Achtergronden bij de waarde van CDT als biomarker

De CDT-waarde is gerelateerd aan afbraakproducten van alcohol en stijgt of daalt met de inname over ongeveer de laatste twee weken.

 

Kortweg is CDT te beschouwen als een eiwit dat ontstaat bij overmatig alcoholgebruik over een periode van minimaal een week. Eiwitten zijn vaak voorzien van suikergroepen, die noodzakelijk zijn voor hun herkenbaarheid en functie. Ook het ijzertransporteiwit transferrine bevat twee karakteristieke koolhydraatketens, welke samen gemiddeld vier zogenaamde siaalzuren bevatten. Onder invloed van een afbraakproduct van alcohol (acetaldehyde) wordt de fractie van de transferrinevormen waarbij één of beide koolhydraatketens afwezig zijn, relatief groter. We spreken dan van toename van carbohydraatdeficiënt transferrine (CDT).

 

Bij de HPLC-methoden en CE-methoden worden de fracties uitgedrukt als percentage van het totaal transferrine om schommelingen van transferrine als acute fase eiwit of bij ijzergebrek op te vangen. Schommelingen van de CDT-waarde binnen het normale gebied zijn van weinig betekenis. De grootste fractie, de tetrasialotransferrine fractie, omvat circa 80 % van het totale transferrine. De disialotransferrine fractie (HPLC-referentie interval 0,7 tot 1,7 %), wordt als %CDT maar ook soms als %DST gerapporteerd.

 

Naast de HPLC en CE-methoden bestaat een immunonefelometrische methode, hierbij wordt met behulp van een antistof en kleine latexbolletjes via nefelometrie als meetmethode de totale concentratie glycovormen gemeten, waarvan een of beide glycaanketen(s) ontbreken. Vervolgens wordt met een tweede methode de totale transferrine concentratie gemeten en tenslotte wordt de fractie (N-Latex) %CDT berekend.

 

Door verschillen in principe, technische uitvoering en gebruik van verschillende referentie populaties zijn de referentiegebieden afhankelijk van de gebruikte methode. Dit leverde bij interpretatie van resultaten van verschillende studies of van een forensisch onderzoek verwarring op. Om hieraan tegemoet te komen publiceerde de NVKC in 2008 (met updates in 2012 en 2015) een richtlijn ‘Geschiktheid van CDT-analysemethoden ten behoeve van onderzoek naar chronisch overmatig alcohol gebruik’ kortweg NVKC-richtlijn Geschikte methoden. In deze richtlijn is in tabelvorm een overzicht gegeven van goedgekeurde methoden met bijbehorende her berekende referentie intervallen en afkappunten. Het betreft hier HPLC, CE en nefelometrie.

 

Parallel daaraan werkte vanaf 2005 een internationale IFCC-werkgroep aan de standaardisatie van CDT-methoden (Helander, 2016). Dat betekende onder meer het definiëren van de te meten stof, het ontwikkelen en toetsen (valideren) van een referentiemethode, het ontwikkelen van standaarden, het opstarten van een netwerk van referentielaboratoria, het doen van een voorstel voor bovengrens normaal en een afkapgrens voor forensisch gebruik op basis van de meetonzekerheid. De door deze werkgroep gepresenteerde IFCC-referentiemethode is eind 2016 internationaal bekrachtigd (Schellenberg, 2017).