Toolbox voor zorgverleners

De toolbox bevat een aantal praktische handvatten voor zorgverleners:

 

Informed consent en shared decision making

Op alle momenten dat vrouwen zorg ontvangen is de manier van informatieverstrekking en besluitvorming relevant; niet alleen vanuit een juridisch oogpunt (WGBO, wet op de geneeskundige behandelovereenkomst), maar zeker ook omdat hoe deze twee zaken plaatsvinden mede bepaalt of en hoe de vrouw betrokken is bij de interventies die zij ondergaat en het beleid dat haar (lichaam) betreft.

Over informed consent zegt de KNMG: “Een belangrijk uitgangspunt van het gezondheidsrecht is dat de patiënt toestemming geeft voor het uitvoeren van een medische behandeling. Zonder toestemming is er immers sprake van een ongeoorloofde inbreuk op de integriteit van een patiënt. Om rechtsgeldig toestemming te geven heeft de patiënt goede informatie nodig. Daarom moet een arts, alvorens toestemming te vragen, de patiënt eerst informatie geven over het voorgenomen onderzoek of de voorgestelde behandeling. De informatieplicht van de arts en het toestemmingsvereiste vormen een twee-eenheid. Dit wordt ook wel ‘informed consent’ genoemd. (90)” Hoewel de uiteindelijke toestemming van de patiënte vereist blijft, kan de informatieplicht in de vorm shared decision making plaatsvinden. Dit is impliceert tweerichtingsverkeer in informatiedeling, dat zorgverlener en patiënt samen overwegen welke opties er zijn, wat de voor- en nadelen van elk alternatief zijn, en dat zij tot een gezamenlijk gedragen besluit komen (91).

 

De BRAIN-methode

Een internationaal in de geboortezorg frequent gebruikte methode om adviezen m.b.t. interventies en behandelingen te bespreken, is de zogenoemde BRAIN-methode, ontwikkeld door de International Childbirth Association. De methode is primair bedoeld voor patiënten ter ondersteuning van het gesprek met hun zorgverlener, maar kan uiteraard ook door zorgverleners zelf worden gebruikt om opties te bespreken. De letters van het acronym staan voor wat aan bod zou moeten komen ten aanzien van de voorgestelde interventie / behandeling. Aangepast op gebruik door de zorgverlener ziet de methode er als volgt uit:

B – Benefits Wat zijn de voordelen? Wat hopen we te bereiken?

R – Risks Wat zijn de risico’s / bijwerkingen / bijkomende interventies?

A – Alternatives Wat zijn alternatieven? Wat gebeurt er bij niets doen of afwachten?

I – Intuition Wat zegt mijn intuïtie?

N – Next Wat is de volgende stap? Een beslissing nemen, is er tijd nodig om na te denken en/of te overleggen, is er nog meer informatie nodig?

 

Voorbeeldvragen om de bevallingservaring te bespreken

Op verschillende momenten postpartum kan vrouwen worden gevraagd naar hoe zij de bevalling hebben ervaren; de vraag naar beleving van de bevalling hoort onderdeel te zijn van de nacontrole ca. 6 weken postpartum. Bij een volgende zwangerschap maken het verloop en de ervaring van eerdere bevallingen onderdeel uit van de intake.

In de eerste week postpartum is het wenselijk dat degene die de bevalling heeft begeleid en/of degene die het kraambed begeleidt informeert naar hoe de vrouw de bevalling heeft ervaren. Zoals beschreven in de module Preventie, dient er geen debriefing plaats te vinden. Daarom is het onwenselijk als zorgverleners bij kraamvrouwen aandringen op het delen van heftige emoties. Bied vrouwen in plaats daarvan de ruimte om hun verhaal te doen en vragen te stellen en bespreek, indien gewenst, feiten en het verloop van de bevalling. Daarnaast is het belangrijk om te normaliseren, zonder te bagatelliseren; het krijgen van een kind is een life event, bevallen is voor de meeste vrouwen een ingrijpende ervaring (positief of negatief) en het is normaal als vrouwen in de periode kort na de bevalling regelmatig terugdenken aan het verloop ervan.

 

Twee korte vragen die gesteld kunnen worden zijn:

Het is belangrijk om (1) deze vragen met een open houding en op een neutrale manier te stellen, dat wil zeggen: niet defensief of veroordelend; (2) geen vragen, klachten of emoties voor de vrouw in te vullen; (3) te luisteren en zo nodig door te vragen.

 

Indien de bevalling negatief ervaren is, kunnen aanvullende vragen gesteld worden zoals:

 

Het stroomdiagram in de module Organisatie van zorg geeft verder richting aan hoe te handelen in geval van een traumatische bevallingservaring.

 

Schrijfoefening

Bij het verwerken van ingrijpende ervaringen, positief of negatief, kan het helpen om gedachten en emoties op papier te zetten. In de kraamweek kan de oefening worden gebruikt om emoties en gedachten over de bevalling op te schrijven.

Klassiek is de schrijfoefening van Pennebaker (36), waarbij mensen gedurende 3 opeenvolgende dagen en tenminste 20 minuten per dag associatief schrijven. In de kraamweek is deze duur (20 minuten aaneengesloten) en tijdsinvestering (dagelijks) wellicht niet haalbaar, maar het belangrijkste is dat de principes van de schrijfoefening worden aangehouden; het schrijven kan dus ook korter en/of verspreid over een langere periode.

 

Voorbeeldinstructies voor een schrijfoefening:

“Schrijf in de komende dagen over de diepste emoties en gedachten die je leven nu het meest beïnvloeden. Probeer gedurende het schrijven alles los te laten, de gebeurtenis te onderzoeken en ook de manier waarop deze jou heeft beïnvloed.

Schrijf continu gedurende een vooraf vastgestelde tijd (bijvoorbeeld 5, 10 of 20 minuten). Je kunt elke dag over ongeveer hetzelfde schrijven, of elke dag over andere aspecten van wat je bezighoudt. Daarnaast is het belangrijk tijdens het schrijven niet gestoord te worden en te schrijven wanneer je eraan toe bent. De tekst is alleen voor jezelf en je hoeft het niet aan anderen te laten lezen. Je hoeft je geen zorgen te maken over spelling, grammatica of zinsbouw. De enige regel is dat wanneer je begint met schrijven, je doorgaat totdat de tijd die je er voor hebt gepland voorbij is.”

(Vrij vertaald naar: J.W. Pennebaker, ‘Writing about emotional experiences as a therapeutic process’, Psychological Science 1997, © American Psychological Society) (36).

 

Screeningsvragenlijsten

Bij vermoeden op PTSS (-klachten) kan gebruik gemaakt worden van gevalideerde screeningsvragenlijsten. Deze vragen naar de symptomen van PTSS zoals gedefinieerd in de DSM-5. De vragenlijsten zijn niet bedoeld om de diagnose PTSS te stellen, maar ter inventarisatie van symptomen/klachten. Hiervoor dient verwezen te worden naar een bevoegd en bekwaam professional.

 De Primary Care PTSD Screen (PC-PTSD-5) (30) is een zeer beknopte vragenlijst gebaseerd op de DSM-5, maar is nog in weinig populaties gevalideerd. De vragenlijst bestaat uit 1 vraag voor criterium A (trauma) en 5 vragen over PTSS-symptomen die met ‘ja’ of ‘nee’ kunnen worden beantwoord. De Trauma Screening Questionnaire (TSQ) (26) is gebaseerd op DSM-IV en is goed gevalideerd. De vragenlijst bestaat uit 2 vragen voor criterium A (trauma) en 10 vragen over PTSS-symptomen die met ‘ja’ of ‘nee’ kunnen worden beantwoord. De PTSD Checklist for DSM-5 (PCL-5) (25) is het meest uitgebreid, is gebaseerd op DSM-5 en is goed gevalideerd. De vragenlijst bestaat uit 20 vragen over PTSS-symptomen die op een Likert-scale (0-4) worden beantwoord.

De PC-PTSD en TSQ beginnen met een inleidende vraag ter toetsing van het DSM-5- criterium A, of er sprake is van het meemaken van een traumatische gebeurtenis. Bij de PCL-5 dient criterium A separaat te worden beoordeeld, bijvoorbeeld met de Life Events Checklist voor DSM-5 (LEC-5). In alle gevallen wordt gesproken van ‘de gebeurtenis’, waarbij in geval van een traumatische bevallingservaring ‘de bevalling’ wordt bedoeld.

 

Vragenlijst pc-ptsd

[A]

Soms gebeuren er dingen met mensen die uitzonderlijk of heel erg beangstigend, verschrikkelijk of traumatisch zijn. Bijvoorbeeld: een ernstig ongeval of brand, lichamelijke of seksuele mishandeling of misbruik, een aardbeving of overstroming, oorlog, zien hoe iemand doodgaat of zwaar gewond raakt, of iemand die je nabij is verliezen door moord of zelfmoord.

Heeft u ooit een soortgelijke gebeurtenis meegemaakt? (ja/nee)

 

[B]

Heeft u in de afgelopen maand:

  1. Nachtmerries gehad over de gebeurtenis(sen), of aan de gebeurtenis(sen) gedacht terwijl u dat niet wilde? (ja/nee)
  2. Hard geprobeerd om niet te denken aan de gebeurtenis(sen), of erg uw best gedaan om situaties te vermijden die u aan de gebeurtenis(sen) doen denken? (ja/nee)
  3. Het gevoel gehad dat u voortdurend op uw hoede, waakzaam of schrikachtig was? (ja/nee)
  4. Zich verdoofd gevoeld, of afstand gevoeld tot mensen, activiteiten of uw omgeving? (ja/nee)
  5. Zich schuldig gevoeld of niet kunnen ophouden met uzelf of anderen de schuld te geven voor de gebeurtenis(sen) of de gevolgen daarvan? (ja/nee)

 

Beoordeling

Indien [A] met ‘ja’ wordt beantwoord én onder [B] worden 3 of meer vragen met ‘ja’ beantwoord: PTSS waarschijnlijk en nadere diagnostiek geadviseerd.

 

Referenties en copyright

 

Vragenlijst TSQ

[A]

Soms maken mensen zeer ingrijpende gebeurtenissen mee, zoals in een levensbedreigende situatie terecht komen door een ramp, een ernstig ongeluk of een brand; bedreigd of aangevallen worden; aangerand of verkracht worden; zien dat iemand vermoord wordt, of dood is, of ernstig gewond is; of horen dat er iets afschuwelijks is gebeurd met iemand die u na aan het hart ligt.

 

[A1] Heeft u ooit in uw leven soortgelijke dingen meegemaakt?

[A2] Reageerde u bij tenminste één van deze gebeurtenissen met intense angst,

hulpeloosheid of afschuw?

 

[B]

Bekijk de onderstaande reacties die soms ontstaan na een traumatische gebeurtenis. Deze vragenlijst gaat over uw persoonlijke reactie op de traumatische gebeurtenis die u heeft meegemaakt. Geef aan (Ja / Nee) of u tenminste tweemaal in de afgelopen week het volgende heeft ondervonden.

 

  1. Verontrustende gedachten of herinneringen aan de gebeurtenis die in uw hoofd opkomen tegen uw wil in (ja/nee)
  2. Verontrustende dromen over de gebeurtenis (ja/nee)
  3. U gedragen of u voelen alsof de gebeurtenis opnieuw plaatsvindt (ja/nee)
  4. Van streek raken door dingen die u aan de gebeurtenis herinneren (ja/nee)
  5. Lichamelijke reacties (zoals snelle hartslag, steen in de maag, zweten, duizeligheid) wanneer u herinnerd wordt aan de gebeurtenis (ja/nee)
  6. Moeilijk in slaap kunnen komen of te vroeg wakker worden (ja/nee)
  7. Geïrriteerdheid of woedeaanvallen (ja/nee)
  8. Moeite hebben met concentreren (ja/nee)
  9. Verhoogd bewustzijn van mogelijke gevaren voor uzelf en anderen (ja/nee)
  10. Gespannen zijn of schrikken van iets onverwachts (ja/nee)

 

Beoordeling

Indien [A1] en [A2] met ‘ja’ worden beantwoord, én de gebeurtenissen waren minimaal 4 weken geleden én onder [B] worden 6 of meer vragen met ‘ja’ beantwoord: PTSS waarschijnlijk en nadere diagnostiek geadviseerd.

 

Referenties en copyright

 

Vragenlijst PCL-5

Hieronder volgt een lijst van problemen die mensen soms kunnen ondervinden na een zeer stressvolle gebeurtenis.

Leest u alstublieft elke omschrijving aandachtig door terwijl u denkt aan uw meest ingrijpende gebeurtenis en omcirkel vervolgens één van de cijfers rechts van de beschrijving om aan te geven in hoeverre u er in de afgelopen maand last van heeft gehad.

 

In hoeverre heeft u in de afgelopen maand last gehad van:

Helemaal niet

Een beetje

Matig

 

Nogal veel

Extreem veel

 

  1. Regelmatig terugkerende, onaangename en ongewenste herinneringen aan de stressvolle gebeurtenis?

0

1

2

3

4

  1. Regelmatig terugkerende, onaangename dromen over de stressvolle gebeurtenis?

0

1

2

3

4

  1. Opeens het gevoel hebben of u gedragen alsof de stressvolle gebeurtenis daadwerkelijk opnieuw plaatsvindt (alsof u terug bent in de tijd dat de gebeurtenis zich afspeelde, en het opnieuw beleeft)?

0

1

2

3

4

  1. Erg van streek raken wanneer iets u aan de stressvolle gebeurtenis herinnert?

0

1

2

3

4

  1. Een sterke lichamelijke reactie hebben wanneer iets u aan de stressvolle gebeurtenis herinnert (bijvoorbeeld: hartkloppingen, moeite met ademhalen, zweten)?

0

1

2

3

4

  1. Het vermijden van herinneringen, gedachten of gevoelens die verband houden met de stressvolle gebeurtenis?

0

1

2

3

4

  1. Het vermijden van dingen die herinneringen zouden kunnen oproepen aan de stressvolle gebeurtenis (bijvoorbeeld: bepaalde mensen, plekken, gespreksonderwerpen, activiteiten, voorwerpen of situaties)?

0

1

2

3

4

  1. Moeite hebben met het herinneren van belangrijke delen van de stressvolle gebeurtenis?

0

1

2

3

4

  1. Sterke, negatieve overtuigingen hebben met betrekking tot uzelf, anderen of de wereld (bijvoorbeeld gedachten hebben zoals: ik ben slecht, er is iets vreselijk mis met mij, niemand is te vertrouwen, de wereld is door en door gevaarlijk?

0

1

2

3

4

  1. De schuld geven aan uzelf of aan anderen voor de stressvolle gebeurtenis of de gevolgen daarvan?

0

1

2

3

4

  1. Sterke, negatieve gevoelens ervaren zoals angst, afschuw, boosheid, schuld of schaamte?

0

1

2

3

4

  1. Verminderde interesse hebben in activiteiten die u eerder graag deed?

0

1

2

3

4

  1. Afstand voelen tussen uzelf en andere mensen, of u vervreemd voelen van andere mensen?

0

1

2

3

4

  1. Moeite hebben om positieve gevoelens te ervaren (bijvoorbeeld: niet in staat zijn om u gelukkig te voelen of om gevoelens van liefde te hebben voor de mensen die u nabij zijn)?

0

1

2

3

4

  1. Prikkelbaarheid, woedeaanvallen, of u agressief gedragen?

0

1

2

3

4

  1. Teveel risico's nemen of dingen doen die u schade zouden kunnen toebrengen?

0

1

2

3

4

  1. “Superalert”, waakzaam of op uw hoede zijn?

0

1

2

3

4

  1. U nerveus voelen of snel schrikken?

0

1

2

3

4

  1. Moeite hebben met concentreren?

0

1

2

3

4

  1. Moeite hebben met inslapen of doorslapen?

0

1

2

3

4

 

Beoordeling

Tel de gegeven antwoorden voor items 1 t/m 20 op; indien de somscore 33 of meer bedraagt: PTSS waarschijnlijk en nadere diagnostiek geadviseerd.

 

Referenties en copyright