Tabellen 1-5

Tabel 1. Relative risk [RR] op cervixcarcinoom en CIN bij patiënten met een transplantatie van solide organen

Transplantatie solide organen

Relatief risico cervixcarcinoom (95% BI)

Relatief risico CIN (95% BI)

Opmerking:

Advies:

Buell 2005

2,0 - 6,6

 

Geen informatie m.b.t. screeningsinterval

 

Madeleine 2013

1,0 (0,8-1,3) overall

2,3 (1,2-4,8) 18-34 jaar

3,3 (2,6 - 4,2) overall

4,7 (2,5-93) 18-34 jaar

Mogelijke verklaring ‘overall’ is een intensief screeningsprotocol

 

Busnach 2006

13 (<40 jaar)

 

 

 

Kasiske 2004

1,28 1 jr posttransplantatie

6,0 2 jr posttransplantatie

 

 

 

Vajdic 2006

3.0

 

 

 

Adami 2003

 

1,3 (1,0- 1,8)

 

 

Silverberg 2018

 

3,3 (2,3 - 4,8)*

 

 

* Hierbij is het risico hoger, naarmate de vrouw meer immunosuppressieve middelen gebruikt; variërend van een risico van 2,0 (95%BI 0,7-5,5) zonder medicatie; 3,1 (95%BI 1,6- 6,1) voor vrouwen met 1 of 2 medicamenten en 4,9 (95% BI 3,0- 7,9) voor vrouwen met 3 typen medicatie. Hierbij was het risico bij het gebruik van anti-proliferatieve medicatie zoals azathioprine het meest verhoogd ten opzichte van andere medicatie (2,0 95% BI 1,5 - 2,6)

 

Tabel 2. Relative risk [RR] op cervixcarcinoom en CIN bij patiënten met allogene stamcel transplantatie

Allogene stamcel transplantatie

Relatief risico cervixcarcinoom (95% BI)

Relatief risico CIN

(95% BI)

Opmerking:

Advies:

Curtis 1997

0,7 (0,0-3,9)

 

 

regulier

Bhatia 2001

13,3 (3,5-29,6)

 

 

intensief

Rizzo 2009

SIR 1,65 (0,54-3,85)

 

Toename in SIR naarmate overleving langer was

regulier

Atsuta 2014

SIR 1,4 (0,6-3,0)

 

 

regulier

Majhail 2011

SIR 2,32 (0,48-6,77)

 

 

regulier

Sasadeusz 2001

 

6.8 (1,8 - 25,2)

 

 

 

Tabel 3. Relative risk [RR] op cervixcarcinoom en CIN bij patiënten met IDB

IBD

Relatief risico cervixcarcinoom (95% BI)

Relatief risico CIN (95% BI)

Opmerking:

Advies:

Hutfless 2008

1,45 (0,74-2,84)

 

Geen effect gebruik medicatie*

regulier

Hemminki 2012

Crohn 0,89 (0,58-1,31)

CU 0,98 (0,67-1,4)

 

Geen effect gebruik medicatie*

regulier

Rungoe 2015

Crohn 1,53 (1,04-2,27)

CU 0,78 (0,53-1,13)

Crohn 1,28 (1,13-1,45)

CU 1,12 (1,01-1,25)

Crohn en HSIL: gering verhoogd risico bij azathioprine (1,08 (1,04-1,13) en TNFa (1,85 (1,12 - 3,04))

-

Dugue 2015

Crohn 1,3 (0,9-1,7)

UC 0,9 (0,7-1,1)

 

Bij >300 giften: azathioprine 2,2 (1,2-3,9)

als aza, meer intensief

Kim 2015

 

1,22 (0,93 - 1,6)**

 

 

Singh 2009

 

1,28 (0,77-2,12)

 

 

Jess 2013

 

Crohn 1,65 (1,10 - 2,37)

CU 0,7 (0,43 - 1,11)

Crohn en:

5 ASA 1,69 (1,08-2,51)

thioprine 2,47 (1,54-3,73)

 

Allegretti 2015***

1,34 (1,23 - 1,46)**

1,34 (1,23 - 1,46)**

 

 

* corticosteroïden, azathioprine, methotrexaat, aminosalicylaten, immunomodulatoren, 6-MP
** combinatie HSIL en CC
*** gebaseerd o.a. op Hutfless, Rungoe, en Singh

 

Tabel 4. Relative risk [RR] op cervixcarcinoom en CIN bij patiënten met SLE

SLE

Relatief risico cervixcarcinoom (95% BI)

Relatief risico CIN (95% BI)

Opmerking:

Advies:

Dey 2013

4,0 (3,5-4,5)

 

 

 

Dreyer 2011

0,6 (0,1-4,5)

1,8 (1,2 - 2,7)

Alle HPV-geassocieerde maligniteiten: 2,3 (1,4 - 3,6)

 

Santana 2011

 

Verhoogd in 3/18 studies

Systematisch review

 

Tam 2004

 

6,6 (3,2 - 13,9)

Geen effect gebruik medicatie

 

Wadstrom 2017

 

1,95 (1,43 - 2,65)

 

 

Kim 2015

 

1,9 (1,38 - 2,61)

 

 

 

Tabel 5. Relative risk [RR] op cervixcarcinoom en CIN bij patiënten met RA

RA

Relatief risico cervixcarcinoom (95% BI)

Relatief risico CIN (95% BI)

Opmerking:

Advies:

Kim 2015

 

1,13 (0,92 - 1,38)

 

 

Simon 2015

0,87 (0,72 - 1,05)

 

Meta-analyse 13 studies

 

Askling 2005

1,03 (0,71 - 1,45)

 

Geen effect gebruik medicatie (anti TNFa) 1,0 (0,0 - 5,8)

 

Wadstrom 2017

1,09 (0,71 - 1,65)

1,39 (1,16 - 1,66)

Als anti TNFa toegenomen risico op

CC: 2,1 (1,04 - 4,23)

CIN: 1,36 (1,10 - 1,82)