Algemene inleiding en afkortingenlijst

Aanleiding voor de leidraad

Een vitaal bedreigde patiënt is een patiënt waarbij één of meer vitale orgaanfuncties, zoals ademhaling, circulatie en bewustzijn zodanig verstoord zijn dat zij dreigen te falen.

 

Afwijkende fysiologische parameters (ademhalingsfrequentie, hartfrequentie, bloeddruk en mentale status) ontstaan vaak al uren voor een adverse event (AE). AE’s worden vaak gedefinieerd als cardiopulmonale reanimaties, ongeplande intensive care (IC) opnames, alsmede (onverwacht) overlijden. In ruim 80% van de patiënten zijn deze duidelijke verstoringen van de vitale parameters zichtbaar in de voorafgaande 24 uur. (Hillman, 2001; Kause, 2004; Schein, 1990)

 

In navolging van wat in de traumazorg bekend staat als ‘the golden hour’, is de gedachte dat vroegtijdig ingrijpen de kans op reversibiliteit van multi-orgaanfalen vergroot. In Australië is in de jaren negentig het idee geboren van een spoed interventie systeem (SIS) en werd het eerste Medical Emergency Team (MET) geïmplementeerd (Lee, 1995) De eerste onderzoeken die op kleine schaal werden uitgevoerd, lieten vooral een associatie zien tussen daling van het aantal reanimaties en de implementatie van een SIS.

 

Ook in Nederland ontstonden eind jaren negentig en begin 21e eeuw de eerste spoedinterventiesystemen en werd het herkennen en behandelen van de vitaal bedreigde patiënt als één van de thema’s opgenomen in het VMS veiligheidsprogramma. Een spoedinterventieteam (SIT) is momenteel in bijna alle ziekenhuizen als onderdeel van het SIS aanwezig. Sinds de uitrol van het VMS thema-vitaal bedreigde patiënt in 2008 is dit alleen niet op eenduidige wijze geïmplementeerd (Ludikhuize, 2011). Deze leidraad is de opvolger van de VMS-praktijkgids.

 

Doel en afbakening van de leidraad

In deze leidraad wordt advies gegeven over de inrichting van het SIS in het ziekenhuis met als doel de zorg voor de volwassen vitaal bedreigde patiënt op de verpleegafdelingen te verbeteren. De aanbevelingen zijn ook van toepassing op ziekenhuislocaties zonder IC. In deze leidraad worden specifieke afdelingen waar monitoring al onderdeel is van de zorg, zoals de Spoedeisende hulp (SEH), Post Anesthesia Care Unit (PACU), Coronary Care Unit (CCU), High Care, Medium Care en IC, buiten beschouwing gelaten.

 

De inrichting van het SIS in een behandellocatie zonder IC (bijvoorbeeld zelfstandige behandelcentra of een revalidatiecentrum) valt grotendeels buiten de afbakening van deze leidraad. In de toekomst zou hiervoor een aparte module moeten worden ontwikkeld met een bijdrage vanuit de beroepsgroepen die hier direct bij betrokken zijn.

 

Opbouw van het SIS

In 2006 werd tijdens een consensus meeting zowel de samenstelling als doelstelling van een SIS eenduidig gedefinieerd (DeVita, 2006).

Het is belangrijk om te beseffen dat de zorg voor een vitaal bedreigde patiënt een multifactorieel proces is. Het systeem bestaat uit drie verschillende componenten: een afferente, efferente en een borgingscomponent. Binnen elk van deze componenten zijn meerdere zorgverleners betrokken die allen een belangrijke bijdrage leveren en daarmee de effectiviteit van het systeem beïnvloeden.

 

De afferente component richt zich primair op herkenning van de vitaal bedreigde patiënt aan de hand van de meting van vitale parameters. Met behulp van het signaleringssysteem, in de literatuur aangeduid als track en trigger systemen kan de verpleegkundige of arts een score berekenen. Afhankelijk van het systeem en de gekozen afkapwaarde, zal het volgende onderdeel worden geactiveerd. In de meeste gevallen stelt de hoofdbehandelaar een behandelplan vast en evalueert dit binnen een vooraf vastgelegde periode. Als de conditie van de patiënt niet is verbeterd, dient de zorg te worden geëscaleerd, bijvoorbeeld door het oproepen van het spoedinterventieteam (SIT). Het SIT is daarmee vaak ook direct de efferente component van het systeem. Over het algemeen wordt gesteld dat het team 24/7 beschikbaar dient te zijn, waarbij de samenstelling niet eenduidig beschreven wordt in de literatuur (zie betreffende paragraaf). Het SIT heeft als doel de patiënt adequaat te triëren. Dit houdt in dat het team de patiënt of direct meeneemt naar de intensive care of een advies geeft over de diagnostiek en de behandeling op de verpleegafdeling. In dit laatste geval blijft het team van de verpleegafdeling hoofdbehandelaar (KNMG Handreiking

Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg) De adviezen van het SIT hebben zich de laatste jaren ook meer en meer gericht op het gebied van palliatie en afzien van behandeling gericht op herstel, wanneer van toepassing (Picker, 2017).

 

Naast deze twee componenten bevat het systeem een belangrijk derde component die gaat over scholing en borging van het systeem in de organisatie. Continue scholing en terugkoppeling van data over het functioneren van het systeem zijn hierbinnen belangrijke onderdelen.

 

Gebruikers van de leidraad

Deze leidraad is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor (de signalering van) vitaal bedreigde patiënten.

 

Gebruikte afkortingen

AE Adverse event

ALS Advanced Life Support

APACHE II Acute Physiology And Chronic Health Evaluation II

BLS Basic Life Support

CCU Coronary Care Unit

CIV Consultatief IC-Verpleegkundige

DENWIS Dutch Early Nurse Worry Indicator Score

EPD Elektronisch Patiënten Dossier

EWS Early Warning Score

FCCS Fundamental Critical Care Support

IC Intensive Care

LOS Length of stay

MET Medical Emergency Team

MEWS Modified Early Warning Score

NEWS National Early Warning Score

NVIC Nederlandse Vereniging voor Intensive Care

PA Physician Assistants

RAV Regionale Ambulance Voorziening

SAPS II Simplified Acute Physiology Score II

SAPS III Simplified Acute Physiology Score III

SBAR Situation, Background, Assessment en Recommendation

SEH Spoedeisende hulp

SEWS Standardised Early Warning Score

SIS Spoed Interventie Systeem

SIT Spoed Interventie Team

VMS Veiligheidsmanagementsysteem

 

Literatuur

DeVita, M. A., Bellomo, R., Hillman, K., Kellum, J., Rotondi, A., Teres, D.,... & Galhotra, S. (2006). Findings of the first consensus conference on medical emergency teams. Critical care medicine, 34(9), 2463-2478.

Hillman, K. M., Bristow, P. J., Chey, T., Daffurn, K., Jacques, T., Norman, S. L.,... & Simmons, G. (2001). Antecedents to hospital deaths. Internal medicine journal, 31(6), 343-348.

Kause, J., Smith, G., Prytherch, D., Parr, M., Flabouris, A., & Hillman, K. (2004). A comparison of antecedents to cardiac arrests, deaths and emergency intensive care admissions in Australia and New Zealand, and the United Kingdom—the ACADEMIA study. Resuscitation, 62(3), 275-282.

KNMG. Handreiking Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg. 26 januari 2010

Lee, A., Bishop, G., Hillman, K. M., & Daffurn, K. (1995). The medical emergency team. Anaesthesia and intensive care, 23(2), 183-186.

Picker, D., Dans, M., Heard, K., Bailey, T., Chen, Y., Lu, C., & Kollef, M. H. (2017). A randomized trial of palliative care discussions linked to an automated early warning system alert. Critical care medicine, 45(2), 234-240.

Schein, R. M., Hazday, N., Pena, M., Ruben, B. H., & Sprung, C. L. (1990). Clinical antecedents to in-hospital cardiopulmonary arrest. Chest, 98(6), 1388-1392.

VMS Veiligheidsprogramma, Praktijkgids Vroege herkenning en behandeling van de vitaal

Bedreigde patiënt 2008-2012. https://www.vmszorg.nl/wp-content/uploads/2017/11/web_2009.0100_praktijkgids_vitaalbedreigdpatient.pdf