Patiënteninformatie mannelijke niet/neurogene LUTS

Plasklachten bij mannen

Patiënten samenvatting bij de richtlijn mannelijke niet-neurogene LUTS.

 

Inleiding plasklachten bij mannen

Plasklachten bij mannen komen vaak voor. Hoe ouder mannen zijn, hoe vaker ze plasklachten hebben. Een kwart van de mannen boven de 40 jaar krijgt plasklachten. De meest voorkomende plasklachten zijn:

 

Vaak is er geen duidelijke oorzaak voor deze klachten. De klachten komen soms door een vergroting van de prostaat. Bijna nooit is prostaatkanker de oorzaak. Bij een derde van de mannen kunnen de klachten spontaan weer over gaan.

 

Plasklachten worden in het Engels “Lower urinary tract symptoms” genoemd, kortweg LUTS. Daarom heet de richtlijn die hierover is gemaakt de richtlijn niet-neurogene LUTS. ‘Niet-neurogeen’ betekent dat het hier niet om plasklachten gaat die worden gezien bij een neurologische ziekte. In deze informatie spreken wij verder over plasklachten.

 

Soort klachten en oorzaak

Plasklachten worden onderverdeeld in klachten tijdens het plassen zelf en klachten tijdens het vullen van de blaas. De klachten tijdens het plassen zelf worden ook wel obstructieve plasklachten genoemd. De klachten tijdens het vullen van de blaas worden ook wel irritatieve klachten of urine opslag klachten genoemd.

 

Klachten tijdens het uitplassen zijn bijvoorbeeld:

Deze klachten kunnen komen doordat

 

Klachten tijdens het vullen van de blaas zijn bijvoorbeeld:

 

Klachten tijdens het vullen van de blaas worden ook wel overactieve blaasklachten genoemd. Afgekort OAB. Deze klachten kunnen komen doordat de blaas is veranderd, nadat deze langer tegen een grote weerstand de urine eruit heeft moeten persen, of geïrriteerd is geraakt door bijvoorbeeld een vergroting van de prostaat. Hoe overactieve blaasklachten precies ontstaan is nog onduidelijk. Maar het komt wel vaak voor.

Deze klachten kunnen komen doordat de blaasspier te vroeg samentrekt. Ook kan het zijn dat de blaas veel te vroeg een signaal naar onze hersenen stuurt, waarmee wordt aangegeven dat deze vol zou zijn.

Deze klachten lijken heel erg op klachten van een blaasontsteking of prostaatontsteking.

 

Onderzoek bij plasklachten

Als een man met plasklachten naar de huisarts gaat zal deze eenvoudig onderzoek doen. Meestal onderzoekt de huisarts de patiënt. Zo zal de huisarts ook naar de prostaat voelen. De huisarts zal vaak leefstijl adviezen geven: voldoende beweging, voldoende drinken en vezelrijk eten. Ook kan de huisarts mannen verwijzen naar een bekkenfysiotherapeut. Daarnaast kan een huisarts medicijnen adviseren: de zogenaamde alfablokker. Dit is een middel dat de spieren aan de blaasuitgang en in de prostaat laat ontspannen. Als deze behandelingen niet voldoende helpen verwijst de huisarts door naar de uroloog.

 

Een uroloog bespreekt de klachten met de patiënt en probeert de oorzaak van de klachten te achterhalen. De patiënt houdt daarvoor tenminste twee dagen bij hoeveel en hoe vaak hij plast: een plasdagboek. Ook vult de patiënt een vragenlijst in.

De uroloog zal de patiënt ook onderzoeken: de buik, de geslachtsorganen en inwendig (via de anus voelen naar de prostaat). Soms zijn hierna extra onderzoeken nodig.

 

Aanvullende onderzoeken bij plasklachten

De volgende extra onderzoeken kunnen nodig zijn:

 

Behandeling van plasklachten

Conservatieve behandelingen voor plasklachten

Plasklachten wisselen vaak in ernst en kunnen ook spontaan beter worden. Het is daarom niet nadelig om milde klachten te laten bestaan. Na voorlichting kan de patiënt samen met de uroloog goed kiezen welk beleid het best bij hem past.

Bij milde plasklachten zijn medicijnen of een operatie vaak niet nodig. Adviezen over vochtinname en vermindering van cafeïne en alcohol kunnen helpen. Ook oefeningen van de bekkenbodem kunnen de klachten verminderen.

 

Bij iets ernstigere klachten wordt vaak gekozen voor medicatie. De eerste keus is daarbij een alfablokker, onder andere doordat het vrij snel werkt. Dit medicijn ontspant de blaashals en prostaat spiertjes waardoor de urine makkelijker kan passeren.

Als dit niet helpt kunnen medicijnen gegeven worden die de prostaat wat doet verkleinen: de zogenaamde 5-alfa reductaseremmers. Deze medicijnen werken vooral bij een grotere prostaat. Het duurt ook wat langer voor ze een goed effect geven: ongeveer 3 maanden. Deze medicijnen kunnen verergering van de klachten voorkomen. Ook kan een operatie hiermee worden uitgesteld.

Beide soorten medicatie kunnen prima langdurig worden gegeven. Ook dan blijven ze met dezelfde dosis werkzaam.

Vaak worden deze twee medicijnen gecombineerd. Dat is vooral nodig als een van beide soorten niet voldoende helpt of er risico is op snelle verergering van de klachten.

Bij de alfa-blokkers moeten vooral oudere en kwetsbare patiënten rekening houden met bijwerkingen. Duizeligheid bij opstaan is daarbij het belangrijkst.

Bij overactieve blaasklachten kan ook een medicijn worden overwogen om de blaas rustiger te maken. Twee soorten medicijnen zijn hiervoor beschikbaar: een anticholinergicum of een beta-3-agonist. Deze medicijnen worden niet in eerste instantie aangeraden wanneer de blaas slecht kan worden leeg geplast. De uroloog geeft daar informatie over.

Bij een combinatie van zowel opslag klachten als klachten tijdens het plassen zelf kan een combinatie van een alfa-blokker en een anticholinergicum nuttig zijn.

 

Operaties voor plasklachten

Als de medicatie niet voldoende helpt, kan de uroloog een operatie voorstellen. Dit is ook vaak nodig als:

 

Meestal wordt een transurethrale resectie van de prostaat gekozen, afgekort TURP. Hierbij wordt een instrument in de plasbuis gebracht. Via dit instrument wordt de prostaat in dunne reepjes verwijderd. Dit gaat met een soort elektrisch mes. Zo ontstaat een soort trechter waar de urine makkelijke door kan wegstromen.

Het belangrijkste ongewenste effect van deze operatie is het ‘droog klaarkomen’. De zaadlozing komt dan niet meer van voren uit de penis, maar komt in de blaas. Het gevoel van klaarkomen blijft wel normaal. Erecties blijven ook bij 19 van de 20 patiënten normaal.
Heel weinig mannen worden incontinent na deze operatie. Zij kunnen dan de plas niet goed ophouden. Vaak komt dit door een wat langer aanhoudende overactiviteit van de blaas die na enkele maanden meestal over gaat. Heel soms kan dit komen door een beschadiging van de sluitspier die direct onder de prostaat ligt en kan heel zelden per ongeluk toch geraakt worden. Alle urologen zijn getraind om dit te voorkomen bij deze procedure. Mocht er toch incontinentie optreden dan kan dit doorgaans goed behandeld worden.

De prostaat is zeer goed doorbloed. Daarom kan bij of na een operatie van de prostaat toch een bloeding ontstaan. Hiervoor wordt na deze procedure een slangetje in de blaas ingebracht. Daardoor wordt de blaas een tijd gespoeld met een zoutoplossing. Hierdoor kunnen geen bloedstolsels worden gevormd waardoor de urine helemaal niet meer weg kan.

 

Naast deze oude en beproefde techniek zijn andere technieken ontwikkeld om de prostaat van binnen ruimer te maken. Deze technieken zijn meestal met de oude techniek vergeleken. Ze zijn niet zodanig slechter of beter dat er in de richtlijn een voorkeur wordt uitgesproken voor een of meerdere van deze technieken. De belangrijkste voorwaarde bij elke techniek is dat de operateur adequate kennis, kunde en ervaring heeft om deze toe te passen.

 

Mannen met een heel grote prostaat worden soms via de buik geopereerd. Ook kan hierbij gekozen worden voor een specifieke techniek via de plasbuis. De uroloog zal dit aan patiënten uitleggen.

 

Het beleid rondom de operatie

Bij patiënten die voor de operatie helemaal niet meer konden plassen komt het plassen na de operatie vaak ook moeilijk op gang. Soms kunnen zij zelfs helemaal niet plassen. Voor deze mannen kan het helpen als zij een slangetje via de buik naar de blaas krijgen: de suprapubische blaaskatheter. Bij zo’n katheter blijft de plasbuis vrij. Door de buikkatheter tijdelijk af te sluiten wordt dan geprobeerd of het plassen al lukt. Lukt dit niet dan wordt de katheter gewoon weer opengezet. Een buikkatheter kan ook blijven zitten en om de 2 maanden worden gewisseld. Dit kan door een (wijk)verpleegkundige of huisarts ook goed gedaan worden.

 

Terugverwijzing naar de huisarts

De meeste mannen kunnen na behandeling met medicijnen terug naar de huisarts. De uroloog zal dit met de patiënt bespreken. Mannen die een grote kans hebben om een operatie te krijgen, blijven in het ziekenhuis onder controle. Dit zijn vaak de mannen die te weinig effect hebben van medicijnen, een grote prostaat hebben, of niet goed leegplassen. Na een operatie die tot tevredenheid is verlopen, volgt ook een terugverwijzing naar de huisarts.