Algemene inleiding

In Nederland vindt gespecialiseerde brandwondenzorg plaats in drie brandwondencentra: het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk (sinds 1974), het Martini Ziekenhuis in Groningen (sinds 1979) en het Maasstad Ziekenhuis in Rotterdam (sinds 1986). Daarnaast bestaat de Nederlandse brandwondenzorg uit vijf organisaties die nauw samenwerken. De zorgprofessionals en onderzoekers van de brandwondencentra hebben zich verenigd in de Nederlandse Vereniging voor Brandwondenzorg (NVBZ). De NVBZ organiseert vergaderingen en symposia voor haar leden en andere belangstellende om het contact te bevorderen van hen die betrokken zijn bij de bestudering en behandeling van patiënten met brandwonden. De Nederlandse Brandwonden Stichting wil brandwondenvoorkomenenhetleeddat erdoor ontstaat toteenminimumbeperken. Daartoe werkt de Nederlandse Brandwonden Stichting aan het verbeteren van de behandeling, verpleging, verzorging van en hulpverlening aan personen met brandwonden, aan bevordering van de kwaliteit van leven van mensen met brandwonden en aan het voorkomen van brandwonden. Als vervolg op de onderzoeksafdeling van de Nederlandse Brandwonden Stichting is in 2003 de Vereniging Samenwerkende Brandwondencentra Nederland (VSBN) opgericht. De VSBN heeft het doel om de samenwerking tussen de drie Nederlandse brandwondencentra te stimuleren door middel van onderzoek, educatie en training. De Stichting Kind en Brandwond en de Vereniging van Mensen met Brandwonden (VMB) houden zich bezig met de nazorg van mensen met brandwonden. De Stichting Kind en Brandwond organiseert zowel vakantieweken voor kinderen met brandwonden als familiedagen. De VMB geeft nazorg aan zowel brandwondenslachtoffers als aan ouders van kinderen met brandwonden en biedt lotgenotencontact en belangenbehartiging. De samenwerking tussen de drie brandwondencentra en deze vijf organisaties draagt bij aan een complete brandwondenzorg en samen vormen zij Brandwondenzorg Nederland.

Naast deze gespecialiseerde zorg vindt eerste opvang en behandeling van slachtoffers met brandwonden voor het overgrote deel plaats in de eerstelijns gezondheidszorg, waarna slachtoffers met ernstige brandwonden verwezen worden naar een van de brandwondencentra.

 

Definitie en epidemiologie brandwonden

Men spreekt over brandwonden wanneer 1 of meerdere huidlagen beschadigd zijn als gevolg van hete vloeistoffen, contact met hete oppervlakken, vuur, ultraviolette/infrarode straling, radioactiviteit, elektriciteit of chemische middelen (WHO 2004). Wereldwijd sterven er jaarlijks 300.000 mensen en hebben 11 miljoen mensen medische hulp nodig als gevolg van brandwonden en branden (Peck 2011). In Nederland bezoeken jaarlijks gemiddeld 12.000 mensen een spoedeisende hulp (SEH) ten gevolge van brandwonden en worden 1900 mensen opgenomen in een ziekenhuis (Hoogewerf 2013). Het meerjarig gemiddelde aantal acute opnamen per jaar in de drie Nederlandse brandwondencentra ten gevolge van brandwonden is 622 (periode 2007-2011) (van Baar 2015). De meeste brandwonden die op een SEH worden gezien zijn veroorzaakt door hete vloeistoffen (50%), terwijl bij ziekenhuisopnamen vlamverbrandingen het grootste aandeel hebben (52%), gevolgd door hete vloeistoffen (27%). In de brandwondencentra zijn vlamverbrandingen het meest voorkomend (45%), gevolgd door hete vloeistoffen (38%) (Hoogewerf 2013).

De ernst van de brandwond wordt mede bepaald door de grootte en de diepte van de brandwond. De grootte van de brandwond wordt uitgedrukt in het percentage Totaal Verbrand Lichaams Oppervlak (%TVLO) terwijl de diepte van de brandwond afhangt van de huidlagen die beschadigd zijn. In Nederland is vooral de classificatie in graden bekend, maar internationaal wordt dit nauwelijks gebruikt. Voor deze richtlijn houden we de meer internationale terminologie aan. Een overzicht van de classificatie van brandwonddiepte en de bijbehorende kenmerken zijn weergegeven in Tabel 1 in de module ‘Inschatting brandwonddiepte’.

 

Aanleiding

In 2014 is de evidence-based richtlijn ‘Eerste opvang van brandwondpatiënten in de acute fase (1ste 24 uur) van verbranding en verwijzing naar een brandwondencentrum’ afgerond (Brandwondenzorg Nederland 2015). Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn bleek er onder de werkgroepleden en hun achterban onduidelijkheid te bestaan over de brandwondenzorg na de 1ste 24 uur, met name over de wondbehandeling buiten de brandwondencentra. Deze onduidelijkheid had vooral betrekking op de wondbehandeling (inclusief keuze voor wondbedekkers), pijnmanagement (zowel achtergrond als procedurele pijn) en het meegeven van leefregels voor de patiënt (wel of niet in de zon na genezing, zalven voor littekens).

 

Tot nu toe ontbreken Nederlandse evidence-based richtlijnen over de zorg voor patiënten met brandwonden na de eerste acute opvang. Er is nog steeds een (te) grote variatie in hulpverlening, inschatting van de ernst van de brandwond en verwijzing bij personen met acute brandwonden. Dit heeft niet alleen negatieve gevolgen op gezondheidsklachten, kwaliteit van leven, maar ook op sociaal en beroepsmatig functioneren. Dit heeft geleid tot het initiatief van Brandwondenzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) om samen met de professionals die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met brandwonden een multidisciplinaire evidence-based richtlijn te ontwikkelen. Het CBO geeft methodologische ondersteuning in dit proces.

 

Knelpunten en uitgangsvragen

Om knelpunten in de zorg te inventariseren zijn er gesprekken met zorgprofessionals gevoerd en is er in een eerder stadium een focusgroepbijeenkomst met mensen met brandwonden en hun naasten gehouden. Deze focusgroepbijeenkomst diende als input voor de richtlijn over de eerste opvang van brandwonden (Brandwondenzorg Nederland 2015), maar hieruit kwamen ook knelpunten die voor deze richtlijn van belang zijn. Daarnaast is een knelpuntenanalyse opgesteld vanuit het zorgverleners perspectief. Op basis van deze knelpuntenanalyse zijn er concept uitgangsvragen geformuleerd die vervolgens zijn beoordeeld door de werkgroep. Er is een definitieve lijst met uitgangsvragen opgesteld, na verwerking van het commentaar van de werkgroep, gericht op de meest belangrijke knelpunten in de dagelijkse praktijk (Bijlage: Knelpunten en uitgangsvragen). De uitgangsvragen vormen de basis voor de verschillende modules van deze richtlijn. De input vanuit de focusgroep is vooral verwerkt in de paragrafen ‘overige overwegingen’ en ‘aandachtspunten’.

 

Lijst met afkortingen

AGREE Appraisal of Guidelines for Research and Evaluation

BWC Brandwondencentrum

EBRO Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling

EMDR Eye Movement Desensitization and Reprocessing

EMSB Emergency Management of Severe Burns

GRADE Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation

LDI Laser Doppler Imaging

MEBO Moist Exposed Burn Ointment

NAFL Non-ablative fractional laser

NRS Numeric Rating Scale

NVBZ Nederlandse Vereniging voor Brandwondenzorg

NZGG New Zealand Guideline Group

PDL Pulsed dye laser

PICO Patient Intervention Comparison Outcome

POSAS Patient and Observer Scar Assessment Scale

PTSS Posttraumatische stress stoornis

RCT Randomised Controlled Trial

SEH Spoedeisende Hulp

TVLO Totaal Verbrand Lichaamsoppervlak

VR Virtual Reality

VRS Verbal Rating Scale

VSS Vancouver scar scale

VSBN Vereniging Samenwerkende Brandwondencentra Nederland

ZSD Zilversulfadiazine