Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van de richtlijnmodules ‘Addendum bij Richtlijn Multiple Sclerose 2012’ is systematisch gezocht naar onderzoeksbevindingen die nuttig konden zijn voor het beantwoorden van de uitgangsvragen. Een deel (of een onderdeel) van de hiervoor opgestelde zoekvragen is met het resultaat van deze zoekacties te beantwoorden, een groot deel echter niet. Door gebruik te maken van de evidence-based methodiek (EBRO) is duidelijk geworden dat er nog kennislacunes bestaan. De werkgroep is van mening dat (vervolg)onderzoek wenselijk is om in de toekomst een duidelijker antwoord te kunnen geven op vragen uit de praktijk. Om deze reden heeft de werkgroep per module aangegeven op welke vlakken nader onderzoek gewenst is.

 

In de richtlijn wordt bij aanvaardbaarheid en haalbaarheid genoemd dat patiënten die aan de criteria voldoen van secundair progressieve MS, komen volgens de geldende vergoedingsregels alleen in aanmerking behandeling voor behandeling met siponimod (na een ander ziektemodulerend middel), interferon-β-1B en mitoxantron.  Voor patiënten is dat niet aanvaardbaar. De werkgroep is van mening dat secundair progressieve MS patiënten met een indicatie voor start behandelen tot alle ziektemodulerende middelen toegang moeten hebben. Echter de andere ziektemodulerende middelen zijn tot op heden onvoldoende onderzocht in secundair progressieve MS.

P: patiënten met secundair progressieve MS

I: glatiramer acetaat, fumaraatzuursters, teriflunomide, S1PR modulators, ocrelizumab, natalizumab, cladribine of alemtuzumab

C: interferon beta, siponimod, mitoxantrone.

O: ziekteprogressie (EDDS), annualized relapse rate [ARR], MRI-uitkomsten (nieuwe laesies, aantal gekleurde laesies, hersenatrofie), bijwerkingen, mortaliteit, kosten-effectiviteit.