Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van de richtlijn Cerebral Visual Impairment (CVI) is systematisch gezocht naar onderzoeksresultaten om de uitgangsvragen te beantwoorden. Een deel (of een onderdeel) van de uitgangsvragen is met het resultaat van deze zoekacties te beantwoorden, een groot deel echter niet. Door gebruik te maken van de evidence-based richtlijnmethodiek is duidelijk geworden dat in het veld van CVI veel kennislacunes bestaan. De werkgroep is van mening dat (vervolg)onderzoek wenselijk is, om in de toekomst een meer duidelijk onderbouwd antwoord te kunnen geven op vragen uit de praktijk. Om deze reden heeft de werkgroep de belangrijkste kennislacunes geprioriteerd waarvoor nader onderzoek het meest dringen is.

 

Het is onvoldoende onderzocht:

  1. Wat de minimale criteria zijn om van de definitie CVI te kunnen spreken.
  2. Wat de incidentie van CVI is bij de verschillende risicogroepen- en aandoeningen (zoals congenitale CMV-infectie, neonatale hypoglykemie, meningitis). Hierdoor is het niet mogelijk om op basis van incidentie te beslissen of standaard screening zinvol is.
  3. Wat de psychometrische aspecten van CVI-vragenlijsten zijn. In het bijzonder de sensitiviteit en specificiteit bij kinderen met gedrags- en/of emotionele problemen. Daarnaast ontbreken vragenlijsten die alle domeinen van CVI in kaart brengen en geschikt zijn om alle leeftijdsgroepen te screenen.
  4. Het vertalen en valideren van de PreVIAS vragenlijst voor de Nederlandse setting.
  5. Of vroege diagnose van CVI leidt tot een beter functioneren in het dagelijks leven.
  6. Waaruit het totale diagnostische onderzoek bij kinderen met verdenking op CVI moet bestaan om met zekerheid (kritieke variabelen) de diagnose CVI te stellen.
  7. Waaruit het oogheelkundig en orthoptisch onderzoek bij kinderen met verdenking op CVI moet bestaan. Met name wat de ideale test moet zijn om gezichtsveldonderzoek bij jonge en meervoudig gehandicapte kinderen te verrichten.
  8. Wat is de sensitiviteit en specificiteit van het meten van functional field of vision en de oogheelkundige onderzoeken pupillograph perimetry (in het bijzonder de variant van pupil frequency tagging) en eye tracking analyse.
  9. Wat de optimale oogheelkundige en orthoptische verwijscriteria zijn voor doorverwijzing naar een centrum voor revalidatie van slechtziende en blinde mensen.
  10. Bij welke genetische aandoening CVI dusdanig vaak voorkomt dat standaard verwijzen voor oogheelkundig en/of neuropsychologisch onderzoek naar CVI zinvol is.
  11. Wat de plaats van neuroradiologische beeldvorming is bij het stellen van de diagnose CVI.
  12. Wat de psychometrische aspecten van neuropsychologische tests zijn. In het bijzonder de sensitiviteit en specificiteit. Daarnaast ontbreken tests die valide zijn en genormeerd voor Nederland en voor de leeftijd van 0 tot 12 jaar.