Kennislacunes

Module 1 ‘Screening op dementie/cognitieve stoornissen in het ziekenhuis

Kennislacune 1: Het is onvoldoende onderzocht of gebruik van observatieschalen leidt tot een betere herkenning van dementie en/of cognitieve stoornissen, bij patiënten die worden opgenomen in een ziekenhuis. Voorstel onderzoeksvraag: Wat is de diagnostische accuratesse van observatieschalen om cognitieve stoornissen op te sporen bij ziekenhuisopnames van patiënten (≥70 jaar)?

P:           Patiënten van 70 jaar of ouder opgenomen in het ziekenhuis

I:            Screening van cognitieve stoornissen op basis van observaties

C:           Andere screeningsinstrumenten voor de detectie van cognitieve stoornissen

R:           Verschillende vormen van cognitieve stoornissen, diagnose dementie (klinische diagnose)

O:          Diagnostische accuratesse, fout-negatieven, sensitiviteit

T/S:       Bij opname in een algemeen ziekenhuis

 

Kennislacune 2: Het is niet bekend of betere herkenning van dementie/cognitieve stoornissen bij patiënten opgenomen in het ziekenhuis, leidt tot betere zorg of betere uitkomsten en hoe de mogelijke gezondheidswinst opweegt tegen de kosten. Daarbij kan naast kostenreductie binnen het ziekenhuis, ook gedacht worden aan anticiperende maatregelen die de patiënt en diens naasten/mantelzorger in een vroeg stadium kunnen nemen, daarmeewaarmee kosten in een latere fase besparenbespaard worden.

Voorstel onderzoeksvraag: Wat is de (kosten)effectiviteit van screening op cognitieve stoornis of dementie bij oudere patiënten opgenomen in het ziekenhuis?

P:           Patiënten van 70 jaar of ouder opgenomen in het ziekenhuis

I:            Screening op cognitieve stoornis of dementie

C:           Geen screening op cognitieve stoornis of dementie

O:          Kosteneffectiviteit

 

Kennislacune 3: Het is onduidelijk hoe cognitieve stoornissen/dementie herkend kunnen worden bij een patiënt van 70 jaar of ouder aan het begin van een poliklinisch traject in het ziekenhuis. Voorstel onderzoeksvraag: Wat is het beste screeningsinstrument om cognitieve stoornissen te herkennen bij poliklinische patiënten (≥70 jaar)?

P:           Patiënten van 70 jaar of ouder op de polikliniek

I:            Screeningsinstrument, observatieschaal voor cognitieve stoornissen

C:           Andere screeningsinstrumenten of observatieschalen voor cognitieve stoornissen

R:           Verschillende vormen van cognitieve stoornissen, diagnose dementie (klinische diagnose)

O:          Validiteit, betrouwbaarheid, accuratesse

T/S:       Bij bezoek aan de polikliniek

 

Kennislacune 4: Het is onduidelijk waardoor cognitieve stoornissen/dementie onvoldoende herkend worden bij patiënten van 70 jaar of ouder die worden gezien in het ziekenhuis (klinisch en poliklinisch). Voorstel twee opeenvolgende onderzoeksvragen:

  1. Welke factoren dragen bij aan herkenning van cognitieve stoornissen/dementie bij een patiënt van 70 jaar of ouder die wordt gezien in het ziekenhuis (klinisch of poliklinisch)?
  2. Hoe kan herkenning van cognitieve stoornissen/dementie bij een patiënt van 70 jaar of ouder die wordt gezien in het ziekenhuis (klinisch of poliklinisch) verbeterd worden?

Module 2 ‘Preventie cognitieve achteruitgang en dementie’

Op basis van de huidige literatuur kan niet de harde conclusie worden getrokken dat een multicomponent interventie effectief is als preventie voor cognitieve achteruitgang en dementie. Voorstel onderzoeksvraag: Wat zijn de effecten van multi-component interventies in personen vanaf middelbare leeftijd (40-60 jaar) met een verhoogd risicoprofiel?

P:           Personen vanaf 40 jaar oud, diverse subgroepen obv cardiovasculair risicoprofiel, lagere sociale klasse en opleiding, migratieachtergrond

I:            Multicomponent interventies gericht op cardiovasculair risicomanagement, voeding, beweging en cognitieve training, duur minimaal 20 jaar

C:           No intervention, usual care

O:          beloop cognitie, functioneren (iADL), welzijn/kwaliteit van leven, ontwikkeling van MCI of dementie

 

Module 3 ‘Genetische risicofactoren’

Het is onvoldoende onderzocht of inzicht in genetische risicofactoren leidt tot een betere voorspelling van dementie bij patiënten met geheugenklachten. Voorstel onderzoeksvraag: Wat is de toegevoegde waarde van genetische en hereditaire informatie aan de voorspelling van dementie bij patiënten met geheugenklachten?

P:           Patiënten met geheugenklachten die op consult komen

I:            Gevalideerd predictiemodel om alzheimer te voorspellen

C:           Geen predictiemodel of predictiemodel zonder genetische informatie

O:          Voorspellende waarde (bijv: AUC, C-stats)

T/S:       Tijdens presentatie met geheugenklachten in de tweede lijn

 

Module 4 Diagnostiek van dementie bij personen met een verstandelijke beperking

Kennislacune 1: Er zijn geen valide en betrouwbare instrumenten om dementie te diagnosticeren bij mensen met een verstandelijke beperking. Vervolgonderzoek is gewenst naar de validiteit en betrouwbaarheid van beschikbare instrumenten. Hieronder vallen niet alleen vragenlijsten, maar ook andere vormen zoals hetero-anamnese en cognitieve testen. Hierbij dient ook aandacht gegeven te worden aan beschikbaarheid in de Nederlandse taal.

Voorstel onderzoeksvraag 1: Which valid and reliable instruments to diagnose dementia in people with a mental disability/intellectual disability are available and what are their psychometric properties?

P:           People with an intellectual disability suspected of having dementia/memory problems

I:            Diagnostic instrument for dementia

C:           Other diagnostic instrument for dementia

R:           Clinical diagnosis of dementia (clinical diagnosis)

O:          Validity, reliability, diagnostic test accuracy (sensitivity, specificity, positive and negative predictive value)

 

Kennislacune 2: Het is onduidelijk welke genetische syndromen, of andere etiologieën zoals stofwisselingsziekten, een rol spelen bij het ontwikkelen van dementie in mensen met een verstandelijke beperking.

Voorstel onderzoeksvraag 2: Welke oorzaken van de verstandelijke beperking zijn geassocieerd met dementie?

 

Kennislacune 3: Daarnaast is de regelmaat voor screenen nog niet voldoende wetenschappelijk onderbouwd. Meer informatie over de tijd als diagnosticum is nodig.

Voorstel onderzoeksvraag 3: Met welke frequentie dient screening op cognitieve achteruitgang ingezet te worden bij mensen met een verstandelijke beperking, en kunnen subgroepen geïdentificeerd worden?

 

Kennislacune 4: In deze doelgroep verwijzen zorgverleners wisselend door voor diagnostische procedures (zoals verwijzing naar neuroloog en/of beeldvorming). Ofwel, er bestaat praktijkvariatie in de diagnostische route van dementie bij deze doelgroep. Daarbij wordt een balans nagestreefd van doelmatigheid, maximale diagnostische opbrengst, patiënt voorkeuren en praktische aspecten zoals de doorlooptijd die nodig is voor diagnostiek. Het is onduidelijk in hoeverre deze afweging afwijkt in deze doelgroep.

Voorstel onderzoeksvraag 4: Wat zijn overwegingen om bij personen met een verstandelijke beperking en vermoeden op dementie te verwijzen voor diagnostische procedures?