Kennislacunes

Inleiding

Tijdens de ontwikkeling van de richtlijn ‘Geïnstrumenteerde wervelkolomchirurgie’ is systematisch gezocht naar onderzoeksbevindingen die nuttig konden zijn voor het beantwoorden van de uitgangsvragen. Een deel (of een onderdeel) van de uitgangsvragen is met het resultaat van deze zoekacties te beantwoorden, een groot deel echter niet. Door gebruik te maken van de evidence-based methodiek (EBRO) is duidelijk geworden dat er nog enkele lacunes in de beschikbare kennis bestaan. De werkgroep is van mening dat (vervolg)onderzoek wenselijk is, om in de toekomst een duidelijker antwoord te kunnen geven op vragen uit de praktijk. Om deze reden heeft de werkgroep de belangrijkste lacunes in kennis geprioriteerd en vervolgens per module aangegeven op welke vlakken nader onderzoek gewenst is.

 

(M1) Het ontbreekt op dit moment aan een gevalideerd preoperatief algoritme met patiënt-risicofactoren en diagnostische/prognostische testen om middels optimale patiëntenselectie een consistent goed klinisch resultaat voor geïnstrumenteerde spondylodese of discusprothese bij chronische lage rugpijn te bewerkstelligen.

 

(M2.1) Er zijn onvoldoende hoog kwalitatieve vergelijkende studies verricht naar lumbale spondylodese versus conservatief beleid bij patiënten met chronische lage rugpijn. Ook is er geen prospectieve data van de voorgestelde stepped care-strategie, van eerstelijns conservatieve therapie naar multidisciplinaire revalidatieprogramma’s en pijninterventies tot geïnstrumenteerde wervelkolomchirurgie.

 

(M2.2) Het is niet voldoende onderzocht of chirurgische decompressie met spondylodese bij patiënten met een symptomatische degeneratieve spondylolisthesis tot betere klinische uitkomsten leidt dan decompressie alleen.

 

(M2.3) Het is nog niet voldoende onderzocht of opereren tot minder pijn en een betere functionele uitkomst leidt. Er zijn bij voorkeur gerandomiseerde gecontroleerde studies nodig waarin vergelijkbare patiëntengroepen een operatieve dan wel conservatieve ingreep krijgen. Daarbij zou ook het aantal niveaus van de ingreep meegenomen moeten worden.

 

(M3.1.1) Wat is de waarde van een lumbale spondylodese bij chronische lage rugpijn na falen van gestructureerde multidisciplinaire oefentherapie en hoe kunnen de juiste patiënten hiervoor geselecteerd worden.

 

(M3.1.2) Er zijn onvoldoende studies naar minimaal invasieve operatietechnieken verricht. Een aanbeveling is om een degelijke kosten effectiviteit studie uit te voeren betreffende de chirurgische technieken PLF, PLIFF en MIS T-LIFF, aangezien het kosten aspect dan wellicht een rol gaat spelen in de overweging welke techniek de voorkeur geniet.

 

(M3.2) PROMs worden nog onvoldoende onderzocht in de gepubliceerde studies. Er zijn onvoldoende studies naar minimaal invasieve operatietechnieken.

 

(M4)

 

(M5) -

 

(M6) Er is onvoldoende kennis over minimumaantallen van geïnstrumenteerde wervelkolomoperaties die een spinaalchirurg jaarlijks zou moeten verrichten om optimale kwaliteit van zorg te kunnen waarborgen.

 

De werkgroep Geïnstrumenteerde Spinaalchirurgie heeft de volgende top drie van lacunes in kennis geprioriteerd, waarvoor nader onderzoek het meest dringend is:

  1. Wat is de waarde van een lumbale spondylodese bij chronische lage rugpijn na falen van gestructureerde multidisciplinaire oefentherapie en hoe kunnen de juiste patiënten hiervoor geselecteerd worden?
  2. Het is niet voldoende onderzocht of chirurgische decompressie met spondylodese bij patiënten met een symptomatische degeneratieve spondylolisthesis tot betere klinische uitkomsten leidt dan decompressie alleen.
  3. Er zijn onvoldoende studies naar minimaal invasieve operatietechnieken verricht. Een aanbeveling is om een degelijke kosten effectiviteit studie uit te voeren betreffende de chirurgische technieken PLF, PLIFF en MIS T-LIFF, aangezien het kosten aspect dan wellicht een rol gaat spelen in de overweging welke techniek de voorkeur geniet.