Elektrodiagnostische criteria (EFNS/PNS – van den Bergh, 2010)

Elektrodiagnostische criteria (EFNS/PNS – Van den Bergh, 2010)

Aanpassingen aan criteria cursief gedrukt en verantwoord in overwegingen en voetnoten.

 

(1) Zeker (Definite)

Tenminste een van de volgende:

(a) Toename van de distale motorische latentietijd van ≥50% van de ULN (upper limit of normal) in 2 zenuwen (exclusie van distale medianopathie ten gevolge van carpaletunnelsyndroom)

(b) Reductie van de motorische geleidingssnelheid ≥30% onder de LLN (lower limit of normal) in 2 zenuwen

(c) Verlenging van de latentietijd van de F-respons van 20% a boven de ULN in 2 zenuwen (≥50% als de distale negatieve piek CMAP-amplitude < 80% van de LNN is)

(d) Niet afleidbare F-respons in 2 zenuwen (voorwaarde: negatieve piek CMAP-amplitude bij distaal stimuleren: > 20% van LLN, of distale CMAP-amplitude ≤ 1 mV f) in combinatie met ≥1 ander demyeliniserend kenmerk in ≥1 zenuw

 (e) Zekere motorische geleidingsblokkade c in 2 zenuwen, of in 1 zenuw in combinatie met ≥1 ander demyeliniserend kenmerk in andere ≥1 zenuw

(f) Abnormale temporale dispersie in ≥2 zenuwen

Armen:

>30% toename tussen proximale en distale negatieve piek CMAP-duur

Benen:

>100% toename tussen proximale en distale negatieve piek CMAP-duur b,d

(g) Distale CMAP-duur (interval tussen begin eerste negatieve piek en terugkeer naar basislijn van de laatste negatieve piek) toename in ≥1 zenuw in combinatie met ≥1 ander demyeliniserend kenmerk in ≥1 andere zenuw e

 

(2) Waarschijnlijk (Probable)

Waarschijnlijke motorische geleidingsblokkade c in 2 zenuwen, of waarschijnlijke motorische geleidingsblokkade c in 1 zenuw in combinatie met ≥1 ander demyeliniserend kenmerk in ≥1 zenuw

 

(3) Mogelijk (Possible)

Als in (1) maar dan slechts in 1 zenuw

 

Voetnoten

a Erratum in: Eur J Neurol, 2011; 18:796.

b Toegevoegd aan de richtlijn

c Geleidingsblokkade

 

1. Zekere motorische geleidingsblokkade

Arm zenuwen:

Negatieve piek CMAP-oppervlakte g reductie bij proximale versus distale stimulatie van tenminste 50%, ongeacht het zenuwsegment tot de oksel. Voorwaarde: CMAP amplitude (negatieve piek) bij distaal stimuleren is > 20% van LLN en is meer dan 1 mV en toename van de CMAP-duur bij proximaal stimuleren is ≤ 30% b.

 

Been zenuwen:

Negatieve piek CMAP-oppervlakte g reductie bij proximale versus distale stimulatie van tenminste 50% in het onderbeen. Voorwaarde: CMAP-amplitude (negatieve piek) bij distaal stimuleren is > 20% van LLN en is meer dan 1 mV en toename van de CMAP-duur bij proximaal stimuleren is ≤ 100% b.

 

2. Waarschijnlijke motorische geleidingsblokkade

Armzenuwen:

Negatieve piek CMAP-oppervlakte g reductie bij proximale versus distale stimulatie van tenminste 30%. Voorwaarde: CMAP-amplitude (negatieve piek) bij distaal stimuleren is > 20% van LLN en is meer dan 1 mV en toename van de CMAP-duur bij proximaal stimuleren is ≤ 30% b.

OF

- Negatieve piek CMAP-oppervlakte g reductie bij proximale versus distale stimulatie van tenminste 50% met een toename van de CMAP-duur bij proximaal stimuleren >30%. Voorwaarde: CMAP-amplitude (negatieve piek) bij distaal stimuleren is > 20% van LLN en is meer dan 1 mV b.

OF

- Negatieve piek CMAP-oppervlakte g reductie van tenminste 50% bij stimuleren in Erb ten opzichte van oksel. Voorwaarde: CMAP-amplitude (negatieve piek) bij distaal stimuleren is > 20% van LLN en is meer dan 1 mV en toename van de CMAP-duur bij proximaal stimuleren is ≤ 30% b. Daarbij mag contralateraal in hetzelfde zenuwsegment geen CMAP amplitude (oppervlakte) reductie worden gevonden, zodat substimulatie onwaarschijnlijk is.

 

Beenzenuwen:

Negatieve piek CMAP-oppervlakte g reductie bij proximale versus distale stimulatie van tenminste 30% (in n. tibialis geen waarschijnlijke motorische geleidingsblokkade mogelijk). Voorwaarde: CMAP-amplitude (negatieve piek) bij distaal stimuleren is > 20% van LLN en is meer dan 1 mV en toename van de CMAP-duur bij proximaal stimuleren is ≤ 100% b.

OF

- Negatieve piek CMAP-oppervlakte g reductie bij proximale versus distale stimulatie van tenminste 50% met een toename van de CMAP-duur bij proximaal stimuleren >100% (in n. tibialis geen waarschijnlijke motorische geleidingsblokkade mogelijk). Voorwaarde: CMAP amplitude (negatieve piek) bij distaal stimuleren is > 20% van LLN en is meer dan 1 mV b.

 

d Expert opinion

e Aan te houden afkapwaardes afhankelijk van filter settings van het EMG apparaat

f Van deze volgorde kan beredeneerd worden afgeweken

g CMAP amplitude vervangen door CMAP-oppervlakte. De negatieve piek CMAP-oppervlakte is gedefinieerd als de optelsom van negatieve oppervlaktes tussen de eerste negatieve piek en de laatste negatieve piek.

 

In de ondersteunende criteria EFNS/PNS, 2010 zijn opgenomen:

Abnormaal sensibel geleidingsonderzoek in ten minste een zenuw:

a. Normale n. suralis met abnormale n. medianus (exclusie van distale medianopathie ten gevolge van carpaletunnelsyndroom) of n. radialis sensory nerve action potential (SNAP) amplitudes

b. Sensibel geleidingssnelheid van <80% dan LNN (<70% als SNAP amplitude <80% van LLN)

c. Verlengde latentietijden somatosensorische evoked potentials (SSEP) zonder aandoeningen van het centrale zenuwstelsel.