Kennislacunes

Inleiding

Tijdens de ontwikkeling van de richtlijn Schouderprothese is systematisch gezocht naar onderzoeksbevindingen die nuttig konden zijn voor het beantwoorden van de uitgangsvragen. Een deel (of een onderdeel) van de hiervoor opgestelde zoekvragen is met het resultaat van deze zoekacties te beantwoorden, een groot deel echter niet. Door gebruik te maken van de evidence-based methodiek (EBRO) is duidelijk geworden dat er nog kennislacunes bestaan. De werkgroep is van mening dat (vervolg)onderzoek wenselijk is om in de toekomst een duidelijker antwoord te kunnen geven op vragen uit de praktijk. Om deze reden heeft de werkgroep per module aangegeven op welke vlakken nader onderzoek gewenst is.

 

Module 3

Wat zijn de (on)gunstige effecten van beeldvorming van de weke delen met echografie ten opzichte van MRI ten aanzien van de keuze voor een prothese?

 

Wat zijn de (on)gunstige effecten van beeldvorming van het bot met MRI ten opzichte van CT ten aanzien van de keuze voor een prothese?

 

Er is onvoldoende bewijs dat een bepaalde beeldvormende strategie leidt tot betere klinische uitkomsten bij patiënten die een schouderprothese zullen ondergaan. Het falen van een prothese is van meer factoren afhankelijk dan alleen de preoperatieve beeldvorming en de (virtuele) planning van de prothese plaatsing.

 

Module 4.1

In adults having primary elective shoulder replacement for osteoarthritis with a functionally intact rotator cuff, what is the clinical effectiveness of reverse total shoulder arthroplasty versus conventional total shoulder arthroplasty?

 

P: patients with primary glenohumeral shoulder osteoarthritis, with a functionally intact rotator cuff and an indication for shoulder arthroplasty;

I: Reverse shoulder arthroplasty;

C: total shoulder arthroplasty;

O: pain, quality of life, function, complications, prosthesis survival, patient satisfaction.

 

Hierbij dient wel te worden vermeld dat een antwoord op deze vraag om een vergelijkend onderzoek vraagt waarin de omgekeerde schouderprothese wordt geplaatst bij patiënten die strikt genomen niet binnen de originele indicatie van dit type prothese vallen.

 

Module 4.2

What are the (dis)advantages of a total shoulder arthroplasty compared to a hemiarthroplasty in patients with glenohumeral osteoarthritis with a functionally intact rotator cuff?

 

P: patients with glenohumeral osteoarthritis with a functionally intact rotator cuff and an indication for shoulder arthroplasty;

I: total shoulder arthroplasty;

C: hemiarthroplasty;

O: pain, function, quality of life, complications, prosthesis survival, patient satisfaction.

 

Module 4.3

What are the (dis)advantages of total shoulder arthroplasty compared to hemiarthroplasty in patients with avascular necrosis of the humeral head with a functionally intact rotator cuff?

 

P: patients with avascular necrosis of the humeral head with a functionally intact rotator cuff and an indication for shoulder arthroplasty;

I: total shoulder arthroplasty;

C: hemiarthroplasty ;

O: pain, function, quality of life, complications, prosthesis survival, patient satisfaction.

 

Module 4.4

What are the (dis)advantages of a reverse shoulder arthroplasty compared to hemiarthroplasty in patients without glenohumeral osteoarthritis and with a functionally intact rotator cuff.

 

P: patients without glenohumeral arthritis with irreparable rotator cuff tear and an indication for shoulder arthroplasty;

I: reverse shoulder arthroplasty;

C: hemiarthroplasty;

O: pain, function, quality of life, complications, prosthesis survival, patient satisfaction.

 

Module 5.1

Wat is zijn de (on)gunstige langetermijneffecten (> 10 jaar) van nieuwe generatie (partieel) ongecementeerde glenoidcomponenten ten opzichte van gecementeerde glenoidcomponenten bij patiënten met een totale schouderprothese?

 

What are the (un)favourable effects of a cementless glenoid component compared with a cemented glenoid component in total shoulder arthroplasty?

 

P: patients with total shoulder prosthesis;

I: cementless glenoid component;

C: cemented glenoid component;

O: prosthesis survival, pain, function, quality of life, complications, patient satisfaction.

 

Module 5.2

What are the (dis)advantages of stemless humeral fixation compared with conventional stemmed humeral fixation in patients undergoing total shoulder arthroplasty?

 

P: patients undergoing total shoulder arthroplasty;

I: stemless humeral metaphysial fixation;

C: conventional long-stemmed humeral component;

O: pain, function, quality of life, complications, prosthesis survival, patient satisfaction.

 

Module 5.3

What are the (dis)advantages of the deltopectoral approach compared to the anterosuperior approach in reverse shoulder arthroplasty?

 

P: patients with an indication for reverse shoulder arthroplasty;

I: anterosuperior approach;

C: deltopectoral approach;

O: complications (luxation, muscle weakness), pain, notching, quality of life, patient satisfaction.

 

Module 7

In adults who have undergone primary elective shoulder replacement, what is the clinical effectiveness of supervised rehabilitation versus self-directed rehabilitation?

 

P: adults who have undergone primary shoulder joint replacement;

I: individual or group based supervised post-operative rehabilitation;

C: self-directed rehabilitation;

O: pain, quality of life, function, complications, patient satisfaction.

 

Module 8

Is there a relationship between preoperative patient expectations and the success of elective shoulder arthroplasty?

 

P: patients undergoing elective shoulder arthroplasty;

I: presence of preoperative patient expectations;

C: absence of preoperative patient expectations;

O: clinical outcomes (overall improvement, pain, joint function, joint stiffness), patient satisfaction:

Timing: The moment considering shoulder arthroplasty.

Setting: Secondary care setting.

Confouders: age, sex, BMI, smoking.

Follow-up: at least one year.