Indicatoren

Indicatoren

 

De indicatoren zijn tot stand gekomen volgens de Handleiding Indicator ontwikkeling van het CBO (2007) en hebben uitsluitend betrekking op de 2e en 3e lijn (ziekenhuizen).

Indicator 1: Onterecht  voorschrijven van AA

Relatie tot kwaliteit

Op basis van de huidige literatuur kunnen geen aanbevelingen worden gedaan voor de keuze tussen eHF en AA.

Operationalisatie

Het percentage kinderen van alle kinderen met een vermoeden van KMA in de 2e/3e lijn, dat onterecht (zonder specifieke indicatie) een AA krijgt voorgeschreven.

                   Teller

Het aantal kinderen met een vermoeden van KMA in de 2e/3e lijn dat onterecht (zonder specifieke indicatie) een AA krijgt voorgeschreven

      Noemer

Totaal aantal kinderen met een vermoeden van KMA in de 2e/3 lijn dat een eHF of AA krijgt voorgeschreven

Inclusiecriteria

Kinderen van 0-18 jaar met een initieel vermoeden van KMA en een voorgeschreven eHF of AA

Streefwaarde

0 %

Type indicator 

Proces

Kwaliteitsdomein

Effectiviteit, doelmatigheid

 

Effectiviteit: 

Op basis van de huidige literatuur kunnen geen aanbevelingen worden gedaan voor de keuze tussen eHF en AA, behoudens in enkele uitzonderlijke situaties, zoals weergegeven in aanbevelingen 2.3. en 2.4.

 

Doelmatigheid:

Het onnodig voorschrijven van dure AA.

 

Doel van de indicator: voorkomen van onnodig voorschrijven van dure AA bij het vermoeden van KMA, conform aanbevelingen 2.1 – 2.5 van de richtlijn:

 

Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg:

Er zijn op dit moment geen gegevens beschikbaar over het voorschrijfgedrag van kinderartsen ten aanzien van AA en eHF. De praktijk laat zien het de keuze voor eHF of AA is gebaseerd op persoonlijke voorkeuren, klinische ervaringen en beïnvloeding door de industrie, en dat regionaal veel AA wordt voorgeschreven.

 

Mogelijkheden tot verbetering:

Onnodig voorschrijfgedrag van AA kan door naleving van de richtlijn worden voorkomen, en voorkomt onnodig vaak veranderen van voorgeschreven voeding.

 

Validiteit: 

Uit het voorschrijfgedrag van eHF en AA door kinderartsen kan blijken in hoeverre het onnodig voorschrijven van dure AA plaatsvindt.

 

Betrouwbaarheid:

De betrouwbaarheid is afhankelijk van adequate registratie.

 

Discriminerend vermogen: 

Uit het voorschrijfgedrag van eHF en AA door kinderartsen kan blijken in hoeverre de richtlijn wordt nageleefd.

 

Minimale bias/beschrijving relevante case-mix: 

Problemen ten gevolge van variatie in case-mix zijn niet te verwachten. 

 

Registreerbaarheid/Haalbaarheid registratie/tijdsinvestering:

Gegevens over het voorschrijven van eHF of AA moeten eenvoudig in het EPD opvraagbaar zijn. De indicator heeft een lage registratielast. 

 

Ongewenste effecten:

Mogelijk wordt de noodzaak voor gebruik van AA aan een beperkte groep kinderen niet onderkend, waardoor onder-behandeling ontstaat of onnodig langdurige diagnostiek door wisseling van voedingen.

 

Referenties:

Richtlijn Diagnostiek van Koemelkallergie bij Kinderen in Nederland. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, 2012.

 

 

 

 

indicator 2: tijdige dbpgvp

Relatie tot kwaliteit

 

In het algemeen wordt aangenomen dat de diagnose KMA het meest betrouwbaar kan worden gesteld met de DBPGVP.

Operationalisatie

Het percentage kinderen van alle kinderen met een vermoeden van KMA in de 2e/3e lijn met een diagnostisch koemelkvrij dieet én een sterke afname van in tabel 1 genoemde symptomen binnen 4 tot 6 weken, dat binnen 6 weken tot 3 maanden een DBPGVP ondergaat voor de   initiële diagnose KMA.

                   Teller

Het aantal kinderen met een vermoeden van KMA in de 2e/3e lijn met een diagnostisch koemelkvrij dieet èn een sterke afname van symptomen, dat binnen 6 weken tot 3 maanden een DBPGVP ondergaat voor de initiële diagnose KMA.

                Noemer

Totaal aantal kinderen met een vermoeden van KMA in de 2e/3e lijn met een sterke afname van symptomen

Inclusiecriteria

Kinderen van 0-18 jaar met een initieel vermoeden van KMA

Streefwaarde

100 %

Type indicator 

Proces

Kwaliteitsdomein

Effectiviteit, doelmatigheid, tijdigheid

 

Effectiviteit en doelmatigheid: 

In het algemeen wordt aangenomen dat de diagnose KMA het meest betrouwbaar kan worden gesteld met de DBPGVP. Hiermee wordt het onterecht stellen van de diagnose KMA voorkomen.

 

Tijdigheid: 

Door tijdig, dus binnen 6 weken tot 3 maanden na aanvang van een diagnostisch koemelkvrij dieet, een DBPGVP uit te voeren, wordt de diagnose KMA tijdig gesteld of verworpen.

 

Doel van de indicator:

Voorkomen van het onterecht stellen van de diagnose KMA en het onnodig volgen van een koemelkvrij dieet met gebruik van dure eHF of AA.

 

Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg:

Op dit moment worden in meer dan 40 ziekenhuizen in Nederland DBPGVP’s uitgevoerd. OVP’s worden ook nog toegepast. Door deze richtlijn wordt de DBPGVP de standaard voor de diagnostiek van KMA.

 

Mogelijkheden tot verbetering:

Het stellen van de diagnose KMA zonder het uitvoeren van een DBPGVP kan door naleving van de richtlijn worden voorkomen.

 

Validiteit: 

Door na te gaan hoe vaakkinderartsen DBPGVP’s uitvoeren kan worden nagegaan in hoeverre de diagnose KMA betrouwbaar wordt gesteld.

 

Betrouwbaarheid:

De betrouwbaarheid is afhankelijk van adequate registratie.

 

Discriminerend vermogen: 

Door na te gaan hoe vaak kinderartsen DBPGVP’s uitvoeren kan worden nagegaan in hoeverre de richtlijn wordt nageleefd.

 

Minimale bias/beschrijving relevante case-mix: 

Problemen ten gevolge van variatie in case-mix zijn niet te verwachten, tenzij de (ouders van) de patiënt niet gemotiveerd zijn voor deelname aan DBPGVP. Dit kan worden voorkomen door eHF alleen te vergoeden als er een DBPGVP heeft plaatsgevonden.

 

Registreerbaarheid/Haalbaarheid resistratie/tijdsinvestering:

Gegevens over het uitvoeren van een DBPGVP  moeten eenvoudig in het EPD opvraagbaar zijn. De indicator heeft een lage registratielast. 

 

Ongewenste effecten:

Mogelijk wordt bij een beperkte groep kinderen een DBPGVP onnodig snel uitgevoerd om de diagnose te stellen, terwijl andere behandelopties omwille van het kind en de ouders op dat moment voorrang genieten, zoals de introductie van bijvoeding of het creëren van rust na een periode van onrust, onzekerheid en slaapgebrek bij het kind en de ouders.

 

Referenties:

Richtlijn Diagnostiek van Koemelkallergie bij Kinderen in Nederland. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, 2012.