Nieuwe biomarkers bij opsporen alcoholmisbruik

Fosfatidylethanol (PEth)

Fosfatidylethanol (in het Engels Phosphatidyl ethanol, PEth) meting in bloed wordt de laatste jaren frequent genoemd als een gevoelige en betrouwbare biomarker voor alcoholmisbruik. PEth ontstaat doordat het enzym fosfolipase D bij de hydrolyse van fosfatidylcholine in bijvoorbeeld erythrocytmembranen, een meer dan duizendmaal hogere affiniteit voor ethanol heeft dan voor water (Helander, 2009). In PEth zijn twee vetzuurketens gebonden aan een fosfo-ethyl groep. PEth is geen enkelvoudige stof maar een mengsel van stoffen met diverse vetzuurparen, waarbij ruim de helft van het totale PEth uit 16:0/18:1 en uit 16:0/18:2 vetzuur combinaties bestaat. Recent is het voorstel gedaan om alleen POPE (= 16:0/18:1) te meten, dat bijna de helft vormt binnen de PEth groep. De verhouding van de diverse PEth componenten is voeding afhankelijk.

 

Er bestaat een duidelijke toename van PEth bij langdurige inname (> 2 weken) van alcohol, welke ook gerelateerd is aan de ingenomen hoeveelheid. De halfwaarde tijd bij abstinentie is circa 6 dagen (Helander, 2009). Klinisch gezien lijkt PEth een bruikbare biomarker om alcoholgebruik op te sporen of abstinentie te monitoren, maar voor forensisch gebruik zijn er extra eisen (zie bijvoorbeeld de NVKC Richtlijn Geschikte CDT-analysemethoden) waaraan voldaan moet worden.

 

Klinisch wordt veelal een grenswaarde van 20 ug/L voor totaal PEth gebruikt om geen of sociaal gebruik aannemelijk te maken (Ulwelling) en PEth waardes tussen 20 en 150 ug/L voor verhoogd gebruik. Ulwelling (2018) en Viel (2012) geven aan dat er voor PEth een veelheid aan methoden bestaan zoals HPLC, CE en LC-MS/MS, er is nog geen referentiemethode is vastgelegd en er bestaat geen consensus over een grenswaarde voor forensisch gebruik. Binnen Nederland bestaat geen of nauwelijks ervaring met deze geavanceerde bepaling, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Zweden. In de toekomst kan wellicht PEth een welkome aanvulling worden van het onderzoekspalet.

 

Concluderend voor PEth

Momenteel is de bepaling van PEth nog niet geschikt om ingezet te worden voor het onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen.

 

EtG in urine

Eliminering van lichaamsvreemde of ongewenste stoffen kan gebeuren door sulfatering of glucuronidering in de lever, waarna de stof gemakkelijker uit te scheiden is. Op deze wijze wordt minder dan 1 % van de ingenomen alcohol (ethanol) in ons lichaam ook omgezet in ethylglucuronide. Na alcohol inname zijn EtG en EtS aantoonbaar in bloed, urine en haar. Meten van EtG of EtS in bloed wordt weinig gebruikt. Op EtG meting in haar komen we later terug.

 

Afhankelijk van de ingenomen hoeveelheid is EtG aantoonbaar tot 3 à 4 dagen na gebruik. Een glas (circa 10 g alcohol) kan tot circa 24 uur na inname nog in urine aangetoond worden, 40 g tot 2 á 3 dagen. EtG kan daarom gebruikt worden als abstinentiecontrole, mits elke 2 of 3 dagen een betrouwbaar urinemonster verkregen kan worden. Ook is EtG geschikt om het tijdsvenster van incidenteel alcohol gebruik te verlengen ten opzichte van alcohol in bloed, bijvoorbeeld na een verkeersongeluk.

 

Als grenswaarde voor alcoholgebruik wordt in Nederland vaak 500 ug/L of 55 ug/mmol kreatinine aanbevolen, hierbij is rekening gehouden met fout verhoogde waarden door bijvoorbeeld gebruik van mondwater spoelingen of frequent gebruik van handreinigers waarin alcohol is verwerkt. McDonell (2017) vindt deze 500 ug/l grens alleen geschikt voor inname de vorige dag en pleit voor 100 ug/L als grens. Nanau (2016) noemt 89% sensitivity en 99% specificity bij een grenswaarde van 500ug/L om een relaps van drinken op te sporen en voor een andere studie 76% sensitivity en 93% specificity bij een grenswaarde van 100 ug/l om drankgebruik in de voorgaande 3 dagen op te sporen.

 

Als methode voor de bepaling van EtG wordt LC-MS/MS en immunoassay gebruikt. Er is geen standaardisatie, geen gecertificeerd referentiemateriaal, geen consensus over afkappunt of meetonzekerheid. Meten van EtG in urine wordt in Nederland beperkt ingezet ter aantoning van recent alcohol gebruik.

 

Concluderend voor EtG in urine

EtG in urine is geschikt voor abstinentie controle of ter bevestiging van zeer recent (enkele dagen geleden) alcoholgebruik, maar is niet geschikt voor onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen.

 

Haaranalyse

Haaranalyse is qua monstername en techniek moeilijk uitvoerbaar. Meest gebruikt is de bepaling van EtG in haar of van FAES (fatty acids ethyl esters). Het is vooral geschikt om bij een medisch of forensische vraag over een periode van een of meerdere maanden een indicatie te verkrijgen over het gebruik van alcohol. Vals positieve en vaak vals negatieve resultaten worden gerapporteerd afhankelijk van de haarverzorging, frequent shampooën, haarverven, haarbleken, föhnen of andere interferende omstandigheden. Er zijn geen gecertificeerde standaarden, er is geen eenduidige methode die als referentiemethode geaccepteerd is en er zijn geen internationaal aanvaarde referentiewaarden of beslisgrenzen. Ervaringen bij forensisch gebruik zijn niet consistent positief. Referenties onder andere Hasted (2013); Pragst (2010); Bianchi (2015); Crunelle (2015); Nanau (2016).

 

Concluderend voor haaranalyse

Gebruik van haaranalyse voor onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen moet worden afgeraden. Hooguit is haaranalyse geschikt als semi-kwantitatieve methode.