Algemene inleiding

Landelijk bestaat nog veel variatie in de diagnostiek, die standaard binnen het OFO ingezet wordt. Uniformering van het OFO zal leiden tot optimaliseren van kwaliteit, veiligheid en doelmatigheid van zorg.

 

Daarnaast, behoeft de oude richtlijn herziening vanwege verjaring en nieuwe evidence.

 

In deze richtlijn wordt beschreven welk onderzoek noodzakelijk is om tot een kosteneffectieve en efficiënte inschatting te komen van de oorzaak en de prognose op een spontane zwangerschap bij een paar dat nog niet zwanger is na een jaar onbeschermde gemeenschap gericht op zwangerschap.

 

Voor het vaststellen van indicaties tot behandeling en behandelingsopties verwijzen wij naar de NVOG-richtlijnen Mannelijke subfertiliteit, Onverklaarde subfertiliteit IUI en IVF/ICSI en naar de landelijke netwerkrichtlijn Subfertiliteit.

 

Definities en begrippen

Wat zijn de belangrijkste definities die in deze richtlijn gebruikt worden?

  • Infertiliteit: het onvermogen tot voortplanting.
  • Subfertiliteit: het gedurende meer dan twaalf maanden uitblijven van zwangerschap bij onbeschermde, op de conceptie gerichte coïtus.
  • Normospermie 1: de WHO manual definieert referentiewaarden voor normospermie op basis van 1 semenanalyse van ongeveer 1900 mannen uit 7 landen, op 3 continenten die binnen 1 jaar een zwangerschap tot stand brachten. Het 5e percentiel van het 95% betrouwbaarheidsinterval werd gebruikt als afkapwaarde om referentiewaarden per semenanalyse parameter te definiëren. Semenanalyse wordt wereldwijd vaak als enige biomaker van mannelijke subfertiliteit gebruikt, ondanks beperkingen als intra-individuele biologische variatie, inter- en intra-observer variatie, ontbreken van absoluut voorspellende waarde voor spontane zwangerschap of succes van geassisteerde voortplanting.

De door de WHO gebruikte afkappunten voor normospermie zijn:

    • volume > 1,5 ml
    • concentratie > 15 x 10⁶ zaadcellen/ml
    • totaal aantal spermatozoa per ejaculaat > 39 x 10⁶ zaadcellen
    • motiliteit > 32% progressieve motiele zaadcellen (graad A en B)
    • Totale motiliteit (progressief en non-progressief) > 40%
    • morfologie > 4% zaadcellen met een normale morfologie
  • Azoöspermie = volledige afwezigheid van zaadcellen in het ejaculaat.
  • VCM; totaal aantal bewegende zaadcellen per ejaculaat. Dit is te berekenen door het volume van het ejaculaat (V) te vermenigvuldigen met zaadcel concentratie (C) en met het percentage goed (type A en B) bewegende zaadcellen (M).
  • Extreme oligoasthenoteratozoöspermie (OAT) = VCM voor opwerken < 1 miljoen bewegende zaadcellen in het gehele ejaculaat.
  • Matige oligoasthenoteratozoöspermie (OAT) = VCM voor opwerken 1‐3 miljoen bewegende zaadcellen in het gehele ejaculaat.
  • Milde oligoasthenoteratozoöspermie (OAT) = VCM voor opwerken 3‐10 miljoen bewegende zaadcellen in het gehele ejaculaat.

 

Referenties

  • T.G.Cooper et al., World Health Organization reference values for human semen characteristics. Human Reproduction Update, Vol.16, No.3 pp. 231–245, 2010.
  • Landelijke Netwerkrichtlijn Subfertiliteit, 2010.
  • Beurskens MP, Maas JW, EversJL. Subfertility in South Limburg: calculation of incidence and appeal for specialist care. Ned Tijdschr Geneeskd 1995; 139:235-8.