Epidemiologie van bacteriƫle meningitis in Nederland

Epidemiologie van bacteriële meningitis in Nederland

 

De epidemiologie van bacteriële meningitis over de afgelopen 10 jaar, zoals geregistreerd door het Nederlands Referentielaboratorium voor Bacteriële Meningitis, werd vooral gekenmerkt door veranderingen in het voorkomen van Neisseria meningitidis. Ten opzichte van 1999 was er een dalingvan N. meningitidis en een relatieve toename van Streptococcus pneumoniae onder de verwekkers in 2010 (Figuur 1). Als gevolg van de succesvolle vaccinatie tegen Haemophilus influenzae type b (Hib) is het aantal gevallen van Haemophilus-meningitis al in de jaren ‘90 sterk gedaald; onafhankelijk van de vaccinatiestatus is Hib vrijwel geheel verdwenen.

Figuur 1. Percentuele verdeling van de verwekkers van bacteriële meningitis; Nederland, 1999 (n = 724) en 2010 (n = 363)

Percentuele verdeling van de verwekkers van bacteriële meningitis;

De verdeling van de verwekkers is deels leeftijdsafhankelijk. Streptococcus agalactiae is de meest voorkomende verwekker bij neonaten, gevolgd door Escherichia coli. Bij kinderen (≥ 1 jaar) en adolescenten komt N. meningitidis het meest voor. Bij zuigelingen en volwassenen is S. pneumoniae de meest voorkomende verwekker.

 

Vanaf 2003 veroorzaakt S. pneumoniae het merendeel van de ziektegevallen van meningitis in Nederland. Vanaf april 2006 worden pasgeborenen routinematig gevaccineerd met het
7-voudige, geconjugeerde pneumokokkenvaccin (PCV-7) ) en vanaf maart 2011 met het
10-voudige. Het vaccin wordt toegediend op de leeftijden van 2, 3, 4, en 11 maanden. De laatste jaren wordt een lichte daling van het aantal gevallen van pneumokokkenmeningitis gezien, voornamelijk door afname van de vaccin-serotypes (Figuur 2). Bij kinderen jonger dan 5 jaar daalde het aantal gevallen ten gevolge van alle pneumokokkentypes van 65 in 2005 tot 32 in 2008.

 

Figuur 2. Aantal ontvangen S. pneumoniae-isolaten van meningitispatiënten, 1999-2010.

 Aantal ontvangen S. pneumoniae-isolaten van meningitispatiënten, 1999-2010.

 

 

 

 

 

 

 

 

In 2000-2001 was de proportie van patiënten met meningokokkenmeningitis door serogroep C fors gestegen van 17% naar 33% in 2001 (Figuur 3). Bij patiënten met meningokokkensepsis was dit zelfs 46%. In 2002 is gestart met een landelijke vaccinatiecampagne met een geconjugeerd groep C-meningokokkenvaccin op de leeftijd van 14 maanden, met een inhaalvaccinatie­campagne voor kinderen en adolescenten. Sindsdien is serogroep C vrijwel verdwenen in Nederland. Door het natuurlijk golvende verloop van meningokokkenziekte is ook de incidentie van serogroep B gedaald.

 

Figuur 3. Aantal ontvangen N. meningitidis-isolaten van meningitispatiënten, 1999-2010

 Aantal ontvangen N. meningitidis-isolaten van meningitispatiënten, 1999-2010

 

 

 

 

 

 

 

Alle pneumokokken- en meningokokkenisolaten ontvangen door het Nederlands Referentielaboratorium voor Bacteriële Meningitis worden getest op antibiotische gevoeligheid. De penicillineresistentie is laag. In de periode 2004-2009 wisselde het percentage pneumokokkenisolaten uit liquor cerebrospinalis met verminderde gevoeligheid voor penicilline jaarlijks van 0 tot 1%; 0 tot 0,9% was penicilline-ongevoelig. In 2010 ging het om respectievelijk 3 en 1% van de stammen. In de periode 2004-2009 was 3 tot 6% van de meningokokkenisolaten verminderd gevoelig voor penicilline; in 2010 was dit gestegen tot 19%; penicillineresistentie kwam niet voor.

 

Epidemiologische gegevens van bacteriële meningitis bij patiënten na een neurochirurgische ingreep worden ook verzameld door het Nederlands Referentielaboratorium voor Bacteriële Meningitis. In een landelijk cohortonderzoek naar volwassenen met bacteriële meningitis waarbij klinische gegevens werden verzameld van patiënten van wie een liquorstam werd ontvangen door het Referentielaboratorium hadden echter maar 50 van de 746 (7%) geïncludeerde patiënten in dit onderzoek “hospital-acquired” meningitis (Weisfelt et al, 2007). Dit percentage van “hospital-acquired” meningitis is veel lager dan op grond van het aantal neurochirurgische operaties in Nederland en het infectierisico in deze groep verwacht zou worden, wat duidt op onderrapportage van deze groep bij het Nederlands Referentie­Laboratorium voor Bacteriële Meningitis (Van de Beek et al, 2010). In het landelijke cohortonderzoek was Staphylococcus aureus de meest voorkomende verwekker van meningitis in patiënten na een neurochirurgische ingreep (31%) (Weisfelt et al, 2007). Een andere Nederlandse studie beschrijft het optreden van bacteriële meningitis in 102 van 467 (22%) patiënten met een externe liquorkatheter in een academisch centrum over een 6-jaars periode; de meest voorkomende verwekkers waren coagulase negatieve stafylokokken, S. aureus, enterokokken en Escherichia coli (Leverstein-van Hall et al, 2010). Een studie uit een ander academisch centrum liet een infectieratio zien van 22 uit 123 patiënten met een externe liquorkatheter (18%), met als meest voorkomender verwekkers coagulase negatieve stafylokokken (36%), S. aureus (27%), en enterokokken (9%) (Schade et al, 2005).

 

 

Literatuur

Beek, D. van de, Drake, J.M., Tunkel, A.R. (2010). Nosocomial bacterial meningitis. N Engl J Med.; 362, 146-154.

Leverstein-van Hall, M.A., Hopmans, T.E., Sprenkel, J.W. van der, Blok, H. E., Mark, W.A. van der, Hanlo, P.W., Bonten, M.J. (2010). A bundle approach to reduce the incidence of external ventricular and lumbar drain-related infections. J Neurosurg.; 112, 345-353.

Nederlands Referentielaboratorium voor Bacteriële Meningitis; jaarverslagen via www.amc.nl.

Schade, R.P., Schinkel, J., Visser, L.G., Dijk, J.M. van, Voormolen, J.H., Kuijper E.J. (2005). Bacterial meningitis caused by the use of ventricular or lumbar cerebrospinal fluid catheters. J Neurosurg.; 102, 229-234.

Weisfelt, M., Beek, D. van de, Spanjaard, L., Gans, J. de (2007). Nosocomial bacterial meningitis in adults: a prospective series of 50 cases. J Hosp Infect.; 66, 71-78.