Notulen Invitational conference

Datum : woensdag 12 april 2017

Tijd : 19:00u -21:00

Locatie : Domus Medica, Mercatorlaan 1200, Utrecht. C7 Henk Leenenzaal

Aanwezig :Maeke Scheerder (voorzitter werkroep, NVvR), Ludo Beenen (vice-voorzitter werkgroep, NVvR), Ewout Courrech Staal (werkgroeplid, NVvR), PerJan Dirven (werkgroeplid, NVA), Jan Maarten van den Berg (IGZ), Hedy Folkersma (IGZ), Bart Huybrechts (V&VN), Fabian Kooij (NVA), Wendy Manten (NVOG), Leander Dubois (NVMKA), Hub van der Meulen (ATLS), Egbert Jan Verleisdonk (ATLS), Julitta Boschman (Kennisinstituut, notulist), Natasja van Veen (Kennisinstituut),

Afgemeld: Cathelijne Ziedses des Plantes (ZN)

Genodigd maar niet aanwezig: NHG, NVZ, Patiëntenfederatie Nederland, ZiNL, NVKG, NVSHA, NFU, STZ, ZKN, NOV, NVN, NVvH, NVvN, ATLS, Ambulancezorg Nederland

 

1. Opening (mw Van Veen)

Mevrouw Van Veen opent de bijeenkomst. De richtlijn wordt ontwikkeld op iniatief van de NVvR.

 

2. Voorstelronde (naam, organisatie en functie)

Alle aanwezigen stellen zich voor.

 

3. Toelichting doel van de avond en proces richtlijnontwikkeling:

Het doel van de avond is het verzamelen van input van verschillende partijen om uiteindelijk een helder afgebakende richtlijn op te stellen. Hierbij wordt rekening gehouden met wat de stakeholders belangrijk vinden en wat er leeft. Tijdens de invitational zal worden geïnvestariseerd welke punten wel en welke niet zouden moeten worden geadresseerd in de richtlijn. De centrale vraag van de invitational is: Welke knelpunten moeten zeker aandacht krijgen in de richtlijn en welke niet?

 

De doorlooptijd van de richtlijnontwikkeling is ongeveer twee jaar.

 

4. Impact probleem Initiële radiodiagnostiek trauma patiënten en richtlijn (mw Scheerder)

In 2015 werden 84.000 patiënten acuut opgenomen met traumatisch letsel. Ongeveer een kwart hiervan is boven de 80 jaar. Verkeersongevallen en ongevallen in de privésfeer zijn de meest voorkomende oorzaken. Het betreft in 95% licht tot matig letsel, en in 5% ernstig letsel.

 

Mevrouw Scheerder licht de achtergrond van de richtlijn toe:

 

De richtlijn beoogt het beleid ten aanzien van radiologische diagnostiek bij de opvang van acute traumapatiënten op de SEH te optimaliseren en te uniformeren. De richtlijn moet duidelijkheid verschaffen over de indicatie voor en wijze van beeldvorming bij traumapatiënten.

 

De afbakening van de richtlijn omvat:

 

Gebruikers van de richtlijn zullen de volgende specialismen zijn: Radiologen, (trauma)chirurgen, orthopedisch chirurgen, spoedeisende hulp artsen, anesthesiologen, neurologen, neurochirurgen, gynaecologen, MKA-chirurgie.

 

Mevrouw Scheerder licht de al geformuleerde knelpunten toe, zodat deelnemers daarna hier op kunnen reageren.

 

5. Bespreken raamwerk & prioriteiten (afbakening en inhoudelijke hoofdlijnen van de richtlijn)

 

Algemene opmerkingen

Naar aanleiding van de presentatie vraagt mw Folkersma naar Het beleid bij overplaatsing naar ander ziekenhuis, met name van belang de overdracht communicatief alsmede beeldvorming. Mevrouw Scheerder vindt het goed punt om mee te nemen.

 

Afbakening van de richtlijn

De heer Dirven vraagt verder wat de afbakening is van ‘initieel’. Mevrouw Scheerder geeft aan dat de afbakening is alles wat op de SEH gebeurt (zowel op de traumakamers als de algemene SEH), tot de OK. Zaken zoals damage control zijn in feite al behandeling en vallen daarmee buiten de afbakening ‘initieel’. De initiële beeldvorming kan wel worden afgemaakt na de damage control. De heer Kooij geeft aan dat er tijdens de initiële OK ook radiologie wordt gebruikt en dat er wellicht ook bij hoort. De heer Verleisdonk geeft aan dat beperking tot primary en secondary survey hem het meest relevant en behapbaar lijkt.

 

De heer Beenen geeft aan dat de richtlijn zich zal richten op volwassenen, waaronder personen vanaf 16 jaar en ouder wordt verstaan. Een richtlijn voor kinderen volgt eventueel later. De heer Beenen is zich ervan bewust dat er geen consensus bestaat wanneer iemand ‘volwassen’ is.

 

Sommige specialisten hanteren 18 jaar, anderen 16 jaar. De heer Verleisdonk geeft aan dat vanuit ATLS zorg voor kinderen vaak gelijk is aan volwassenen. Het ontbreken van aanbevelingen voor kinderen zou ten onrechte kunnen leiden tot andere beslissingen en zorgprocessen. Mevrouw Scheerder beaamt dat er veel discussie is of het onderscheid tussen volwassenen en kinderen terecht is. Om het ontwikkelingstraject niet verder te bemoeilijken is er gekozen voor deze afbakening. Een addendum/vervolgtraject waarin wordt ingegaan op initiële radiodiagnostiek voor kinderen wordt verkend door de werkgroep.

 

Nagekomen opmerking NVSHA:

Binnen dit punt worden alle patiënten met een trauma meegenomen in deze richtlijn. Zowel enkelvoudig als meervoudig, dit lijkt een zeer breed gebied, met al een zeer groot aantal andere richtlijnen. Nu leest het document verder alsof hier vooral over multitrauma’s met een bepaalde ISS gaat, dit komt echter niet naar voren in de afbakening. Ook gaat het soms om een multidisciplinair team en op andere momenten wordt dit niet zo benoemd. Aangezien de afbakening zo breed blijft, is de rest van de discussie voor iemand die niet bij de invitational conference aanwezig is geweest lastig te volgen in de notulen. Valt een patiënt met een collumfractuur of enkel distorsie ook onder deze richtlijn? Dit is wel belangrijk om uit te werken voordat er zeer verschillende verwachtingen zullen ontstaan bij de deelnemers aan de werkgroep en beroepsgroepen. De formulering van “acute” trauma patiënten wekt wat verwarring. Alle patiënten op een spoedeisende hulp zijn acute patiënten, inclusief de trauma patiënten. Daarbij is het acute aspect niet altijd relevant, 24 uur na een ongeluk kan iemand alsnog instabiel worden op basis van een eerder trauma en worden gepresenteerd op de SEH.

 

Afstemming andere richtlijnen/beroepsgroepen

De heer Van den Berg vraagt of de werkgroep de indeling (classificatie) in spoedcategorieën zoals in de richtlijn Beleid rondom spoedoperaties worden gehanteerd. Hij geeft aan dat er een grote kans is op overlap en conflicten met andere richtlijnen. De heer Beenen geeft aan dat er geïnventariseerd is welke relevante richtlijnen er zijn en dat erop gelet wordt wat er beschikbaar is, en waar van nut geïncorporeerd.

 

De heer Dirven geeft aan dat de ambulancezorg ook bepaalde opvattingen heeft die niet altijd in overeenstemming zijn met de radiologen en andere specialismen. Hij vraagt of de werkgroep hier aandacht voor heeft.

 

De heer Van der Meulen vraagt naar bekendheid met de level-criteria voor traumachirurgie voor de traumacentra. De heer Beenen geeft aan dat een groot manco aan de criteria is dat afstemming met de verschillende specialisten ontbrak. De heer Van der Meulen geeft aan dat in 2018 de criteria worden herzien.

 

Mevrouw Folkersma brengt ter sprake dat de neurologen en -chirurgen een belangrijke partij zijn om voldoende draagvlak te bereiken. Mevrouw Scheerder geeft aan dat ze zijn uitgenodigd voor de invitational, maar helaas niet aanwezig. De heer Beenen vult aan dat de neurologen en neurochirurgen worden gerepresenteerd in de werkgroep.

 

De heer Van den Berg geeft aan dat er een groot verschil is tussen neurologen, neurochirugen en orthopeden wanneer het komt op spoedzorg. Het verschil van mening tussen specialisten kan een belangrijk struikelpunt worden. Mevrouw Scheerder geeft aan dat nog niet alle wetenschappelijke verenigingen iemand hebben afgevaardigd, maar dat ook de NOV en NVvN zijn gevraagd om plaats te nemen in de werkgroep. De heer Van den Berg geeft aan dat de Inspectie het belangrijk vindt dat ze vertegenwoordigd zijn in de werkgroep. Mevrouw Van Veen zal daarom de NOV en NVvN nogmaals verzoeken om een afgevaardigde voor de werkgroep.

 

ATLS

De heer Beenen geeft aan dat er discrepanties (nuanceverschillen) kunnen ontstaan tussen de richtlijn en ATLS, omdat Nederlandse ziekenhuis onder andere beter ge-equipeerd zijn. De afgevaardigden van ATLS beamen dit.

 

Gebrek aan wetenschappelijke informatie

De heer Van den Berg geeft aan dat er bijvoorbeeld voor de richtlijn Beleid rondom spoedoperaties erg weinig wetenschappelijk bewijs voorhanden was. Het maken van goede keuzes en formuleren van aanbevelingen is daardoor erg moeilijk. De heer Van den Berg hoopt dat de werkgroep in staat is om goede aanbevelingen te formuleren op basis van consensus. De heer Kooij deelt deze opvatting. De heer Beenen en mevrouw Scheerder zijn zich bewust van het mogelijk gebrek aan wetenschappelijke informatie. Wellicht zal er een oververtegenwoordiging van Amerikaanse level-1 centra zijn, en zijn level 2 en 3 centra ondervertegenwoordigd.

 

Nagekomen opmerkingen NVSHA:

ATLS is nu vaak de basis waarop aanvullende diagnostiek wordt aangevraagd. Erg relevant om deze mee te nemen en bij eventuele tegenstellingen hier een uitleg voor te geven.

Er is nog een aantal fractuur specifieke richtlijnen, echter komt hier dan de vraag weer naar voren welke groep patiënten hier nu specifiek wordt bedoeld in de richtlijn. Multitrauma of ook de enkelvoudige?

 

Knelpunt 1:

Wat is de waarde van initiële radiologische diagnostiek bij de opvang van trauma patiënten?

De heer Dirven en Kooij brengen ter sprake dat voor sommige patiënten de initiële diagnostiek breder moet zijn dan alleen van de enkele, in het oog springende fractuur. De heer Kooij ziet regelmatig patiënten bij wie letsel onopgemerkt blijft.

 

Betrouwbaarheid LO voorafgaande aan beeldvorming?

De heer Van den Berg twijfelt aan het nut van lichamelijk onderzoek. Mevrouw Scheerder en de heer Beenen reageren dat het voor de opvang van de patiënt wel relevant is. De heer Dubois geeft aan dat hij inderdaad veel patiënten ziet waarbij trauma’s/letsels worden gemist. Hij ervaart met name de overplaatsing als een knelpunt.

 

Mevrouw Folkersma pleit ervoor om het knelpunt te herformuleren: In welke situaties is LO nodig voorafgaande aan beeldvorming? De formulering Wat is de waarde…? heeft een subjectieve lading en is te onduidelijk. Mevrouw Scheerder geeft aan dat hier naar gekeken zal worden.

 

Nagekomen opmerking NVSHA:

Of het LO achterwege kan worden gelaten voor de beeldvorming is een opmerkelijke stelling. LO kan er voorzorgen dat er meer specifieke beeldvorming kan worden verricht. Daarbij is dan ook hier de vraag over welke groep patiënten het gaat. Uit recent Nederlands onderzoek blijkt dat bij multitrauma patiënten met ISS van 16 of hoger inderdaad geen verschil was tussen de totalbody CT en specifieke beeldvorming, noch in kosten noch als stralingsbelasting. Dit geldt uiteraard niet voor de vele kleinere trauma’s in verschillende gradaties die er op de SEH worden gepresenteerd. Waarbij dan een LO wel richtinggevend kan zijn en beeldvorming meer efficiënt kan worden ingezet. Bij richtlijn ontwikkeling is er altijd het risico dat men uitgaat van de grote pathologie in de trauma centra. Het is echter ook erg belangrijk om ook de toenemende over diagnostiek een halt toe te roepen en dat wordt niet bereikt door het LO over te slaan.

 

In welke situatie is initieel thorax onderzoek effectief?

Mevrouw Folkersma twijfelt aan de effectiviteit van thoraxfoto’s. Andere deelnemers geven aan dat traumascreening alleen gedeclareerd kan worden wanneer er een thoraxfoto is gemaakt. Aanbevelingen in de richtlijn zouden hier wellicht verandering in kunnen brengen.

 

In welke situatie is initieel bekken onderzoek effectief?

Geen opmerkingen

 

In welke situatie is FAST effectief?

Geen opmerkingen

 

Welke initiële diagnostiek is effectief bij bloedingen (trauma buik)?

Geen opmerkingen

 

Knelpunt 2

Welke initiële diagnostiek is nodig, en in welke volgorde (timing), bij de opvang van trauma patiënten (ATLS)

De heer Verleisdonk pleit voor een eenvoudige beschrijving /triage van de patiënten en naar welke kamer of huisartsenpost men verwezen wordt, belangrijk is. Mevrouw Scheerder bevestigt dit.

 

a. Type trauma

Stomp trauma; in geval HETà wanneer total body scan?

Deelnemers brengen in dat stralingshygiëne/stralingsbelasting van onder andere de total body scan maar ook gewone foto’s de aandacht verdient. De heer Beenen geeft aan dat stralingsbelasting inzichtelijk gemaakt zal worden in de richtlijn.

 

De deelnemers bespreken dat er weinig consensus is omtrent HET en dat het lastig is om in de richtlijn op basis daarvan effectieve triage op te zetten.

 

Scherp trauma

Geen opmerkingen

 

Brand/ chemisch trauma

De heer Beenen vraagt of brandwonden moeten worden geadresseerd in de richtlijn. Rampenomstandigheden zouden kunnen worden benoemd, evenals explosies in kleine ruimten. De heer Kooij vult aan dat brandwondencentra weinig expertise hebben op het gebied van trauma’s. De deelnemers zijn het er over eens dat er enige aandacht aan geschonken kan worden, maar niet prominent.

 

b. Tijdstip; dagdienst vs avond/nachtdienst

Zie knelpunt 3.

 

c. Type ziekenhuis, level 1-3

Zie knelpunt 3.

 

d. Specifieke patiënten groepen zoals ouderen/zwangeren

Mevrouw Manten geeft aan dat volgens de NVOG de opvang van zwangeren niet anders zou moeten zijn dan van volwassenen. Ze geeft aan dat het juist belangrijk is dat zwangeren op dezelfde ATLS-wijze en even snel worden opgevangen. Mevrouw Folkersma vraagt zich af of dit algemeen bekend is. Mevrouw Manten geeft aan dat alle AIOS gynaecologie inmiddels hiermee bekend zijn, maar nog niet alle gynaecologen en buiten de gynaecologie ook niet, dus daar ligt het nut van de richtlijn. Mevrouw Manten geeft aan dat stralingsbelasting niet het belangrijkste zou moeten zijn bij zwangeren met acute trauma(’s). Wanneer er tijd is om na te denken over alternatieven voor straling, dan kunnen er andere overwegingen gemaakt worden. Mevrouw Manten benadrukt dat het wel een betrouwbaar alternatief moet zijn en dat adequate opvang van de moeder de belangrijkste afweging zou moeten zijn bij het kiezen van de onderzoeksmetode. Knelpunt in de praktijk is dat de zwangerschap vaak leidt tot vertraging en de patiënt naar verloskunde wordt verwezen.

 

Nagekomen opmerking NVSHA:

Hier gaat het deels om de kennis van stralingsbelasting bij een zwangere wat een relevante toevoeging zal zijn voor de huidige opzet van de richtlijn. Echter de opmerking over behandeling volgens ATLS lijkt dan weer buiten de huidige richtlijn opzet te vallen.

 

Nagekomen opmerking ZN:

Het is naar mijn mening van belang het taboe van het gebruik van röntgenstraling bij HET te vermijden bij zwangeren te doorbreken. Het komt inderdaad te vaak voor dat er met name goed met echo naar de baby wordt gekeken. Maar dat niet wordt opgemerkt dat moeder een bloeding heeft. Bloeddrukdalingen bij de moeder zijn ook erg schadelijk voor de ongeboren baby. Mogelijk kan er bijvoorbeeld een schema worden gemaakt in welke gevallen wel / niet direct CT dient te worden verricht.

 

De heer Beenen vraagt de aanwezigen of er speciale aandacht voor de groep patiënten >80 jaar in de richtlijn zou moeten zijn. Er wordt gediscussieerd bij welk level trauma-opvang deze groep het meest gebaat is. Het upgraden van de ernst van trauma op basis van leeftijd lijkt zinvol.

 

Nagekomen opmerking NVSHA:

Binnen knelpunt 2 lijkt het erop dat niet alleen de beeldvorming, maar ook triage en behandeling zal worden behandeld. Dit lijkt buiten de omschrijving van de richtlijn te vallen. Het lijkt verstandig om uit te gaan van de huidige praktijk en met evidence te onderbouwen of/en welke gebruiken op het gebied van beeldvorming op dit moment anders of beter kunnen. Zoals de aangehaald X-thorax voor een pneumothorax/pleura vocht, die zowel door echo als CT is ingehaald. Als nu ook triage en initiële behandeling (van onder andere brandwonden) worden meegenomen word de richtlijn erg breed en anders van opzet.

 

Nagekomen opmerking NVN:

Ik mis in het geheel de timing van deCT-hersenen bij patiënten met een sterke verdenking op een intracranieel letsel.

 

Nagekomen opmerkingen NVvR:

Er is een verschuiving van conventioneel naar CT zoals CT-CWK i.p.v. X-CWK, CT-pols (bij blijvende twijfel naviculare fractuur), CT-bekken bij heup verdenking. Er ontstaan echter nieuwe indicaties zoals CT-thorax bij meerdere ribfracturen. We doen in toenemende mate ook 3D-CT voor behandelingen.

 

Nieuw is ook CT Total Body bij multitrauma of verdenking van meerdere letsels. Dit laatste is bij ons aanleiding tot stevige discussie. Er zijn vaak jonge onervaren assistenten en de trauma chirurg heeft geen tijd (of zin). Er wordt in dat geval maar alles gedaan. Veel gebruikt argument is dan dat er veel niet zichtbaar is op gewoon onderzoek.

 

Verder zijn er trends in echografie (ook voor fracturen) en MRI. Er wordt bij ons in de regio wel echografie gedaan (fysiotherapeuten) bij verdenking op weke delen letsel waarbij fracturen worden gevonden. Soms hebben we die ook wel gemist omdat op het onderzoek dit nog niet duidelijk is. We hebben het zelf ook regelmatig bij schouder echografie met tuberculum majus fracturen. De rol van MRI is niet uitgekristalliseerd.

 

Ook is er vraag naar angio en in toenemende mate embolisaties.

 

Er is onduidelijkheid wat nu wel en wat niet in de 1e lijn kan blijven. Teenfracturen zouden m.i. helemaal geen onderzoek nodig hebben.

Ook ontbreekt duidelijkheid bij welke indicatie onderzoek herhaald moet worden. Bijvoorbeeld de “marsfractuur“. De rol van de huisarts is zonder meer al bij trauma erg belangrijk. We doen veel waarschijnlijk onnodig onderzoek en wat we doen kan waarschijnlijk beter?

 

Knelpunt 3

Hoe kan de zorg rondom initiële trauma diagnostiek bij de opvang van trauma patiënten het best georganiseerd worden?

 

Wie doet wat en wanneer?

De heer Van der Meulen geeft aan dat er expliciet moet worden benoemd wanneer er contact is met dienstdoende radioloog. De heer Van den Berg beaamt dit.

 

De heer Van den Berg vraagt hoe in een spoedsituatie de taakverdeling tussen de specialisten is. Mevrouw Scheerder geeft aan dat een team inclusief een radioloog optimaal is, maar dat dat niet in elk ziekenhuis haalbaar is.

 

De heer Beenen geeft aan dat een hoofdstuk over traumakamer inclusief team versus een enkele behandelaar nuttig is. De heer Verleisdonk geeft aan dat het verschil tussen de level 1, 2 en 3 traumaopvang groot is en de invulling van teams heel verschillend is. Ook moet er aandacht komen voor de patiënten met traumatisch letsel die niet primair op een traumakamer worden opgevangen, maar eerst gewoon op de SEH gepresenteerd worden, met kans op ondertriage en missen van letsels.

 

De heer Van der Meulen brengt FAST ter sprake: de eerste echo kan wellicht worden gedaan door een ander kundig iemand dan de radioloog. Mevrouw Scheerder geeft aan dat het lastig te normeren is wanneer iemand kundig is.

 

De deelnemers bespreken dat er beperkingen kleven aan en dat er gemakkelijk fouten worden gemaakt. Mevrouw Scheerder beaamt dat de expertise snel overschat wordt. De heer Beenen vult aan dat het tot veel weerstand zal leiden wanneer in de richtlijn wordt vastgelegd welke specialist wat moet doen en dat het meer over competenties moet gaan.

 

De heer Kooij vult aan dat er niet ingeboet mag worden op kwaliteit om andere specialisten te kunnen opleiden in radiologische diagnostische beeldvorming.

 

Nagekomen opmerking NVSHA:

Wederom is dan de vraag over welk type patiënten wordt gesproken. Het lijkt niet erg zinvol om bij elke patiënten met een enkeldistorsie op de SEH een radioloog daarvan op de hoogte te brengen.

 

FAST-echo: De FAST echo is in de ons omringende landen uitgebreid tot de e-FAST, waarbij ook het hart en longen worden meegenomen. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat dit een toegevoegde waarde heeft ten opzichten van traditionele röntgendiagnostiek. Onder andere een hogere sensitiviteit voor pneumothorax en pleuravocht ten opzichten van X-thorax in de traumasetting. Deze uitbreiding tot e-FAST zit nog niet standaard in het pallet van elke radioloog. Het zou goed zijn als deze richtlijn aandacht geeft aan het verwerven van deze vaardigheid. Met daarbij de aantekening dat zeker niet in elk ziekenhuis er 24/7 een radioloog beschikbaar is voor een echo in de traumasetting.

 

Normering e-FAST/spoedechografie: De NVSAH zal deze zomer zeer waarschijnlijk een spoedechografie certificeringstraject goedkeuren in haar ALV en deze is nu al gestart voor een aantal van haar leden. Na afronden van dit vastgestelde traject zullen SEHartsen en eventueel AIOS een standaard pakket aan spoedechografie vaardigheden bezitten en die zullen meerdere malen getoetst zijn. Dit zal voor Nederland het eerste certificeringstraject zijn op dit gebied. De NVSHA moedigt dan ook andere beroepsverenigingen aan om zich aan te sluiten bij dit certificeringstraject en staan open om hier meer uitleg en documentatie voor te geven aan de werkgroep. De richtlijn zou hier al op kunnen aansluiten.

 

Wat is daar voor nodig (opleiding/ ervaring/ faciliteiten)?

Mevrouw Folkersma geeft aan dat er een belangrijke rol en fysieke aanwezigheid voor de radioloog is weggelegd. Mevrouw Scheerder geeft aan dat centralisatie van trauma in Nederland helaas achterloopt. Alhoewel radiodiagnostiek zich bij uitstek leent voor zorg op afstand, is daar op dit moment nog geen infrastructuur voor.

 

Het definiëren van de levels van de centra en welke diagnostiek verricht moet kunnen worden, verdient de aandacht. Op dit moment kan het voorkomen dat ook meer gecompliceerde trauma’s in level 3 centra komen. In de richtlijn moet duidelijk worden aan welke criteria moet worden voldaan. De heer Verleisdonk geeft aan dat een consequentie kan zijn dat een SEH gesloten wordt wanneer niet aan deze criteria wordt voldaan. Volgens hem lijkt dat ingrijpend, maar het is wellicht wel nodig om de kwaliteit te borgen. De heer Beenen geeft aan dat voor de beroertezorg dit bijvoorbeeld al het geval is.

 

Nagekomen opmerkingen NVSHA:

Wederom is de vraag over welke groep patiënten het gaat. Daarbij word er nu in de eerdere genoemde kwaliteitskaders al gesproken over de randvoorwaarden voor spoedzorg. Het zou mooi zijn als deze richtlijn hierop aansluit of mogelijk input kan geven.

 

Wie neemt verantwoordelijkheid en besluiten bij multidisciplinaire opvang?

De heer Van der Meulen geeft aan dat er bij traumaopvang een hoofdbehandelaar aangewezen moet worden, omdat alles teruggekoppeld moet worden aan de hoofdbehandelaar en hoe dit evtueel overgedragen kan worden. In een level-3 centrum is de traumachirurg de hoofdbehandelaar. Bij kleine trauma’s is de SEH-arts verantwoordelijk. De heer Verleisdonk beaamt dat duidelijk moet zijn wie verantwoordelijk is.

 

Nagekomen opmerking NVSHA: Er is een verschil tussen een formele hoofdbehandelaar en wie er uiteindelijk de opvang leidt. De stelling dat de traumachirurg de besluiten neemt, doet geen recht aan de praktijk in veel kleinere centra. Het lijkt ook minder van belang voor een goede opvang. Het is belangrijk dat er een duidelijke traumaleider is bij de opvang, maar dit valt wederom wat buiten deze richtlijn. Aangezien dit ook in andere protocollen/richtlijnen al besproken word, onder andere de ATLS. Het is wel belangrijk om te bespreken of de radioloog of teamleider uiteindelijk besluit welke aanvullende diagnostiek word gedaan of zinvol is.

 

Nagekomen opmerking NVvR:

De dagelijkse traumabespreking is geen rontgenbespreking meer maar een echt MDO waarbij de onderzoeken multidisciplinair worden her beoordeeld met de kliniek en waarmee beleid gemaakt wat regelmatig anders is dan is ingezet.

 

Welke afspraken gelden er voor weekenden, avonden en nachten?

De heer van den Berg geeft aan dat er verschillen zijn tussen dag- en nachtdienst en dat deze verschillen moeten worden benoemd/meegenomen (aanwezigheid, snelheid van besluitvorming). Aanbevelingen moeten zorgvuldig worden geformuleerd. De heer Beenen geeft aan dat het gebrek aan (Europese) evidence het erg lastig maakt om goede aanbevelingen te maken. Mevrouw Folkersma geeft aan dat het belangrijk is dat de richtlijn duidelijkheid schept over de aanpak op alle tijdstippen van een etmaal. De heer Van der Meulen geeft aan dat de richtlijn sturend kan zijn hoe communicatie, bijvoorbeeld assistent en staf, verloopt.

 

De deelnemers bespreken dat sommige van de aanbevelingen die mogelijk nodig zijn om de kwaliteit van zorg te verbeteren, mogelijk niet in goede aarde vallen bij de wetenschappelijke verenigingen.

 

Nagekomen opmerking NVSHA:

Het is goed om te benoemen dat er op dit moment verschillen zijn in bepaalde centra over de aanwezigheid van beeldvorming. Het lijkt belangrijk om hier op basis van kwaliteit één standaard neer te zetten en dan is het aan elk ziekenhuis om deze standaard 24/7 te leveren. Het zou niet zo moeten zijn dat er een verschil is tussen kantoortijden en ANW-diensten

 

Hoe verloopt communicatie tussen verschillende specialisten (inclusief afspraken over verslaglegging)?

De heer Van den Berg brengt ter sprake dat andere bevindingen dan de acuut traumatische bevindingen ook moeten worden opgepakt. Te vaak worden alleen de traumatische bevindingen gecommuniceerd. De heer Beenen en mevrouw Scheerder herkennen het probleem en geven aan dat er in de richtlijn aandacht zal zijn voor de work flow rond om nevenbevindingen.

 

Nagekomen opmerking NVN:

Tevens de tijdigheid van een verslag: in de NICE guidelines wordt benoemd dat er binnen een uur een written report beschikbaar is, wellicht is dat ook goed om na te streven in de Nederlandse situatie.

 

Hoe verloopt de communicatie met patiënten?

Mevrouw Scheerder brengt het voorbeeld van het wel of niet knippen van kleding ter sprake. Er zijn regelmatig klachten over. De deelnemers zijn het erover eens dat de eisen die worden gesteld aan diagnostie, leidend zouden moeten zijn.

 

De teamleider is verantwoordelijk voor de communicatie met de patiënt. De heer Van den Berg geeft aan dat het met name van belang is dat het helder moet zijn wie uitslagen communiceert. De heer Van den Berg refereert aan de richtlijn Verantwoordelijkheidsverdeling (KNMG). Bijkomend aspect dat een rol speelt, alhoewel steeds minder, is dat de hoofdbehandelaar degene is die in aanmerking komt voor vergoeding.

 

Overig punt: Initiële radiodiagnostiek voor Nederlandse militairen

De hee Dirven vraagt of er in de richtlijn iets moet worden gezegd over opvang van Nederlandse militairen in het buitenland en dat beelden worden bekeken in het Militair Hospitaal. Mevrouw Scheerder vindt het wel heel specifiek en denkt niet dat hiervoor in de richtlijn plaats is. Mevrouw Van Veen geeft aan dat het iets is voor Defensie om op basis van de richtlijn zelf aanbevelingen te formuleren.

 

6. Vervolgprocedure

Het Kenninsituut verspreidt de notulen van de invitational, en er is gelegenheid tot commentaar of aanvullingen hierop. De werkgroep zal alle besproken knelpunten bespreken, en een prioritering moeten maken (voor de richtlijn is maar beperkt budget en tijd beschikbaar, dus er zal een keuze gemaakt moeten worden). Met deze prioritering wordt het raamwerk voor de richtlijn opgesteld. Alle aanwezigen ontvangen de overwegingen voor prioritering en het raamwerk.

 

Als de conceptrichtlijn gereed is zal deze ter commentaar aan alle genodigde partijen worden verstuurd, er is dan gelegenheid commentaar/suggesties te leveren. Dit commentaar wordt verwerkt in een voor autorisatie geschikte richtlijn. Autorisatie van de wetenschappelijke verenigingen in de werkgroep is nodig. Andere partijen krijgen de richtlijn ter kennisgeving.

 

7. Sluiting

Mevrouw Van Veen bedankt iedereen voor de komst en actieve participatie.