagboek is een betrouwbare methode om

 

de mictiefrequentie en frequentie van ongewild urineverlies te

 

kwantificeren en is tevens bruikbaar om het effect van een interventie bij

 

urine incontinentie (UI) te evalueren. Het kan een bijdrage leveren aan

 

de juiste diagnose en het kiezen van de juiste therapie.

 

De vigerende richtlijn ‘Urine-incontinentie bij vrouwen’ beveelt aan dat

 

het bijhouden van een mictiedagboek onderdeel dient te zijn van het

 

routineonderzoek bij vrouwen met UI of overactieve blaasklachten.

 

Om een betrouwbare situatieschets te realiseren, maar het niet te

 

belastend te maken voor de patiënt wordt aanbevolen vrouwen aan te

 

moedigen om het mictiedagboek gedurende 3 aaneengesloten dagen bij

 

te houden en om de variatie in dagritme (werk/vrije dagen) daarbij mee

 

te nemen. Van belang is dat de patiënt in de diagnostische fase van de

zorgverlener een mictiedagboek ontvangt en geïnformeerd wordt over

 

het belang van het bijhouden ervan. Tevens is essentieel dat het

dagboek daadwerkelijk door de patiënt wordt ingevuld en door de

 

hulpverlener met de patiënt wordt besproken of dat door de hulpverlener

 

 

 

 

wordt nagegaan of dit reeds eerder in de keten heeft plaatsgevonden.

Operationalisatie

A. Percentage vrouwelijke patiënten met UI-klachten waaraan een

 

mictiedagboek is verstrekt en het belang van het invullen

 

hiervan is toegelicht of gecontroleerd is dat dit reeds eerder in

 

de keten heeft plaatsgevonden.

 

B. Percentage vrouwelijke patiënten met UI-klachten dat het

 

mictiedagboek heeft ingevuld en waarbij het ingevulde

 

mictiedagboek besproken is of gecontroleerd is dat dit reeds

 

eerder in de keten heeft plaatsgevonden.

Teller

A. Totaal aantal vrouwelijke patiënten met UI-klachten waaraan

 

een mictiedagboek is verstrekt en het belang van het invullen

 

hiervan is toegelicht of gecontroleerd is dat dit reeds eerder in

 

de keten heeft plaatsgevonden.

 

B. Totaal aantal vrouwelijke patiënten met UI-klachten dat het

 

mictiedagboek heeft ingevuld en waarbij het ingevulde

 

mictiedagboek besproken is of gecontroleerd is dat dit reeds

 

eerder in de keten heeft plaatsgevonden.

Noemer

A. Totaal aantal vrouwelijke patiënten met UI-klachten

 

B. Totaal aantal vrouwelijke patiënten met UI-klachten dat een

 

mictiedagboek heeft ingevuld

 

 

 

 

Definities

Mictie= urinelozing

In-/exclusiecriteria

Inclusiecriteria:

Volwassen vrouwelijke patiënten met UI-klachten

Type indicator

Proces

Kwaliteitsdomein

Effectiviteit, doelmatigheid

 

 

 

Het doel van de indicatoren

Een mictiedagboek geeft inzicht in de mictiegewoonten en de frequentie van het urineverlies en de vochtintake (Fink 1999). Het ondersteunt het verifiëren, structureren en kwantificeren van symptomen van UI (Brown 2003). Het dagboek levert daarmee een bijdrage aan de indicatiestelling en aan het kiezen van de juiste therapie. Tevens is het mictiedagboek bruikbaar om het effect van een interventie bij UI te evalueren. Met deze indicatoren wordt inzicht verkregen in de mate waarin de richtlijn op dit punt wordt toegepast in de praktijk.

 

Het organisatorisch verband waarop de indicator betrekking heeft

De indicatoren hebben betrekking op alle zorgverleners en instellingen waar vrouwen zich presenteren met UI of overactieve blaasklachten. De indicator heeft derhalve betrekking op huisartsen, (bekken)fysiotherapeuten, continentieverpleegkundigen, urologen, gynaeco­logen, specialisten ouderenzorg, geriaters.

 

Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg

De variatie in kwaliteit van zorg is onbekend. Een aantal disciplines gebruikt een mictiedagboek bij de indicatiestelling, andere disciplines doen dit waarschijnlijk (nog) niet standaard.

 

Mogelijkheden tot verbetering

De verwachting is dat de mogelijkheden tot verbetering groot zijn aangezien het mictiedagboek naar verwachting nog niet standaard wordt toegepast bij patiënten met UI of overactieve blaasklachten.

 

Minimale bias/ beschrijving relevante case-mix

Controle voor verschillen in demografische en sociaal-economische samenstelling of in gezondheidsstatus van patiëntengroepen is niet nodig volgens de werkgroep.

 

Literatuur

 

2.1.    Indicator 2. Toepassing bekkenbodemspiertraining bij stress UI of gemengde UI waarbij stress UI overheerst

Relatie tot kwaliteit

Bekkenbodemspiertraining is de behandeling van eerste keuze voor

vrouwen met stress urine incontinentie (UI) of met gemengde UI waarbij

stress UI overheerst. Indien patiënten er na instructie in slagen de juiste

spieren aan te spannen of te ontspannen kan een algemeen

gestandaardiseerd oefenprogramma worden gegeven door een

deskundige (fysiotherapeut of huisarts). De continentieverpleegkundige

kan worden ingeschakeld bij het volhouden van de oefeningen. Indien

de patiënt de bekkenbodemspieren niet adequaat kan aanspannen en/of

indien er tevens sprake is van een aandrangincontinentie waarbij de

bekkenbodemspieren overactief zijn, wordt altijd een verwijzing naar een

bekkenfysiotherapeut geadviseerd.

De huisarts of specialist ouderengeneeskunde kan de patiënt met UI

schriftelijk verwijzen naar een bekkenfysiotherapeut voor een eenmalig

bekkenfysiotherapeutisch-diagnostisch consult voorafgaand aan

bekkenbodemspiertraining en/of voorafgaand aan doorverwijzing naar

de tweede lijn. Dit eenmalige consult levert gegevens op over de aard

en de ernst van de UI en mate van bekkenfysiotherapeutische

beïnvloedbaarheid van de UI.

 

Operationalisatie

Percentage vrouwen met stress UI of gemengde UI waarbij stress UI

overheerst waarbij bekkenbodemspiertraining behandeling van eerste

keuze is

Teller

Aantal vrouwelijke patiënten met stress UI of gemengde UI waarbij

stress UI overheerst waarbij bekkenbodemspiertraining behandeling van

eerste keuze is

Noemer

Aantal vrouwelijke patiënten met stress UI of met gemengde UI waarbij

stress UI overheerst

Definities

Fysiotherapeut= fysiotherapeut die beschikt over aantoonbare specifieke kennis van, attitude tot en inzicht in patiënten met UI (zie Bijlage 11 van de richtlijn urine-incontinentie bij vrouwen en de richtlijn Stress urine- incontinentie (KNGF, in ontwikkeling)).

Bekkenbodemspiertraining= het gehele proces van begeleiden van het oefenen van de bekkenbodemspieren (instructie, evaluatie, bijstelling, coachen, volhouden).

Stressincontinentie= onvrijwillig urineverlies bij inspanning of oefening of bij niezen of hoesten.

Gemengde urine-incontinentie= onvrijwillig verlies van urine gepaard gaand met onhoudbare aandrang en ook bij inspanning of oefening of bij niezen of hoesten.

In-/exclusiecriteria

Inclusiecriteria

volwassen vrouwelijke patiënten

 

Type indicator

Proces

Kwaliteitsdomein

 

Effectiviteit, doelmatigheid

 

 

Het doel van de indicatoren

Het doel van de indicator is om te meten bij welk percentage van de patiënten met stress UI of gemengde UI waarbij stress UI overheerst, bekkenbodemspiertraining conform de richtlijn gedocumenteerd is als behandeling van eerste keuze. Met deze indicator wordt inzicht verkregen in de mate waarin de richtlijn op dit punt wordt toegepast.

 

Het organisatorisch verband waarop de indicator betrekking heeft

De indicator heeft betrekking op de instellingen en zorgverleners die de (waarschijnlijkheids)indicatie UI stellen en de behandeling initiëren. Dit zijn de huisartsen, de specialisten ouderenzorg, fysiotherapeuten, bekkenfysiotherapeuten (via DTF), gynaeco­logen en urologen. De indicator heeft geen betrekking op de continentieverpleegkundigen: zij kunnen betrokken zijn bij de behandeling maar diagnosticeren niet.

 

Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg

Bekkenbodemspiertraining geeft weinig tot geen negatieve of complicerende beïnvloeding van de patiënt en kan - mits adequaat uitgevoerd - onnodig opereren uitstellen of voorkomen. Het doel van deze therapie is de patiënte aan te leren hoe zij haar bekkenbodemspieren op de juiste wijze en adequaat kan gebruiken, hetgeen bijdraagt aan functieherstel van de bekkenbodem. Over het algemeen is bekkenbodemspiertraining gedefinieerd als elk programma van herhaalde, willekeurige bekkenbodemspiercontracties, aangeleerd en begeleid door een hulpverlener in de gezondheidszorg. Het is gericht op het realiseren van een voor het desbetreffende individu zo optimaal mogelijk functioneren van de bekkenbodemmusculatuur volgens een structureel programma. Naast aanspanning en ontspanning komen coördinatie, uithoudingsvermogen en snelle en langzame contracties aan de orde (B0, 2007).

 

Mogelijkheden tot verbetering

De verwachting is dat de mogelijkheden tot verbetering groot zijn aangezien bekkenbodemspiertraining naar verwachting nog niet standaard wordt toegepast bij de behandeling van patiënten met stress UI of gemengde UI waarbij stress UI overheerst.

 

Minimale bias/ beschrijving relevante case-mix

Controle voor verschillen in demografische en sociaal-economische samenstelling of in gezondheidsstatus van patiëntengroepen is niet nodig volgens de werkgroep.

 

Literatuur

 

 

 

 

2.3.     Indicator 3. Blaastraining

Relatie tot kwaliteit

De vigerende richtlijn ‘Urine incontinentie bij vrouwen’ (UI) doet de

 

aanbeveling om vrouwen met aandrangincontinentie of gemengde

 

incontinentie waarbij aandrangincontinentie overheerst, voor de duur

 

van tenminste zes weken blaastraining als behandeling van eerste

 

keuze aan te bieden. Deze blaastraining wordt gegeven door een

 

huisarts, een fysiotherapeut of continentieverpleegkundige.

 

Na 6 weken blaastraining wordt er een evaluatiemoment ingepland met

 

de patiënt om het effect van de behandeling te evalueren. Vervolgens

 

kan het beleid gecontinueerd worden of aangepast.

Operationalisatie

Percentage vrouwelijke patiënten met aandrang UI of gemengde UI

 

waarbij aandrang UI overheerst en waarbij de blaastraining is toegepast

 

als behandeling van eerste keuze.

Teller

Aantal vrouwelijke patiënten met aandrang UI of gemengde UI waarbij

 

aandrang UI overheerst die blaastraining hebben gekregen als

 

behandeling van eerste keuze.

Noemer

Totaal aantal vrouwelijke patiënten met aandrang UI of gemengde UI

 

waarbij aandrang UI overheerst

Definities

Fysiotherapeut= fysiotherapeut die beschikt over aantoonbare specifieke

 

kennis van, attitude tot en inzicht in patiënten met UI (zie Bijlage 11 van

 

de richtlijn urine-incontinentie bij vrouwen en de richtlijn Stress urine-

 

incontinentie (KNGF, in ontwikkeling)).

 

Aandrangincontinentie= onvrijwillig urineverlies dat vergezeld gaat met

 

of direct voorafgegaan wordt door onhoudbare aandrang.

 

Gemengde incontinentie= onvrijwillig verlies van urine gepaard gaand

 

met onhoudbare aandrang en ook bij inspanning of oefening of bij

 

niezen of hoesten.

In-/exclusiecriteria

Inclusiecriterium:

 

Het betreft volwassen vrouwelijke patiënten met aandrang UI of

 

gemengde UI waarbij aandrang UI overheerst.

Type indicator

Proces

Kwaliteitsdomein

Effectiviteit, doelmatigheid, gelijkheid, patiëntgerichtheid

 

Het doel van de indicatoren

Met de indicator wordt beoogd te meten bij welk percentage van de patiënten met aandrang UI of gemengde UI waarbij aandrang UI overheerst blaastraining is ingezet als behandeling van eerste keuze. Met deze indicator wordt inzicht verkregen in de mate waarin de richtlijn op dit punt wordt toegepast.

 

Het organisatorisch verband waarop de indicator betrekking heeft

De indicator heeft betrekking op de settings waar UI wordt gediagnosticeerd en waar de blaastraining als primaire behandeling wordt ingezet. Dit gebeurt bij de huisarts, specialist ouderengeneeskunde, uroloog, gynaecoloog, fysiotherapeut en de geriater. De huisarts, fysiotherapeut en continentieverpleegkundige hebben de competenties om blaastraining te geven.

 

Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg

Blaastraining is erop gericht dat de patiënt probeert om het interval te verlengen tussen het tijdstip waarop zij de blaas zou willen legen en het tijdstip van daadwerkelijk legen. Dit kan met verplichte schema’s waarbij de patiënt geen gebruik mag maken van het toilet op tijdstippen die liggen tussen de momenten waarop de blaas mag worden geleegd, of met een eigen schema waarbij de patiënt stap voor stap de tijdsduur verlengt tussen de momenten waarop de blaas wordt geleegd. Patiënten kunnen hierbij gebruik maken van strategieën als afleiding, ontspanning en bewust voor dit doel geschikte bekkenbodemspiercontracties die meer op coördinatie dan kracht zijn gericht. Zij krijgen hierbij positieve feedback en aanmoediging.

 

Mogelijkheden tot verbetering

De verwachting is dat de mogelijkheden tot verbetering groot zijn en dat blaastraining in de praktijk niet standaard als behandeling van eerste keuze wordt aangeboden bij patiënten met aandrang UI of gemengde UI waarbij aandrang UI overheerst. Ook is de verwachting dat in de praktijk blaastraining niet altijd voor de duur van tenminste 6 weken wordt toegepast, de periode waarna blaastraining een vergelijkbaar subjectief genezings- percentage heeft als behandeling met het medicament oxybutynine. Blaastraining laat hierbij minder bijwerkingen en terugval zien. (Mattiasson 2003, Szonyi 1995, Castleden 1986, Yoon 2003, Wyman 1998, Colombo 1995, Jarvis 1981, Jarvis 1980, Fantl 1991).

 

Minimale bias/ beschrijving relevante case-mix

Controle voor verschillen in demografische en sociaal-economische samenstelling of in gezondheidsstatus van patiëntengroepen is niet nodig volgens de werkgroep.

 

Literatuur

 

2.4.     Indicator 4. Schriftelijke informatie aan vrouwen met UI

Relatie tot kwaliteit

In de Wet op de Geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)

staat dat patiënten recht hebben op informatie door de zorgverlener. De

zorgverlener moet de patiënt in voor de patiënt te bevatten

bewoordingen vertellen over het eventuele onderzoek, de voorgestelde

behandeling en alternatieven, de mogelijke risico's van de behandeling

en de gezondheidstoestand van de patiënt. (WGBO 1994).

 

Adequate behandeling/genezing van urine incontinentie (UI) valt of staat

met goede informatieoverdracht. In het traject van diagnose,

behandeling en begeleiding vormt eenduidige communicatie tussen

behandelaar en de patiënt de basis voor een optimaal effect op de

genezing. De patiënt wordt mondeling inzicht gegeven in zijn probleem

en de opties die openstaan voor behandeling. Conform de vigerende

richtlijn ‘Urine incontinentie bij vrouwen’ wordt deze informatie niet alleen

mondeling maar ook schriftelijk aan de patiënt aangereikt in de vorm van

een folder. Daarbij dient in ieder geval aandacht te zijn voor de aard van

de aandoening, de verschillende behandelopties en het behandeltraject.

In geval van chirurgische interventie is het tevens van belang dat de

patiënt geïnformeerd wordt over welke activiteiten wel en niet uitgevoerd

mogen worden, het te verwachten herstelproces en wat te doen bij

complicaties.

 

Operationalisatie

Is het binnen uw praktijk/instelling beleid om alle vrouwelijke patiënten

met UI schriftelijk te informeren over:

1. De aard van de aandoening;

2. De verschillende behandelopties;

3. Het behandeltraject.

 

Antwoordmogelijkheden:

JA/NEE

Definities

DTF= Directe Toegankelijkheid Fysiotherapie

In-/exclusiecriteria

Inclusiecriteria: 

Het betreft volwassen vrouwelijke patiënten.

 

Type indicator

Structuur

Kwaliteitsdomein

Patiëntgerichtheid en gelijkheid

 

 

Het doel van de indicator

De vigerende richtlijn ‘Urine incontinentie bij vrouwen’ doet de aanbeveling om patiënten met UI, naast het verstrekken van mondelinge informatie, tevens schriftelijk te informeren. Met deze indicator wordt beoogd te meten of conform de richtlijn bij zorgverleners, praktijken en instellingen waar patiënten met UI zich met presenteren, het standaard beleid is om schriftelijke informatie te verstrekken aan deze patiënten. Daarmee wordt inzicht verkregen in de mate waarin de richtlijn op dit punt wordt toegepast.

 

Het organisatorisch verband waarop de indicator betrekking heeft

De indicator heeft betrekking op de settings waar patiënten met UI zich met hun klachten presenteren. Als eerste contactpersoon is dit de huisarts, de (bekken)fysiotherapeut via de Directe Toegankelijkheid Fysiotherapie (DTF) en de specialist ouderengeneeskunde. In de tweede lijn zijn de gynaecoloog of uroloog betrokken bij de informatieverstrekking.

 

Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg

De variatie in de toegankelijkheid en kwaliteit van de schriftelijke informatie rondom UI is groot. De vigerende richtlijn ‘Urine incontinentie bij vrouwen’ omschrijft welke informatie minimaal verstrekt dient te worden aan vrouwen met UI. Tevens wordt in de richtlijn aanbevolen deze informatie niet alleen mondeling maar ook schriftelijk aan de patiënt uit te reiken door middel van een schriftelijke informatiefolder.

Door middel van een patiëntenversie van de richtlijn wordt er een basis gegeven voor de inhoud van patiënteninformatiemateriaal rondom UI. De informatie dient minimaal verstrekt te worden op het moment dat de diagnose besproken wordt en het behandelplan wordt geformuleerd. Van belang is dat de behandelaar de genoemde informatie uitreikt na het eerste consult aan de patiënt. Iedere behandelaar dient te checken of er schriftelijke informatie gegeven is.

 

Mogelijkheden tot verbetering

Er bestaat in de praktijk grote variatie in de informatie die wordt gegeven aan patiënten in geval van UI en de wijze waarop deze informatie wordt verstrekt. De vorm kan verschillen maar conform de vigerende richtlijn wordt het van belang geacht dat dit zowel mondeling als schriftelijk gebeurd en dat de benoemde aspecten daar in ieder geval onderdeel van uitmaken. De werkgroep verwacht dat de mogelijkheden tot verbetering in de praktijk op deze punten groot zijn.

Er is bij de richtlijn ‘Urine-incontinentie bij vrouwen’ een patiëntenversie van de richtlijn ontwikkeld welke de basis(tekst) vormt voor een schriftelijke patiëntenfolder. Deze patiëntenversie is te downloaden via de link: http://www.levv.nl en via de link http://www.cbo.nl .

 

Minimale bias / beschrijving relevante case-mix

Controle voor verschillen in demografische en sociaal-economische samenstelling of in gezondheidsstatus van patiëntengroepen is niet nodig volgens de werkgroep.

 

Literatuur

 

2.5.    Indicator 5. Aandacht voor polyfarmacie en comorbiditeit bij (oudere) patiënten met UI

 

Relatie tot kwaliteit

Polyfarmacie betekent het gebruik van verschillende geneesmiddelen naast elkaar. Er is sprake van comorbiditeit wanneer er tegelijkertijd sprake is van twee of meer stoornissen of aandoeningen. Polyfarmacie en comorbiditeit kunnen gezien worden als ‘kwetsbaarmakers’ die de incidentie en het verergeren van urine-incontinentie (UI) klachten bij volwassen vrouwen kunnen vergroten. Dit geldt voor iedere patiënt maar is met name een punt van aandacht bij oudere patiënten.

Geneesmiddelen die voor indicatie buiten de tractus urogenitalis worden voorgeschreven kunnen effecten hebben op die tractus. Incontinentie kan daardoor verergerd worden. Bij gelijktijdig gebruik van genees­middelen kunnen schadelijke interacties ontstaan. Hoe meer genees­middelen gecombineerd worden, des te groter de kans op deze interacties. Vooral ouderen zijn gevoelig voor interacties en bijwer­kingen. Tevens dient bij ouderen rekening te worden gehouden met verminde-ring van de nierfunctie. Ook kan een stapeling van bijwerkingen van verschillende geneesmiddelen (bijvoorbeeld anticho- linergica) tot problemen leiden. Deze problematiek is de oorzaak van een aanzienlijk aantal ziekenhuisopnames per jaar en speelt een rol bij het ontstaan van een delier bij kwetsbare ouderen.

In de vigerende richtlijn ‘Urine incontinentie bij vrouwen’ wordt de aanbeveling gedaan om bij de diagnostiek van UI bij alle leeftijdsgroepen tijdens de anamnese aandacht te hebben voor medicatie die mogelijk UI kan veroorzaken of verergeren. Tevens moet worden nagegaan of er comorbiditeit is die een relatie met de incontinentie kan hebben. Bij de behandeling moet worden afgewogen of comorbiditeit een succesvolle behandeling niet in de weg zal staan.

 

Operationalisatie

A.Wordt in uw praktijk/instelling tijdens de anamnese bij alle vrouwelijke patiënten met UI de huidige medicatie beoordeeld op incontinentie- bevorderende bijwerkingen?

 

Antwoordmogelijkheden:

JA/NEE

B. Wordt bij alle vrouwelijke patiënten met aandrangincontinentie bij het voorschrijven van anticholinergica rekening gehouden met potentiële interacties?

 

Antwoordmogelijkheden:

JA/NEE

 

C. Wordt in uw praktijk/instelling tijdens de anamnese bij alle vrouwelijke

patiënten met UI aandacht besteed aan mogelijke comorbiditeit die als

oorzaak van invloed kan zijn op de aard en de ernst van de UI of een

succesvolle behandeling in de weg zal staan?

 

Antwoordmogelijkheden:

JA/NEE

 

 

Definities

Polyfarmacie= het gebruiken van een aantal verschillende

geneesmiddelen naast elkaar.

Aandrangincontinentie= onvrijwillig urineverlies dat vergezeld gaat met

of direct voorafgegaan wordt door onhoudbare aandrang.

Comorbiditeit= het tegelijkertijd hebben van twee of meer stoornissen of

aandoeningen bij een patiënt.

Anticholinergica= zijn medicijnen die de werking van acetylcholine

remmen

In-/exclusiecriteria

Inclusiecriteria:

A. en C.: Volwassen vrouwelijke patiënten met UI

B: Volwassen vrouwelijke patiënten met aandrang UI

 

Type indicator

  1. Structuurindicator
  2. Structuurindicator
  3. Structuurindicator

Kwaliteitsdomein

Veiligheid, effectiviteit, doelmatigheid

 

 

Het doel van de indicator

Het doel van de indicatoren is te meten of het in de praktijken/instellingen waar volwassen vrouwelijke patiënten zich presenteren met UI-klachten standaard beleid is om in de anamnese te screenen op polyfarmacie (indicator A.), op eventuele potentiële interacties bij het voorschrijven van anticholinergica bij vrouwen met aandrang UI (indicator B.) en op comorbiditeit bij alle vrouwelijke patiënten met UI (indicator C.). Daarmee wordt inzicht verkregen in de mate waarin de richtlijn op dit punt wordt toegepast in de praktijk.

 

Het organisatorisch verband waarop de indicator betrekking heeft

Deze indicator heeft betrekking op alle zorgverleners en praktijken/instellingen betrokken bij de diagnostiek en behandeling van volwassen vrouwelijke patiënten met UI-klachten. Dit zijn specialisten ouderengeneeskunde, huisartsen, urologen, gynaecologen en klinisch geriaters.

 

Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg

Tijdens de anamnese dient de huidige gezondheidssituatie van de volwassen vrouwelijke patiënt met UI geëvalueerd te worden met specifieke aandacht voor comorbiditeit en polyfarmacie. In het geval van UI veroorzakende of verergerende bijwerkingen dient de medicatie zo nodig aangepast te worden, al of niet in overleg met andere behandelaars. Polyfarmacie en comorbiditeit komt vooral voor in de groep oudere patiënten en dient

derhalve in de leeftijdscategorie van 65+ een belangrijk punt van aandacht te zijn. Bij twijfel dient de apotheker geraadpleegd te worden. Met name bij de behandeling van UI met medicatie met anticholinerge werking is voorzichtigheid en oplettendheid geboden vanwege de vele bijwerkingen.

 

Mogelijkheden tot verbetering

De werkgroep verwacht dat de mogelijkheden tot verbetering op dit punt groot zijn en dat het screenen op polyfarmacie, comorbiditeit, eventuele UI bevorderende bijwerkingen van de huidige medicatie en stapeling van anticholinergische effecten niet overal standaard beleid is. Met name in de zorg aan ouderen is dit een zeer belangrijk aandachtspunt.

 

Minimale bias/ beschrijving relevante case-mix

Controle voor verschillen in demografische en sociaal-economische samenstelling of in gezondheidsstatus van patiëntengroepen is niet nodig volgens de werkgroep.

 

Literatuur

 

2.6. Indicator 6. Informeren naar consequenties UI op arbeid

 

Relatie tot kwaliteit

Urine-incontinentie (UI) kan een negatieve invloed hebben op het

maatschappelijk functioneren, waaronder op (betaalde en onbetaalde)

arbeid. Daarnaast heeft UI grote economische gevolgen in de zin van

hoge kosten van verzuim en arbeidsongeschiktheid (Wu 2005, Kannan

2009, Irwin 2005). Schattingen van de prevalentie van UI onder vrouwen

in de arbeidzame leeftijd lopen uiteen van 10-30%. Er is echter weinig

bekend over de relatie tussen arbeid en UI en de factoren die daarbij

mogelijk een rol spelen.

De vigerende richtlijn ‘Urine incontinentie bij vrouwen’ stelt dat het is van

belang is dat de bedrijfsarts bij verzuim bij vrouwen in diverse

leeftijdscategorieën denkt aan mogelijke UI en daar actief naar vraagt.

Het tijdig kunnen inzetten van medische interventies en aanpassingen in

en op het werk kunnen onnodig verzuim als gevolg van UI voorkomen

en, in geval van langdurig verzuim, de terugkeer naar werk

vergemakkelijken.

 

Operationalisatie

Is het in uw bedrijfsartsenpraktijk standaard beleid dat bij arbeidsverzuim

van een vrouwelijke patiënt met UI gevraagd wordt naar de

consequenties hiervan op betaalde en niet-betaalde arbeid?

 

Antwoordmogelijkheden:

JA/NEE

 

Definities

 

In-/exclusiecriteria

Inclusiecriterium:

Alle volwassen vrouwen met UI met betaalde en niet-betaalde arbeid

onder begeleiding van een bedrijfsarts/bedrijfsartsenprakijk.

 

Type indicator

Structuur

Kwaliteitsdomein

Effectiviteit, doelmatigheid

 

Het doel van de indicator

Deze indicator beoogt te meten of de bedrijfsarts bij het begeleiden van werkende vrouwen in het geval van UI stan