Kennislacunes

Inleiding

Tijdens de ontwikkeling van de richtlijn ‘biologicals bij uveïtis’ is systematisch gezocht naar onderzoeksbevindingen die nuttig konden zijn voor het beantwoorden van de uitgangsvragen. Een deel (of een onderdeel) van de hiervoor opgestelde zoekvragen is met het resultaat van deze zoekacties te beantwoorden, een groot deel echter niet. Door gebruik te maken van de evidence-based methodiek (EBRO) is duidelijk geworden dat er nog kennislacunes bestaan. De werkgroep is van mening dat (vervolg)onderzoek wenselijk is om in de toekomst een duidelijker antwoord te kunnen geven op vragen uit de praktijk. Om deze reden heeft de werkgroep per module aangegeven op welke vlakken nader onderzoek gewenst is.

 

Module TNF-α remmers

  1. De lange termijneffecten (zowel oogheelkundig als niet-oogheelkundig) van TNF-α remmers.
    Wat zijn de effecten bij langdurig gebruik van TNF-α remmers op de bijwerkingen zoals bekend bij corticosteroïden (oogheelkundig als niet-oogheelkundig) bij patiënten met refractaire niet-infectieuze uveïtis?
  1. Termijn van behandelen.
    Wat is de optimale behandelduur ten aanzien van effectiviteit en veiligheid bij behandeling met TNF-α remmers bij patiënten met refractaire niet-infectieuze uveïtis? Wat is het optimale afbouwschema voor het staken van behandeling met TNF-α remmers bij patiënten met refractaire niet-infectieuze uveïtis?

 

Module Interleukine remmers

Wat zijn de lange termijn effecten van het gebruik van interleukine-remmers bij de behandeling van refractaire niet-infectieuze uveïtis?

 

Module overige biologicals

De belangrijkste kennislacunes zijn het gebrek aan bruikbare studies waardoor het niveau van bewijs voor effectiviteit van overige biologicals bij refractaire niet-infectieuze uveïtis en of scleritis zeer laag of afwezig is. Ook de zeldzaamheid van beide aandoeningen en de beschikbare adequate biologicals (TNF-α remmers) zorgen ervoor dat er maar weinig geschikte informatie in de vorm van beschrijvende studies en/of ervaring van gespecialiseerde behandelaars is.

 

Wat zijn de gunstige en ongunstige effecten van overige biologicals (T-cel activatie-remmers, Anti-CD-20, Anti-CD-52 en Anti-α4β7-integrine) bij de behandeling van kinderen en volwassenen met refractaire niet-infectieuze uveïtis en scleritis?

 

Overkoepelend gelden aanvullend nog de volgende kennislacunes:

Welke steroid-sparende immunosuppresiva zijn effectief in het ondersteunen / vergroten van de werkzaamheid en effectiviteit van de biologicals?

Wat is de waarde van spiegelbepaling bij het gebruik van biologicals?