Indicatoren contacteczeem

Utrecht, november 2012

De indicatoren zijn opgesteld door de hieronder genoemde dermatologen, allen lid van de richtlijnwerkgroepen Contacteczeem en zijn bestemd voor de leden van de NVDV die voor patiënten met contacteczeem aparte spreekuren hebben ingeruimd:

 

Dr. T. Rustemeyer, VUmc Amsterdam

Mw. Dr. F.B. de Waard - van der Spek. Erasmus MC, Rorterdam

Prof. dr. PJ. Coenraads, UMCG, Groningen

Dr. P.G.M. van der Valk, RadboudMC, Nijmegen

Drs. F.A.A. Blok, Dermatologisch Centrum Amstel en Vechtstreek, Maarssen

Prof. dr. D. Bruynzeel, VUmc Amsterdam

 

 

Algemeen

 

Afstemming met bestaande richtlijn(en)

Voor het opstellen van de indicatorset voor contacteczeem is gebruik gemaakt van de aanbevelingen uit de richtlijn contacteczeem NVDV 2012). Epicutaan allergologisch onderzoek wordt in het vervolg ‘plakproef’ genoemd.

 

Hieruit werden op basis van kernaanbevelingen de volgende potentiële indicatoren gedestilleerd:

Het aantal patiënten met een positieve plakproef t.o.v. het totaal aantal patiënten bij wie een plakproef is verricht.

Van deze lijst met potentiële indicatoren werd één indicator gekozen die zich volgens de opstellers leent voor landelijke benchmarking en een plaats verdient in het jaarverslag van de maatschap. Deze indicator luidt:

 

Populatiebepaling contacteczeem

De eerste stap in het bepalen van de indicatoren is het vaststellen van de populatie. Voor alle Zichtbare Zorg indicatorensets zou als uitgangspunt kunnen worden gekozen om de populatie te bepalen aan de hand van de gesloten DOT zorgproducten. Voor contacteczeem is een aparte dermatologische DBC-code voorhanden (06, eczeem contactallergisch). De vraag is echter of plakproeven worden verricht binnen 02 (allergologisch probleem), 05 (constitutioneel eczeem, 07 eczeem, seborrhoisch en 08 (eczeem, overig) Al deze DBC-producten herleiden naar DOT zorgproduct 120301: Huid en subcutis-dermatitis. De DBC-diagnose 06 (contact eczeem) als als noemer  genomen kunnen worden en de CTG-code 039060 als teller.

 

Indicator

Het aantal patiënten met een positieve plakproef t.o.v. het totaal aantal patiënten bij wie een plakproef is verricht.

 

Relatie tot kwaliteit

De meeste dermatologen zullen bij iemand met vermoeden op een contactlallergie een plakproef verrichten. Indien echter nauwelijks of geen verdenking bestaat, zal men dienen af te zien van een plakproef en indien de allergie evident is zou men kunnen overwegen de plakproef niet te verrichten. Immers, men vraagt naar de bekende weg. Het laatste zal echter slechts zelden het geval zijn. Daarom is het percentage positieve reacties een goede indicator voor de juiste indicatiestelling.

Een andere reden waarom de verhouding een kwaliteitsindicator kan zijn, betreft het aantal patiënten met fout-positieve uitslagen (o.a. door foutief aflezen  of door het fenomeen ‘exited skin syndrome’ ook wel ‘angry back’ genoemd) en fout-negatieve uitslagen (o.a. door voorafgaand corticosteroïdgebruik of onjuiste techniek).

 

Operationalisatie

Worden in uw centrum bij patiënten met contacteczeem plakproeven uitgevoerd met de Europese basale testreeks volgens de normen en adviezen zoals vastgesteld door de European Society of Contact Dermatitis?

Ja/Nee

 

In- en exclusiecriteria

Inclusie: alle patiënten bij wie een plakproef is verricht met de Europese basale reeks.

 

Bron

DOT-registratie, ziekenhuisregistratie, EPD

 

Meetfrequentie

1x per jaar

 

Rapportagefrequentie

1x per jaar

 

Type indicator

Uitkomstindicator

 

Meetniveau

Ziekenhuisniveau

 

Kwaliteitsdomein

Effectiviteit, patiëntgerichtheid

 

Mogelijkheden tot verbetering

Door het volgen van de richtlijn is er een mogelijkheid tot het verbeteren van de kwaliteit van zorg.

 

Beperkingen bij gebruik en interpretatie

De indicator wordt als bruikbaar beschouwd voor alle ziekenhuizen en ZBC’s .

 

Inhoudsvaliditeit

De mate van bewijskracht hiervoor is D, dat wil zeggen dat de richtlijnwerkgroep hierover consensus heeft bereikt, maar dat dit niet is onderbouwd met onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat meer tijd leidt tot betere zorg. Er is geen getal te geven voor een optimale verhouding voor het aantal positieve plakproeven t.o.v. het aantal negatieve plakproeven. Deze indicator gaat pas betekenis krijgen als die wordt vergeleken in een landelijk benchmarksysteem.

 

Vergelijkbaarheid

Case-mix-factoren lijken geen grote rol van betekenis te spelen.

 

Registratiebetrouwheid

Deze indicator lijkt niet moeilijk te meten, maar kan een relatief hoge registratielast met zich meebrengen. Als er geen gebruik wordt gemaakt van een EPD, zullen alle positieve plakproeven apart moeten worden geteld. De registratielast neemt nog verder toe als men naar de meest voorkomende allergenen van de standaardreeks gaat kijken, bijv. nikkel of formaldehyde.