Algemene inleiding

Aanleiding voor het maken van de richtlijn

Ongeveer 5-10% van alle patiënten op de SEH presenteert zich met klachten van acute buikpijn (Kamin et al., 2003). Acute buikpijn wordt veroorzaakt door een breed scala aan onderliggende ziekten, variërend van zelflimiterende goedaardige aandoeningen zoals gastro-enteritis tot levensbedreigende aandoeningen waarbij vaak direct een behandeling noodzakelijk is, zoals perforatie van intra-abdominale organen of acute appendicitis (Lameris et al., 2009).

 

Om goede zorg te kunnen leveren is het van belang zo snel en accuraat mogelijk de juiste diagnose te stellen en onderscheid te maken tussen urgente en minder urgente oorzaken. Urgente aandoeningen vragen medische behandeling binnen 24 uur en onderscheiden zich hierdoor van niet-urgente aandoeningen waarbij de behandeling niet binnen een vast tijdsbestek moet plaatsvinden om ernstige complicaties te voorkomen.

 

Klachten van acute buikpijn kunnen zeer aspecifiek zijn bij presentatie of kunnen evolueren in de tijd. Daardoor is het onderscheid tussen urgente en niet-urgente aandoeningen bij presentatie soms moeilijk te maken. In de praktijk zal na anamnese, lichamelijk onderzoek en laboratoriumonderzoek een waarschijnlijkheidsdiagnose worden opgesteld waarbij gedifferentieerd wordt tussen aandoeningen waarbij het van belang is dat de diagnose snel wordt gesteld en behandeling tijdig wordt ingezet en aandoeningen waarbij de patiënt op een later tijdstip op de polikliniek of via de huisarts kan worden vervolgd. Indien direct aanvullende diagnostiek is geïndiceerd, is het van belang dat de diagnostische accuratesse zo hoog mogelijk is.

 

Door de huidige mogelijkheden van beeldvorming is ten opzichte van het verleden de sensitiviteit en specificiteit van beeldvorming, en daarmee de diagnostische accuratesse, sterk toegenomen. Waar in het verleden patiënten met acute buikpijn, vaak ten onrechte werden geopereerd, wordt tegenwoordig door de toegenomen accuratesse van beeldvorming het merendeel van deze patiënten conservatief behandeld (Hastings & Powers, 2011).

 

Er bestaan geen diagnostische testen waarbij zowel de sensitiviteit als de specificiteit 100% is. Een lage sensitiviteit maar hoge specificiteit geeft een risico op een hoog aantal fout negatieve bevindingen. Een hoog aantal fout negatieve bevindingen leidt tot gemiste diagnosen en onterecht niet behandelde patiënten. Een hoge sensitiviteit maar lage specificiteit geeft risico op een hoog aantal fout positieve bevindingen. Een hoog aantal fout positieve bevindingen leidt tot overdiagnostiek en mogelijk overbehandeling. In de praktijk worden gemiste diagnosen als klinisch belangrijker gezien. In deze richtlijn is getracht om de juiste balans te vinden tussen sensitiviteit en specificiteit.

 

Een nadeel van het toenemend gebruik van diagnostiek is de stijging in directe kosten voor de gezondheidszorg en de mogelijke ‘overdiagnostiek’ bij patiënten waar geen urgente pathologie aan de acute buikpijn ten grondslag ligt. Het is onbekend wat het effect is van het gebruik van diagnostiek op de totale kosten van de behandeling van patiënten met acute buikpijn.