Algemene inleiding

Aanleiding voor het maken van de richtlijn

De klompvoet (Talipes equinovarus) is een aangeboren afwijking van de stand van de voet die zich in Nederland 200 tot 300 keer per jaar voordoet (Hoogland, 1986). Er zijn geen precieze gegevens bekend met betrekking tot de incidentie van klompvoet in Nederland. In een studie uit Zweden (Wallander et al., 2006) wordt een incidentie van 1,4 (95% betrouwbaarheidsinterval, [1,2-1,6]) per 1000 geboortes genoemd. De meerderheid betrof jongens (72%), en in 46% van de gevallen kwam de klompvoet bilateraal voor. Bij een geboorteaantal van ongeveer 176.000 (gegevens CBS, 2012) zou de geëxtrapoleerde incidentie in Nederland tussen de 211 en 280 klompvoetpatiënten per jaar bedragen. Historisch gezien zijn er de afgelopen eeuwen diverse methodes geweest om klompvoeten te behandelen, waarbij redressiegipsen vaak een rol speelden. Beschrijving en behandeling van de klompvoet werden reeds door Hippocrates gedocumenteerd. Tot 1782 bestond de behandeling uitsluitend uit manipulaties en redressies. Na de introductie van de anesthesie in 1846 beleefde de behandeling van de klompvoet een nieuwe ontwikkeling door de invoering van ingrepen en redressies onder narcose. Tevens waren er diverse instrumenten en beugels om de voet in een andere stand te dwingen, alsmede vele vormen van aangepaste schoenen.

In de laatste decades van de vorige eeuw zijn de operatieve interventies van een simpele Achillespeesdoorsnijding tot zeer complexe en uitgebreide posteromediale releases in opkomst gekomen in de overtuiging op deze wijze in een korte tijd alle verschillende aspecten van de deformiteiten van de klompvoet te kunnen corrigeren. In dit licht was een gipsperiode gevolgd door een posteromediale release de afgelopen decennia in Nederland de meest gepropageerde methode, echter lange termijn resultaten lieten relatief vaak een over- of ondergecorrigeerde voet zien, al dan niet met verstijving van de gewrichten. De speciale gipstechniek volgens Ponseti (1996) kwam daardoor opnieuw in de belangstelling te staan en waaide ca. tien jaar geleden uit de VS over de hele wereld uit en deed ook voorzichtig zijn intrede in Nederland. Dit leverde naast een professionele medisch inhoudelijke controverse ook onduidelijkheid op voor de ouders van kinderen met klompvoetjes. Er waren in Nederland, afhankelijk van het ziekenhuis waar men zich vervoegde, zeer verschillende behandelingsadviezen: variërend van een nagenoeg volledige gipsbehandeling, tot een volledige posteromediale release en daartussenin ook nog lokale modificaties.

 

De patiëntenvereniging Nederlandse Vereniging Klompvoetjes (voorheen Vereniging Oudergroep Klompvoetjes) organiseerde in 2011 een bijeenkomst in Utrecht met vertegenwoordigers van onder andere ouders, patiënten, orthopeden en fysiotherapeuten. Daarbij werden de orthopedisch chirurgen gevraagd om in het belang van ouders en patiënten te komen tot een optimale zorg door middel van homogeniteit in de behandeling (eenduidig advies en eenduidige uitvoering van de behandeling). Daartoe zouden de verschillende behandelmethodes tegen het licht gehouden worden en vergeleken op grond van de tot nu toe bekende resultaten. Ook aspecten als centrering van klompvoetzorg op een beperkt aantal plaatsen en volumecriteria om expertise te handhaven, zouden daarbij aan de orde kunnen komen. Voorlichting aan patiënten (ouders, verzorgers) zou geüniformeerd kunnen worden, hetgeen enerzijds houvast zou kunnen bieden aan ouders en anderzijds de therapietrouw zou kunnen verhogen.

 

Het bestuur en enkele leden van de Werkgroep Kinderorthopedie van de NOV hebben daarop het initiatief genomen om tot een richtlijn te komen en dit bij het bestuur van de NOV onder de aandacht gebracht. De NOV heeft besloten dat er een algemeen belang bij gediend is om tot ontwikkeling van een volledige richtlijn voor de primaire behandeling van de aangeboren klompvoet te komen.

 

 

Literatuurlijst

Bensahel, H., Guillaume, A., Czukonyi, Z., & Desgrippes, Y. (1990). Results of physical therapy for idiopathic clubfoot: a long-term follow-up study. J Pediatr Orthop, 10, 189-92.

 

Hoogland, T. (1986). De congenitale idiopathische klompvoet. Thesis, Rijksuniversiteit Groningen. Geraadpleegd via http://irs.ub.rug.nl/ppn/861504585.

 

Kite, J.H. (1972). The classic: Principles involved in the treatment of congenital clubfeet by J.Hiram Kite, MD. Reprinted from J Bone Joint Surg, 21, 595-606, 1939. Clin Orthop Relat Res, 84, 4-8.

 

Ponseti, I.V. (1996). Congenital clubfoot. Fundamentals of treatment. New York, Oxford University Press.

 

Richards, B.S., Faulks, S., Rathjen, K.E., Karol, L.A., Johnston, C.E., & Jones, S.A. (2008). A comparison of two nonoperative methods of idiopathic clubfoot correction: the Ponseti method and the French functional (physiotherapy) method. J Bone Joint Surg Am, 90, 2313-21.

 

Turco, V.J. (1971). Surgical correction of the resistant clubfoot. One-stage posteromedial release with internal fixation: a preliminary report. J Bone Joint Surg Am, 53, 477-97.

 

Wallander, H., Hovelius, L., & Michaelsson, K. (2006). Incidence of congenital clubfoot in Sweden. Acta Orthop, 77, 847-852.