Indicatoren

Toelichting:

Indicatoren vormen een standaard onderdeel van richtlijnontwikkeling. Ze zijn voor intern gebruik en bedoeld om de toepassing en implementatie van richtlijnen in de praktijk te bevorderen. Bij richtlijnen worden de 2-3 belangrijkste indicatoren door de werkgroep benoemd en uitgewerkt. Voor deze richtlijn heeft de werkgroep gekozen voor een indicator Stemming en een indicator Pneumonie.

 

Indicator: Stemming

 

Definitie

Percentage patiënten in een primair dwarslaesie revalidatietraject (klinisch en poliklinisch) bij wie in de eerste twee weken de stemming is gemeten met een gestandaardiseerd screeningsinstrument zoals de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) of de Patient Health Questionnaire-9 (PHQ-9).

 

Teller

Aantal patiënten in een primair dwarslaesie revalidatietraject (klinisch en poliklinisch) bij wie in de eerste twee weken de stemming is gemeten met een gestandaardiseerd screeningsinstrument zoals de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) of de Patient Health Questionnaire-9 (PHQ-9).

 

Noemer

Aantal patiënten in een primair dwarslaesie revalidatietraject (klinisch en poliklinisch).

 

Setting

Klinische of poliklinische setting binnen een gespecialiseerd dwarslaesie revalidatiecentrum.

 

Inclusiecriteria

Patiënten met een dwarslaesie.

Primaire revalidatie in een gespecialiseerd dwarslaesie revalidatiecentrum.

 

Exclusiecriteria

Patiënten die al bekend zijn met een stemmingsstoornis.

 

Type indicator

Proces

 

Kwaliteitsdomein

Effectiviteit, patiëntgerichtheid

 

Doel indicator

Het stimuleren van structurele, gestandaardiseerde screening op psychosociale problematiek bij patiënten met een dwarslaesie tijdens de revalidatiefase.

 

Achtergrond en relatie met kwaliteit

Een dwarslaesie is een ernstige aandoening met consequenties voor zowel fysiek als psychisch functioneren. Psychosociale problemen worden dan ook veel gerapporteerd door mensen met een dwarslaesie. Dit geldt niet voor iedereen en bij een deel van hen verminderen deze problemen na verloop van tijd. Echter, angst, depressie en post-traumatische stress komen na een dwarslaesie veel vaker voor dan in de algemene bevolking. Het is dan ook van belang om psychosociale problematiek tijdig te signaleren en te behandelen. Op dit moment is van systematische screening op psychosociale problematiek geen sprake.

 

Toepassing en gebruik

Er zijn verschillende gevalideerde instrumenten beschikbaar waarmee mogelijke stemmingsstoornissen kunnen worden opgespoord. In de literatuur bestaat geen voorkeur voor een bepaald instrument bij dwarslaesiepatiënten. Het betreft korte vragenlijsten die bij voorkeur in interviewvorm worden afgenomen, of voor een intake door de patiënt zelf kunnen worden ingevuld.

 

Beperkingen bij gebruik en interpretatie

Het gebruik van een gestandaardiseerd meetinstrument op zich is geen garantie voor goede psychosociale zorg. Op basis van de uitkomsten van het meetinstrumenten dienen de juiste vervolgstappen genomen te worden, zoals aanvullende psychodiagnostiek en het aanbieden van interventies gericht op het verbeteren van het psychosociale welzijn.

 

Ongewenste effecten

-

 

Referenties

Craig A, Tran Y, Middleton J. Psychological morbidity and spinal cord injury: a systematic review. Spinal cord 2009;47(2):108-14.

 

Post MW, van Leeuwen CM. Psychosocial issues in spinal cord injury: a review. Spinal cord 2012;50(5):382-9

 

Sakakibara BM, Miller WC, Orenczuk SG, et al. A systematic review of depression and anxiety measures used with individuals with spinal cord injury. Spinal cord 2009;47(12):841-51.

 

Ullrich PM, Smith BM, Blow FC, et al. Depression, healthcare utilization, and comorbid psychiatric disorders after spinal cord injury. The journal of spinal cord medicine 2014;37(1):40-5

Williams RT, Wilson CS, Heinemann AW, et al. Identifying depression severity risk factors in persons with traumatic spinal cord injury. Rehabil Psychol 2014;59(1):50-6

 

 

Indicator: Pneumonie

 

Definitie

Percentage patiënten voor een primair dwarslaesie revalidatietraject bij wie een longfunctieonderzoek is verricht binnen één week na opname in het revalidatiecentrum.

 

Teller

Aantal patiënten voor een primair dwarslaesie revalidatietraject bij wie een longfunctieonderzoek is verricht binnen één week na opname in het revalidatiecentrum.

 

Noemer

Aantal patiënten voor een primair dwarslaesie revalidatietraject.

 

Setting

Klinische setting binnen een gespecialiseerd dwarslaesie revalidatiecentrum

 

Inclusiecriteria

Patiënten met een dwarslaesie hoger dan T12.

Primaire revalidatie in een gespecialiseerd dwarslaesie revalidatiecentrum

 

Exclusiecriteria

-

 

Type indicator

Proces

 

Kwaliteitsdomein

Effectiviteit, veiligheid

 

Doel indicator

Het stimuleren van structureel, gestandaardiseerd longfunctieonderzoek bij patiënten met een dwarslaesie tijdens de revalidatiefase.

 

Achtergrond en relatie met kwaliteit

Respiratoire complicaties behoren tot de belangrijkste doodsoorzaak bij mensen met een hoge dwarslaesie. De ademhaling wordt bij een dwarslaesie primair bedreigd door denervatie van de ademhalingsspieren afhankelijk van de hoogte en compleetheid van de dwarslaesie. De longfunctie wordt door de dwarslaesie restrictief beperkt. Potentiële gevolgen hiervan zijn alveolaire hypoventilatie, verminderde hoestkracht en het ontstaan van thoraxrigiditeit, waardoor vermindering van de long compliance. Hierdoor ontstaat een verhoogd risico op respiratoire complicaties. Door inzet van gerichte interventies kan dit risico mogelijk beperkt worden. Om na te gaan of deze interventies ook leiden tot een verbetering van de longfunctie dient bij opname een longfunctie onderzoek verricht te worden.

 

Toepassing en gebruik

Het longfunctieonderzoek bestaat tenminste uit: Forced Vital Capacity (FVC), Forced Expiratory Volume 1 second (FEV1), Peak Expiratory Flow (PEF) en Peak Cough Flow (PCF). Het wordt uitgevoerd bij opname in het revalidatiecentrum, elke 6 weken tijdens de klinische revalidatieperiode en vervolgens jaarlijks.

 

Beperkingen bij gebruik en interpretatie

-

 

Ongewenste effecten

-

 

Referenties

Consortium for spinal cord medicine. Respiratory management following spinal cord injury: a clinical practice guideline for health-care professionals. The journal of spinal cord medicine 2005;28(3):259-93.

Garshick E, Kelley A, Cohen SA, et al. A prospective assessment of mortality in chronic spinal cord injury. Spinal cord 2005;43(7):408-16.7.

 

Linn WS, Adkins RH, Gong H, Jr., et al. Pulmonary function in chronic spinal cord injury: a cross-sectional survey of 222 southern California adult outpatients. Archives of physical medicine and rehabilitation 2000;81(6):757-63.

 

Osterthun R, Post MW, van Asbeck FW, et al. Causes of death following spinal cord injury during inpatient rehabilitation and the first five years after discharge. A Dutch cohort study. Spinal cord 2014;52(6):483-8.