Patiëntensamenvatting

Voorkomen in Nederland

Multiple sclerose (MS) is de meest voorkomende neurologische aandoening op jongvolwassen leeftijd. Volgens recente schattingen zijn er in Nederland ongeveer 25.000 personen met MS. Door schade in het zenuwstelsel treden neurologische verschijnselen op, die wel of niet meer verdwijnen. Het beloop van de ziekte is erg verschillend tussen mensen met MS maar ook over de tijd binnen een persoon met MS.

 

Indeling inflammatie versus neurodegeneratie

Van oudsher, en in veel medicatie onderzoeken wordt de ziekte ingedeeld in een relapsing (relapsing remitting MS (RRMS)) of progressief beloop (primair progressieve MS (PPMS) en secundair progressieve MS (SPMS)). Indien voor het eerst klachten zijn opgetreden maar de bevindingen nog niet voldoen aan de criteria voor MS wordt er gesproken van clinically isolated syndrome (CIS). Indien op een MRI hersenen en/of ruggenmerg afwijkingen gezien worden maar de persoon nog nooit neurologische klachten heeft gehad wordt gesproken van radiologically isolated syndrome (RIS).

Het is van belang een relapsing beloop van een progressief beloop te onderscheiden omdat een relapsing beloop door inflammatie (ontsteking) ontstaat en een progressief beloop vooral door neurodegeneratieve schade. Het belang om die twee te onderscheiden zit hem in de behandelmogelijkheden: terwijl het steeds beter mogelijk is om inflammatie met medicatie te onderdrukken, is het nog niet goed mogelijk om neurodegeneratie tegen te gaan.

 

Prognose

De prognose, ofwel het vermoedelijke beloop van MS is erg wisselend. Een enkele keer blijft de ziekte meer dan 30 jaar stil, hiermee wordt bedoeld dat er geen veranderingen zijn wat betreft MS verschijnselen en ook geen veranderingen zichtbaar op de MRI-scan van hersenen en ruggenmerg. In andere zeldzame situaties is de ziekte zodanig agressief dat reeds in het eerste jaar ernstige invaliditeit optreedt. Bij de meeste mensen ligt het ziektebeloop ergens daartussen in. Relatief gunstig voor prognostische verwachtingen zijn: een eerste presentatie van klachten met een oogzenuwontsteking of gevoelsstoornissen, volledig herstel van eerste klachten, vrouwelijk geslacht, weinig MS afwijkingen op MRI scan, afwezigheid van MS afwijkingen in het ruggenmerg, en/of geen ontstaan van nieuwe MS afwijkingen op MRI hersenen bij vervolg MRI-scan.

 

Diagnose

Het stellen van de diagnose MS wordt anno 2020 gedaan aan de hand van de zogenaamde 2017 McDonald Criteria, waarbij naast de ziekteverschijnselen op MRI hersenen en/of ruggenmerg wordt gekeken naar de plaats van de MS afwijkingen en eventuele aankleuring (aankleuring betekent dat op het moment van scannen de MS plekken actieve ontstekingsactiviteit hebben) of ontwikkeling van nieuwe MS afwijkingen bij vervolg MRI-scan. Als op basis van de MRI-scan en klachten de diagnose nog niet rond is kan aanvullend hersenvochtonderzoek met behulp van een ruggenprik gedaan worden. Als daar oligoclonale banden gevonden worden (tekenen van ontsteking) kan dat de diagnose verder steunen.

 

Behandeling, wanneer?

Het is van belang om bij aanvang en in de loop van de ziekte steeds opnieuw te evalueren of ziektemodulerende (MS remmende) therapie nodig is. Overwegingen die meegenomen dienen te worden zijn:

 

Indicatiestelling en voorschrijven behandeling, door wie?

Ziektemodulerende middelen voor MS mogen door alle neurologen in Nederland worden voorgeschreven. Het is de mening van de MS richtlijngroep dat de indicatiestelling en evaluatie van ziektemodulerende middelen gebeurt door een neuroloog met MS als aandachtsgebied of in overleg met een neuroloog met MS als aandachtsgebied. De MS richtlijngroep beveelt aan dat tweedelijnsmiddelen alleen door een neuroloog met MS als aandachtsgebied worden voorgeschreven.

 

Behandeling, wat?

Als besloten is dat er gestart gaat worden met een ziektemodulerend middel moet een keuze gemaakt worden met welk middel gestart gaat worden: een eerstelijns- of een tweedelijns middel en wordt er gekozen voor injectietherapie, tabletten of infuustherapie?

In de richtlijn uit 2012 zijn de indicaties voor de volgende ziektemodulerende middelen besproken: interferon-β (Avonex, Betaferon, Rebif), glatirameeracetaat (Copaxone) en natalizumab (Tysabri). Bij de huidige revisie van de richtlijn zijn: alemtuzumab, cladribine, dimethylfumaraat, fingolimod, follow-on non-biological complex drug van glatirameeracetaat, ocrelizumab, peginterferon–β en teriflunomide toegevoegd.

 

Zwangerschap

Vrouwen met MS kunnen in principe gewoon zwanger worden. Wel is het van belang een en ander goed af te stemmen. In geval van een zwangerschapswens zijn bepaalde medicijnen niet aantrekkelijk omdat zij voorafgaand aan poging tot zwangerschap gestaakt moeten worden, waardoor er geen bescherming tegen MS is. Andere medicijnen kunnen tot aan zwangerschap of zelfs tijdens de zwangerschap door gebruikt worden, indien nodig. Het wordt aangeraden voorafgaand aan de zwangerschap de MS onder controle te hebben. Tijdens zwangerschap neemt het risico op MS-activiteit af, na de bevalling neemt dat risico de eerste maanden juist toe.