Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van de modules MRI bij patiënten met implantaten is systematisch gezocht naar onderzoeksbevindingen die nuttig konden zijn voor het beantwoorden van de uitgangsvragen. Een deel (of een onderdeel) van de hiervoor opgestelde zoekvragen is met het resultaat van deze zoekacties te beantwoorden, een groot deel echter niet. Door gebruik te maken van de evidence-based methodiek (EBRO) is duidelijk geworden dat er nog kennislacunes bestaan. De werkgroep is van mening dat (vervolg)onderzoek wenselijk is om in de toekomst een duidelijker antwoord te kunnen geven op vragen uit de praktijk. Om deze reden heeft de werkgroep per module aangegeven waar wetenschappelijke kennis beperkt is en dus op welke vlakken nader onderzoek gewenst is.

 

Module MRI bij vasculaire stent

Er is sprake van een kennishiaat op de kans op restenose na MRI bij langere vasculaire stents bij ‘whole body’ RF-niveaus tot 4 W/kg. Een klinische studie hiervoor zal een groot aantal patiënten moeten includeren gezien de hoge incidentie van restenose door andere oorzaken dan RF geïnduceerde opwarming. Het is van belang om een goede controlegroep te creëren zonder bias. Zo’n studie wordt enigszins gecompliceerd door de klinische variatie in stentmodellen, toegepaste lengten en gebruikte RF-niveaus in klinische MRI-onderzoeken. Een goede opzet zou kunnen zijn inclusie van patiënten met een vasculaire stent verwezen voor 1,5 of 3 T MRI (en voor hogere efficiëntie een subgroep waarbij alleen patiënten met verwacht een langere stent en/of een MRI-onderzoek met hoge SAR niveaus ter plekke van de stent). Bij deze patiënten moet dan het specifieke stent type gedocumenteerd worden. De groep moet in twee subgroepen gerandomiseerd worden, waarbij de ene groep een MRI-onderzoek krijgt met specifieke SAR voorwaarden van de betreffende stentfabrikant, en de andere groep MRI zonder verdere SAR restricties. Vervolgens moet de daadwerkelijke SAR belasting ter locatie van de stent geschat worden, als ook in een follow-up van RF opwarmingsgerelateerde klinische complicaties zoals in-stent restenose e.d..

Op korte termijn zijn goede simulatiestudies gewenst waarbij het effect van bloedstroom door de stent op de beperking van de opwarming nabij stents wordt bestudeerd, het heat-sink effect. Dit samen met simulaties in meer realistische modellen van de mens dan het ASTM fantoom, zoals b.v. het Duke model (Gosselin 2014), waarbij ook sprake is van weefselperfusie en zo een meer realistische inschatting geven kan worden van RF geïnduceerde opwarming in vasculaire stents met en zonder doorbloeding. Met gebruik van zo’n meer realistisch model zou ook betere inschatting gemaakt kunnen worden van de verhouding van lokale (LB) SAR t.o.v. ‘whole body’ SAR op locaties waar vasculaire stents worden geplaatst.

 

Daarnaast is een kennislacune, die op meerdere plekken in de literatuur benoemd wordt, dat de onderbouwing voor het veilig scannen, c.q. kans op dislocatie, van zwak-ferromagnetische vasculaire stents in de eerste 6 weken na implantatie op 1,5 T veel steviger is dan voor 3 T. Dit is een aanknopingspunt voor aanvullende, observationele studies op 3 T.