Indicatoren bij de Richtlijn SAPS

Indicatoren

 

 

Factsheets indicatoren SAPS

 

Secundaire   preventie van SAPS

Operationalisatie 1a

Wordt in het   begeleidingsproces ter preventie van een SAPS recidief bij werkende   patiënten/cliënten rekening gehouden met de arbeidsomstandigheden* en is dit   proces vastgelegd in een protocol? Ja/nee

Operationalisatie 1b

Percentage werkende   patiënten/cliënten met SAPS waarbij in het begeleidingsproces rekening is   gehouden met arbeidsomstandigheden en dit is geregistreerd in het   patiëntendossier.

Teller 1b

Aantal werkende   patiënten/cliënten met SAPS waarbij in het begeleidingsproces rekening is   gehouden met arbeidsomstandigheden en dit is geregistreerd in het   patiëntendossier.

Noemer 1b

Aantal werkende   patiënten/cliënten met SAPS

Type indicator

1a: Structuur

1b: Proces

In- en exclusiecriteria

Exclusie: werkloze of   gepensioneerde patiënten met SAPS.

Kwaliteitsdomein

Patiëntgerichtheid

Meetfrequentie

1x per verslagjaar

Verslagjaar

Laatste volledige   kalenderjaar

Rapportagefrequentie

1x per verslagjaar

* De term arbeidsomstandigheden wordt hieronder uitgelegd bij ‘definities’.

 

 

11.1       Toelichting secundaire preventie van SAPS

Achtergrond en variatie in zorg

SAPS leidt regelmatig tot ziekteverzuim onder werkenden. Preventie van SAPS kan dus een bijdrage leveren aan vermindering van ziekteverzuim. Preventie is onder te verdelen in primaire en secundaire preventie. Onder primaire preventie van SAPS wordt het voorkomen van SAPS verstaan. Onder secundaire preventie wordt het voorkomen van een nieuw optreden van SAPS verstaan.

 

De systematic review van Van Rijn et al., (2010) laat zien dat er een associatie aanwezig is tussen het optreden van SAPS en repetitieve bewegingen van de schouder of van de hand/pols tijdens het werk, werk dat veel of langdurig kracht vergt van de bovenarmen, hand-armtrillingen (hoog trillingsniveau en/of langdurige blootstelling) tijdens het werk, werken in een voor de schouder ergonomisch slechte houding en hoge psychosociale werkdruk. De werkgroep richtlijnontwikkeling adviseert daarom bij de preventie van SAPS rekening te houden met de arbeidsomstandigheden van een patiënt.

 

Het is belangrijk om de stappen die zijn gezet in het begeleidingsproces te registreren, zodat terug gezocht kan worden of er voldoende aandacht is besteed aan de arbeidsomstandigheden en welke afspraken hierover gemaakt zijn.

 

De werkgroep verwacht dat er veel variatie tussen behandelcentra is in aandacht voor werkomstandigheden en registratie hiervan.

 

Het doel van de indicatoren is om professionals te stimuleren voldoende aandacht te besteden aan de arbeidsomstandigheden van werkende patiënten met SAPS en dit begeleidingsproces te registeren om zo een SAPS recidief te kunnen voorkomen.

 

Definities

Arbeidsomstandigheden die een rol kunnen spelen in het optreden van SAPS:

   repetitieve bewegingen van de schouder of van de hand/pols tijdens het werk;

   werk dat veel of langdurig kracht vergt van de bovenarmen;

   hand-armtrillingen (hoog trillingsniveau en/of langdurige blootstelling) tijdens het werk;

   werken in een voor de schouder ergonomisch slechte houding;

   hoge psychosociale werkdruk.

 

Registreerbaarheid

De werkgroep acht het waarschijnlijk dat de betrouwbaarheid van deze indicator hoog is. Bij herhalen van het meten van deze indicator worden geen verschillen verwacht wanneer de condities gelijk blijven.

 

De werkgroep verwacht geen problemen ten aanzien van de registreerbaarheid of haalbaarheid bij structuur indicator 1a. Bij indicator 1b zal in de patiëntendossiers nagezocht moeten worden of er tijdens het begeleidingsproces van patiënten met SAPS rekening is gehouden met de arbeidsomstandigheden. Dit is mogelijk arbeidsintensief.

 

Mogelijke verstorende factoren

De werkgroep acht bias of casemix niet van toepassing bij deze indicator.

 

Mogelijke ongewenste effecten

De werkgroep verwacht geen ongewenste effecten bij deze indicator.

 

Meetinstrumenten

Operationalisatie 2a

Wordt in het behandelproces   van patiënten met SAPS gebruik gemaakt van de DASH, de DOSS, de DSST of de   SDQ-NL? Ja/nee

Operationalisatie 2b 

Percentage patiënten bij wie   voor de evaluatie van de behandeling van SAPS de DASH, de DOSS, de DSST of de   SDQ-NL is uitgevoerd.

Teller 2b

Aantal patiënten bij wie   voor de evaluatie van de behandeling van SAPS de DASH, de DOSS, de DSST of de   SDQ-NL is uitgevoerd

Noemer 2b

Aantal patiënten die zijn   behandeld voor SAPS

Type indicator

2a: Structuur

2b: Proces

In- en exclusiecriteria

Geen

Kwaliteitsdomein

Effectiviteit

Meetfrequentie

1x per verslagjaar

Verslagjaar

 Laatste volledige kalenderjaar

Rapportagefrequentie

1x per verslagjaar

 

11.2       Toelichting meetinstrumenten

Achtergrond en variatie in zorg

Er bestaat een groot aantal meetinstrumenten dat schouderpijn en/of –functie meet. Deze is diagnose/aandoening specifiek (bijvoorbeeld instabiliteit, rotator cuff aandoeningen) of heeft betrekking op de schouder in het algemeen (bijvoorbeeld schouderfunctie, schouderpijn of klachten van nek, arm en schouder). De richtlijn werkgroep is van mening dat tenminste één van de volgende vragenlijst afgenomen dient te worden ter evaluatie van de behandeling van SAPS: de DASH vragenlijst is een patiënt-based vragenlijst bedoeld om symptomen gerelateerd aan klachten van de arm te beoordelen, evenals het vermogen om activiteiten uit te voeren. De DOSS is een schouder specifieke patiënt-based 12-item vragenlijst voor patiënten met degeneratieve afwijkingen of ontstekingen van de schouder. Het is niet geschikt voor instabiliteit van de schouder. De SST is een schouder specifieke patiënt-based 12-item vragenlijst voor patiënten met veel voorkomende schouderaandoeningen, zoals rotator cuff rupturen, impingement, instabiliteit en artrose. De SDQ is een schouder specifieke vragenlijst die pijn gerelateerde beperkingen meet.

 

Voor meer informatie over de genoemde meetinstrumenten wordt verwezen naar hoofdstuk 7 van de richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van het subacromiaal pijnsyndroom’.

 

De werkgroep verwacht grote variatie met betrekking tot het gebruik van de genoemde meetinstrumenten, een aantal centra zal wel gebruik maken van de instrumenten en een aantal niet.

 

Het doel van deze indicatoren is om professionals te stimuleren bij de evaluatie van de behandeling van SAPS gebruik te maken van de genoemde meetinstrumenten.

 

Definities

Meetinstrumenten voor evaluatie van de behandeling van SAPS:

   DASH: Disabilities of the Arm, Shoulder and Hand

   DOSS: Dutch Oxford Shoulder Score

   DSST: Dutch Simple Shoulder Test

   SDQ-NL: Shoulder Disability Questionnaire.

 

Registreerbaarheid

De werkgroep acht het waarschijnlijk dat de betrouwbaarheid van deze indicator hoog is. Bij herhalen van het meten van deze indicator worden geen verschillen verwacht wanneer de condities gelijk blijven.

 

De werkgroep verwacht geen problemen ten aanzien van de registreerbaarheid of haalbaarheid bij structuur indicator 2a. Bij indicator 2b zal in de patiëntendossiers nagezocht moeten worden of er gebruik is gemaakt van één van de meetinstrumenten. Dit is mogelijk arbeidsintensief.

 

Mogelijke verstorende factoren

De werkgroep acht bias of casemix niet van toepassing bij deze indicator.

 

Mogelijke ongewenste effecten

De werkgroep verwacht geen ongewenste effecten bij deze indicator.

 

Aanwezigheid   behandelprotocol SAPS

Operationalisatie 3a

Is er binnen het   behandelcentrum een goed omschreven behandelprotocol* voor SAPS aanwezig? Ja/nee

Operationalisatie 3b

Is dit behandelprotocol   gebaseerd op de richtlijn SAPS (2012)? Ja/nee

Type indicator

Structuur

In- en exclusiecriteria

Niet van toepassing

Kwaliteitsdomein

Effectiviteit

Meetfrequentie

1x per verslagjaar

Verslagjaar

 Laatste volledige kalenderjaar

Rapportagefrequentie

1x per verslagjaar

* De onderwerpen die in het behandelprotocol beschreven dienen te zijn, worden hieronder genoemd bij ‘definities’.

 

11.3       Toelichting aanwezigheid behandelprotocol SAPS

Achtergrond en variatie in zorg

In het lokale behandelprotocol voor patiënten met SAPS dienen de indicaties voor beeldvormend onderzoek, de vormen van conservatieve therapie die worden toegepast en de indicatie voor (verwijzing naar) een operatieve interventie of een multidisciplinair revalidatietraject te zijn vastgelegd. Het protocol moet gebaseerd te zijn op de richtlijn “Diagnostiek en behandeling van het subacromiaal pijnsyndroom’’ (2012). Het vastleggen van de afspraken en lokale invulling van de behandeling voor patiënten in een protocol waarborgt goede, up-to-date zorg voor patiënten met SAPS.

 

De werkgroep verwacht dat de variatie met betrekking tot het hebben van een behandelprotocol groot is tussen behandelcentra. Er zullen centra tussen zitten die niet een dergelijk protocol opgesteld hebben.

 

Het doel van de indicator is om te benadrukken dat het belangrijk is om de zorg rondom behandeling van SAPS vast te leggen in een protocol dat gebaseerd is op de richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van het subacromiaal pijnsyndroom’ (2012).

 

Definities

Het behandelprotocol voor SAPS dient tenminste de volgende onderwerpen te bevatten:

De indicaties voor beeldvormend onderzoek, de vormen van conservatieve therapie die worden toegepast, te weten welke fysiotherapie, welke injectietherapie, en de indicatie voor (verwijzing naar) een operatieve interventie of een multidisciplinair revalidatietraject.

 

Registreerbaarheid

De werkgroep acht het waarschijnlijk dat de betrouwbaarheid van deze indicator hoog is. Bij herhalen van het meten van deze indicator worden geen verschillen verwacht wanneer de condities gelijk blijven.

De werkgroep verwacht geen problemen ten aanzien van de registreerbaarheid of haalbaarheid, aangezien het een structuurindicator betreft.

 

Mogelijke verstorende factoren

De werkgroep acht bias of casemix niet van toepassing bij deze indicator.

 

Mogelijke ongewenste effecten

De werkgroep verwacht geen ongewenste effecten bij deze indicator.

 

Literatuurlijst

Richtlijn Diagnostiek en behandeling van het subacromiaal pijnsyndroom. Nederlandse Orthopaedische Vereniging, 2012.

Rijn, R.M. van, Huisstede, B.M., Koes, B.W., & Burdorf, A. (2010). Associations between work-related factors en specific disorders of the shoulder – a systematic review of the literature. Scand J Work Environ Health, 36, 189-201.