Kennislacunes

Gedurende de ontwikkeling van de richtlijn Keloïd en littekenhypertrofie werden verschillende kennislacunes geïdentificeerd. Deze zijn hieronder opgesomd:

  1. Hebben therapieën (littekenmassage, compressietherapie, emolliens/ hydraterende crème, corticosteroïden (topicaal), corticosteroïden (intralesionaal), cryotherapie (extralesionaal), laser, microneedling, peeling, microdermabrasie) ter behandeling littekenhypertrofie een klinisch relevant gunstig of ongunstig effect op de uitkomstmaten succes rate, recidief, bijwerkingen, complicaties of kwaliteit van leven ten opzichte van geen behandeling of placebo?
  2. Welke therapie (littekenmassage, compressietherapie, emolliens/ hydraterende crème, corticosteroïden (topicaal), corticosteroïden (intralesionaal), cryotherapie (extralesionaal), laser, microneedling, peeling, microdermabrasie) ter behandeling littekenhypertrofie heeft het meest klinisch relevant gunstige en welke het meest ongunstige effect op de uitkomstmaten succes rate, recidief, bijwerkingen, complicaties of kwaliteit van leven ten opzichte van elkaar?
  3. Wat zijn de netto-baten van excisie van een (beperkt of uitgebreid) hypertrofisch litteken gecombineerd met adjuvante therapie (Adjuvante therapie (laser, radiotherapie, compressie, cryotherapie, triamcinolonacetonide (TAC), 5-flurouracil (5-FU), siliconen, botulinetoxine A, verapamil), een combinatie van reeds genoemde adjuvante therapieën) in vergelijking met louter excisie op de uitkomstmaten succes rate, recidief, bijwerkingen of complicaties?
  4. Welke van de verschillende adjuvante therapieën (adjuvante therapie (laser, radiotherapie, compressie, cryotherapie, triamcinolonacetonide (TAC), 5-flurouracil (5-FU), siliconen, botulinetoxine A, verapamil)) heeft een klinisch relevant gunstig of ongunstig effect bij excisie van een (beperkt of uitgebreid) hypertrofisch litteken op de uitkomstmaten succes rate, recidief, bijwerkingen of complicaties?
  5. Welke van de verschillende adjuvante therapieën (Adjuvante therapie (laser, radiotherapie, compressie, cryotherapie, triamcinolonacetonide (TAC), 5-flurouracil (5-FU), siliconen, Botulinetoxine A, verapamil), of een combinatie van reeds genoemde adjuvante therapieën) heeft een klinisch relevant gunstig of ongunstig effect bij excisie van een beperkt keloïd op de uitkomstmaten succes rate, recidief, bijwerkingen of complicaties?

 

Indien wetenschappelijk onderzoek naar keloïden wordt uitgevoerd adviseert de werkgroep om een minimale follow-up van 1 jaar en het liefst 2 jaar aan te houden in verband met de recidiefkans (Arnault et al., 2009; Furtado et al., 2012). Daarbij is het verstandig om te differentiëren tussen een volledig recidief en partieel recidief van het keloïd, zowel op uiterlijk aspect als op de klachten. Tevens is indicatie voor nieuwe behandeling van het recidief relevant omdat het aangeeft of het keloïd uiteindelijk wel of niet onder controle is gekomen (Bijlard et al., 2018).

 

Referenties

Arnault JP, Peiffert D, Latarche C, Chassagne JF, Barbaud A, Schmutz JL. Keloids treated with postoperative Iridium 192* brachytherapy: a retrospective study. J Eur Acad Dermatol Venereol. 2009;23(7):807-13. 

Bijlard E, Verduijn GM, Harmeling JX, Dehnad H, Niessen FB, Meijer OWM, Mureau MAM. Optimal High-Dose-Rate Brachytherapy Fractionation Scheme After Keloid Excision: A Retrospective Multicenter Comparison of Recurrence Rates and Complications. Int J Radiat Oncol Biol Phys. 2018;100(3):679-686.

Furtado F, Hochman B, Ferreira LM. Evaluating keloid recurrence after surgical excision with prospective longitudinal scar assessment scales. J Plast Reconstr Aesthet Surg. 2012;65(7):e175-81.