Kennislacunes

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van de richtlijn Hypertensie in de tweede en derde lijn is systematisch gezocht naar onderzoeksbevindingen die nuttig konden zijn voor het beantwoorden van de uitgangsvragen. Een deel (of een onderdeel) van de uitgangsvragen is met het resultaat van deze zoekacties te beantwoorden, een groot deel echter niet. Door gebruik te maken van de evidence-based methodiek (EBRO) is duidelijk geworden dat op het terrein van hypertensie ter behandeling in de tweede of derde lijn nog lacunes in de beschikbare kennis bestaan. De werkgroep is van mening dat (vervolg)onderzoek wenselijk is, om in de toekomst een duidelijker antwoord te kunnen geven op vragen uit de praktijk. Om deze reden heeft de werkgroep de belangrijkste lacunes in kennis geprioriteerd en vervolgens per onderwerp aangegeven op welke vlakken nader onderzoek gewenst is.

 

De werkgroep heeft de volgende vijf van lacunes in kennis geprioriteerd, waarvoor nader onderzoek het meest dringend is:

  • Het is onvoldoende onderzocht of het meetinstrument MMAS-8 of VAS of een ander instrument bij patiënten met hypertensie tot accurate diagnose van non-adherentie leidt.
  • Het is niet of onvoldoende onderzocht welke interventies bij patiënten met ongecontroleerde hypertensie door verminderde adherentie tot een verbeterde adherentie leiden.
  • Het is onvoldoende onderzocht wat de ziektevrije overleving is bij jonge patiënten met hypertensie.
  • Het is onvoldoende onderzocht of een natriumbeperkt dieet bij patiënten met therapieresistente hypertensie tot een lagere bloeddruk en verlaagd risico op hart- en vaatziekten en mortaliteit en op eindstadiumnierfalen leidt. Tevens is het onduidelijk of een natriumbeperkt dieet ook tot het frequenter optreden van events leidt en of een natriumbeperking in de praktijk langdurig is vol te houden.
  • Het is niet onderzocht of combinatietabletten bij therapieresistente hypertensie tot een lagere bloeddruk, meer patiënten op streefwaarde en een verlaging van het risico op hart- en vaatziekten leiden.

 

Daarnaast heeft de werkgroep per onderwerp de volgende lacunes in kennis benoemd.

 

Lifetime risk bij hypertensiepatiënten

Het is niet onderzocht wat het lifetime risk is ten opzichte van het 10-jaarsrisico bij de behandeling van therapieresistente hypertensie.

Het is onvoldoende onderzocht wat het lifetime risk voor hart- en vaatziekten is bij jonge personen met hypertensie.

 

Behandeling van therapieresistente hypertensie

Natriumbeperkt dieet: Het is onvoldoende onderzocht of een natriumbeperkt dieet bij patiënten met therapieresistente hypertensie tot een lagere bloeddruk en verlaagd risico op hart- en vaatziekten en mortaliteit en op eindstadiumnierfalen leidt. Tevens is het onduidelijk of een natriumbeperkt dieet ook tot het frequenter optreden van events leidt en of een natriumbeperking in de praktijk langdurig is vol te houden.

Spironolacton of hoge dosering diureticum: Het is onvoldoende onderzocht of spironolacton bij therapieresistente hypertensie tot meer patiënten op streefwaarde leidt en tot een verlaging van het risico op hart- en vaatziekten leidt.

Combinatietabletten: Het is niet onderzocht of combinatietabletten bij therapieresistente hypertensie tot een lagere bloeddruk, meer patiënten op streefwaarde en een verlaging van het risico op hart- en vaatziekten leidt.

Chronotherapie: Het is onvoldoende onderzocht of chronotherapie bij therapieresistente hypertensie tot een lagere bloeddruk, meer patiënten op streefwaarde en een verlaging van het risico op hart- en vaatziekten leidt.

Iliacale AV-anastomose: Het is onvoldoende onderzocht of een iliacale AV-anastomose bij therapieresistente hypertensie tot een verlaging van de bloeddruk, een verlaagd risico om te overlijden gedurende follow-up en een verlaagd risico op complicaties leidt. Baroreflexactivatietherapie: Het is onvoldoende onderzocht of baroreflexactivatietherapie bij therapieresistente hypertensie tot een verlaging van de bloeddruk, een verlaagd risico om te overlijden gedurende follow-up en een verlaagd risico op complicaties leidt.

Carotisstent: Het is niet onderzocht of een carotisstent bij therapieresistente hypertensie tot een verlaging van de bloeddruk, verminderde medicatiegebruik en een verlaging van het risico op bijwerkingen leidt.

Renale denervatie: Het is niet of onvoldoende onderzocht of renale denervatie bij therapieresistente hypertensie tot een verlaging van de bloeddruk, verminderd medicatiegebruik en een verlaging van het risico op bijwerkingen leidt.