Definities

Vaatanomalieën worden volgens de ISSVA classificatie onderverdeeld in vaattumoren en vaatmalformaties.

 

Een vaattumor is een gezwel dat het gevolg is van vermeerdering van vaatcellen en vaatweefsel. De tumor kan vanaf de geboorte aanwezig zijn, maar ook nadien ontstaan en dan geleidelijk groter worden en daarna ook weer involueren. Infantiele hemangiomen (IH) en congenitale hemangiomen behoren tot de vaattumoren. IH is de meest voorkomende benigne vaattumor op de kinderleeftijd.

Een vaatmalformatie is een afwijking van vaatweefsel (capillairen, arterieën, venen en/of lymfevaten, veelal in de vorm van een kluwen of verwijding van vaten; er is in het 1e levensjaar meestal geen groei of involutie. Een wijnvlek is hiervan een voorbeeld.


Types en patronen IH

Naar groeiwijze worden de volgende types IH onderscheiden:

F1

F2

F3

F4

Naar rangschikking worden de volgende patronen onderscheiden

F5

F6

 

Geassocieerde syndromen

PHACES syndroom

PHACES is een acroniem dat staat voor: Posterior fossa malformatie (achterste deel van de hersenen), Hemangiomen, Arteriële aanlegstoornissen, Cardiale afwijkingen, oog (Eye) en Sternum afwijkingen [ISSVA classificatie].

 

LUMBAR syndroom

LUMBAR is een acroniem dat staat voor Lower body IH en andere cutane defecten, Urogenitale anomalieën/ Ulceratie, Myelopathie, Bot-deformiteiten, Anorectale malformaties/ Arteriële anomalieën en Renale afwijkingen.(synoniemen: PELVIS syndroom, SACRAL syndroom) [ISSVA classificatie].


De geassocieerde syndromen komen in de module ‘Natuurlijk beloop van infantiele hemangiomen (2019)’ van deze richtlijn verder nog aan bod.

 

Congenitale Hemangiomen

Congenitale hemangiomen (CH) zijn zeldzame, goedaardige vasculaire tumoren die, in tegenstelling tot IH, al aanwezig en volgroeid zijn bij de geboorte. Ze komen voor als een livide of deels rode gespannen plaque/ tumor of exofytische massa met een bleke rand (halo) vaker voorkomend op het hoofd, de nek of ledematen.

 

Op basis van hun natuurlijke geschiedenis worden er twee subtypes van CH herkend:

Rapidly Involuting CH (RICH's) en Non-Involuting CH (NICH's).

In de meeste gevallen gaat een RICH volledig in regressie voor de leeftijd van 14 maanden, terwijl een NICH nooit verdwijnt maar in verhouding met het kind meegroeit. Een derde intermediair subtype, het zogeheten Partially Involuting CH (PICH), vertoont overlappende kenmerken van RICH en NICH.

 

CH worden verder buiten beschouwing gelaten in deze richtlijn.