Algemene inleiding

Varicespathologie is een chronische aandoening. Het ontwikkelen van nieuwe varices na eerdere behandeling hoort bij de progressie van ziekte. Het betreft een “on going disease”.  

De richtlijncommissie heeft gekozen voor het begrip neo‐varices, omdat de term neo‐varices beter aansluit bij de Engelse term “recurrent varicose veins” dan de term “recidief varices”. Het opnieuw ontstaan of persisteren van varices na voorafgaande behandeling is een regelmatig voorkomend probleem voor patiënten en behandelaars. Uit eerdere publicaties wordt het voorkomen geschat tussen 7 en 65% (1‐3). De prevalentie is onder andere afhankelijk van het gebrek aan uniformiteit over de definitie en de duur van de follow‐up.

 

Tijdens een internationale consensus meeting in 1998 kreeg recidief varices het acronym REVAS (recurrent varices after surgery) mee. De definitie van REVAS is: “De aanwezigheid van varices in een been waarbij een eerdere chirurgische behandeling heeft plaatsgevonden”. Het omvat persisterende varices, echte recidieven en nieuwe varices op basis van progressie (4).  

In 2009 werd een ander acronym gekozen: PREVAIT (PREsence of Varices (residual or recurrent) After InTervention). Dit ruimer gedefinieerde acronym omvat naast open chirurgie ook andere behandelingen als endoveneuze ablaties (thermisch, chemisch, mechanisch etc.). Het gebruik van de term ”neo‐varices” vermijdt deze niet voor zichzelf sprekende acronymen in het Nederlandse taalgebied.  

Neo‐varices worden geclassificeerd op basis van klinische en duplex criteria, die hierna verder worden uitgewerkt (5).

 

Het klinisch beeld van neo‐varices onderscheidt zich niet wezenlijk van de primaire varices. Wel is er meestal sprake van een verminderde kwaliteit van leven ten opzichte van patiënten met primaire varices (6).  

 

 

Etiologie en pathofysiologie

De precieze oorzaak van neo‐varices is nog niet compleet opgehelderd. 

 

Er kan een onderverdeling worden gemaakt in vier groepen van neo‐varices: 

 

  1. recidief in engere zin: primaire neovascularisatie of neoreflux;
  2. neo‐varices op basis van progressie van de ziekte;
  3. neo‐varices vanuit resterende reflux;
  4. gemengde groep.

 

Na open chirurgie werden tactische of technische fouten tijdens de eerste varicesoperatie gezien als belangrijkste oorzaken voor het ontstaan van neo‐varices (4).  Maar ondanks verbeterde diagnostiek, betere chirurgische technieken en de opkomst van endoveneuze ablatie ontwikkelt nog steeds een aanzienlijk deel van de behandelde patiënten neo‐varices (7, 8). Naast progressie van ziekte zijn neovascularisatie na open chirurgie en neoreflux van accessoire venen of recanalisatie na endoveneuze behandeling veel voorkomende oorzaken (8‐15). 

 

Neovascularisatie kan geschieden op basis van angiogenetische factoren (14). Ook kan vanwege progressie van ziekte re‐connectie ontstaan met variceuze venen waardoor de reflux toeneemt.  

Er is geen verschil in het percentage klinisch aantoonbare neo‐varices bij zowel open chirurgie als endoveneuze ablatie al dan niet gecombineerd met ambulante flebectomie en (foam)sclerotherapie (8, 16). 

 

De bron van de reflux die verantwoordelijk is voor neo‐varices is vaak meervoudig. In de helft van de gevallen is er opnieuw een insufficiënte verbinding met het diepe systeem ontstaan. Dit kan opnieuw de SFJ zijn, maar ook insufficiënte perforatoren. Deze komen in meer dan 75% voor (1/3 bovenbeen, 2/3 onderbeen). In de overige gevallen worden de distale venen gevoed door een collateraal netwerk van kleinere en grotere insufficiënte venen (4).

 

Pathofysiologisch speelt een genetische zwakte van de venenwand en/of kleppen een belangrijke rol (14, 17). De behandeling is erop gericht het niet goed functionerende veneuze traject af te sluiten, te verwijderen of te destrueren door middel van chemische, mechanische of thermische behandelingen. Het gevolg is dat het bloed het behandelde traject niet meer kan volgen en dus een alternatieve route zal zoeken. De bloedstroom zal vervolgens de weg van de minste weerstand kiezen. Dit is veelal het diepe systeem. Als de nieuwe route via oppervlakkige venen verloopt, zal de verhoogde flow en de toegenomen veneuze druk in de loop van de tijd aanleiding kunnen geven tot zichtbare nieuwe uitingen van veneuze insufficiëntie. Gaat de nieuwe afvloed echter via diepe venen dan is het niet zichtbaar. 

 

Deze pathofysiologische verklaring illustreert de zeer diverse uitingen van neo‐varices. Het onderscheid tussen primaire en neo‐varices is dan ook volledig arbitrair en het gevolg van dezelfde genetische predispositie. Het enige verschil is dat de primaire oppervlakkige veneuze hypertensie meestal een eenduidige oorzaak heeft: klassiek een insufficiënte VSM of VSP. 

 

De veneuze hypertensie bij neo‐varices kent vele anatomische varianten (met meer bronnen van reflux) op basis van de secundair aan de primaire behandeling ontstane veneuze afvloed route.

 

Slotbeschouwing

Behandeling van neo‐varices is maatwerk. Omdat neo‐varices vaak een gecompliceerd beeld laten zien, is eenduidig advies welke behandeling de voorkeur heeft, niet te geven. Er zijn vaak verschillende bronnen van reflux en er kan sprake zijn van een diep veneuze obstructie. De locatie met de maximale reflux is niet altijd het meest craniaal gelegen. Vaak is een combinatie van behandelingen geïndiceerd.

 

Lijst met afkortingen

CTV Computed Tomografie Venografie
DVO Diep Veneuze Obstructie
DVT Diep Veneuze Trombose
EVLA EndoVeneuze Laser Ablatie
EVLT EndoVeneuze Laser Techniek 
IPV('s) Insufficiënte Perforerende Vene(n)
MRV Magnetische Resonantie Venografie  
PREVAIT PREsence of Varices (residual or recurrent) After InTervention 
PTFE PolyTetraFluoroEthylene
REVAS Recurrent varices after surgery
RFA RadioFrequente Ablatie
SEPS Subfascial Endoscopic Perforator Surgery
SFJ Sapheno Femorale Junctie
SPJ Sapheno Poplitea Junctie
UCV Ulcus Cruris Venosum 
VCSS Venous Clinical Severity Score
VDS Venous Disability Score 
VSDS Venous Segmental Disease Score
VSM Vena Saphena Magna 
VSMAA Vena Saphena Magna Anterieure Accessoire vene
VSP Vena Saphena Parva