Lijst met afkortingen en begrippen

Lijst met afkortingen en begrippen

ACS: Acuut Coronair Syndroom.

ADL: Activiteiten voor het Dagelijks Leven. De mate waarin men deze nog kan uitvoeren is een maat voor het functioneren van de patiënt.

Arbeidsdeskundige: De arbeidsdeskundige is werkzaam bij het UWV en voert het arbeidsgerelateerde gedeelte uit van de arbeidsongeschiktheidskeuring in het kader van de WIA en WGA.

Arbeidsre-integratie: het proces dat leidt naar stabiele werkhervatting, waarin begeleiding plaatsvindt.

Arbodienst: Organisatie die door werkgever wordt ingehuurd voor preventie van gezondheidsproblemen en begeleiding bij ziekteverzuim en werkhervatting. Bij een arbodienst werken bedrijfsartsen en mogelijk ook arbeids- en organisatiepsychologen, arbeids- en organisatiedeskundigen, bedrijfsmaatschappelijk werkers, fysiotherapeuten enz.

Bedrijfsarts: Arts die de werknemers begeleidt bij ziekteverzuim en werkhervatting, volgens onder meer de Wet verbetering Poortwachter. Een bedrijfsarts kan zelfstandige zijn of werkzaam bij een arbodienst. De term arbo-arts is geen officiële term.

Beslisboom: een stroomdiagram dat als hulpmiddel kan dienen voor het stellen van de indicatie hartrevalidatie.

Bewegen gericht op het ontwikkelen van een actieve leefstijl: vorm van fysieke inspanning gericht op het ontwikkelen van plezier in bewegen en/of het bestrijden van risicofactoren.

Bewegen gericht op het optimaliseren van het inspanningsvermogen: vorm van fysieke inspanning die fysieke training van het aerobe (algehele) uithoudingsvermogen en het krachtuithoudingsvermogen omvat.

Bewegingsprogramma (FIT-kort en FIT-lang genoemd in de Richtlijnen Hartrevalidatie 1995/1996): programma dat zowel fysieke training als sport- en spelactiviteiten kan omvatten, en dat zowel in groepsverband als individueel kan worden gegeven. Verschillende bewegingsprogramma’s variëren in duur en inhoud.

BMI: Body Mass Index. Gewicht (in kilogrammen) gedeeld door het kwadraat van de lengte (in meters).

Borgschaal: schaal die de mate van vermoeidheid en eventueel dyspneu en pijn op de borst die de patiënt ervaart tijdens een bepaalde belasting in kaart brengt. De schaal loopt van 6 tot 20 en stelt patiënten in staat om te leren hun dagelijkse activiteiten af te stemmen op hun (verminderde) belastbaarheid. Zie voor een uitgebreide beschrijving van de schaal de KNGF-richtlijn Hartrevalidatie (www.kngf.nl).

CABG: Coronary Artery Bypass Grafting.

Commissie: Revalidatiecommissie die de Richtlijn Hartrevalidatie 2004 heeft geschreven.

Diagnostiek: het stellen van een diagnose door een vakinhoudelijk deskundige die daartoe gemachtigd is.

Fase I of klinische fase: revalidatiefase die direct aansluit op een acute cardiologische gebeurtenis zoals een myocardinfarct, een eerste manifestatie van angina of hartfalen, of een acute opname in een ziekenhuis vanwege een cardiologische ziekte.

Fase II of revalidatiefase: fase in het hartrevalidatieproces die volgt op de klinische fase. In deze fase is de patiënt niet meer opgenomen in een ziekenhuis.

Fase III of postrevalidatiefase: fase volgend op de revalidatiefase. De aandacht is hierin vooral gericht op het behoud van de in fase II ingezette leefstijlveranderingen en het signaleren en behandelen van psychische symptomen in relatie tot het cardiale incident. Fysieke conditie/fitheid: aspecten van het lichamelijke prestatievermogen gebaseerd op vijf motorische grondeigenschappen: uithoudingsvermogen, kracht, snelheid, coördinatie en lenigheid.

Fysieke training: het planmatig toedienen van (fysieke) prikkels, teneinde het lichaam te dwingen zich zodanig aan te passen dat het zich op een hoger niveau herstelt.

Fysiologische trainingsprikkels: prikkels die voldoende intensief zijn om tot adaptatie te leiden. Gedragsmodificatieprogramma: programma voor hartpatiënten, gericht op het beïnvloeden van risicovol gedrag met als doel het risico van nieuwe hartziekten te verminderen. Hartrevalidatiecoördinator: degene uit het hartrevalidatieteam die (al dan niet naast andere taken) tot taak heeft de hartrevalidatie voor de patiënt te coördineren. In sommige centra is dit een volledige functie, in andere centra wordt deze taak vervuld door bijvoorbeeld de fysiotherapeut.

Hartrevalidatieteam: de zorgverleners die onderdelen van de hartrevalidatie uitvoeren.

ICD: Implantable Cardioverter Defibrillator.

ICF-model: International Classification of Functioning, Disability and Health, aan de hand waarvan het functioneren van mensen, de eventuele problemen die mensen in het functioneren ervaren, plus de factoren die op dat functioneren van invloed zijn beschreven kunnen worden.

Indicatiestelling: procedure na doorverwijzing door de cardioloog waarbij wordt nagegaan of een patiënt in aanmerking komt voor hartrevalidatie, en zo ja wat de doelen van hartrevalidatie zijn en welke interventies aangeboden worden. Hiertoe worden met een intakegesprek en screening gegevens verzameld, wordt de beslisboom doorlopen en worden de conclusies in het MDO besproken.

Informatieprogramma: programma waarin de hartpatiënt door middel van voorlichting kennis en inzicht wordt geboden over de aard van de ziekte, de risicofactoren en de psychosociale problemen die een hartziekte met zich mee kan brengen. Een voorbeeld van een informatieprogramma is de handleiding INFO-module (Nederlandse Hartstichting,

Hartrevalidatie: INFO-module, handleiding voor professionals,www.hartstichting.nl).

Inspanningsvermogen: het vermogen tot het leveren van lichamelijke arbeid, dat meestal wordt vertaald in termen van VO2max.

Intakegesprek: Dit gesprek bestaat uit een kennismaking, mogelijkheid tot het stellen van vragen en het uiten van wensen door de patiënt, en het doornemen van de beslisboom.

KNGF: Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie.

Krachtuithoudingsvermogen: het vermogen om sub maximale krachtsinspanning herhaald achtereen vol te houden

Kwaliteit van leven: het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en de subjectieve evaluatie daarvan.

Leefstijlprogramma: programma gericht op het herstel van het emotioneel evenwicht en het veranderen van ongezonde leefgewoonten. Er is sprake van intensieve werkgroep bijeenkomsten met veel interactie. Een dergelijk programma is bedoeld voor patiënten die aan voorlichting (informatieprogramma) niet genoeg hebben. Een voorbeeld van een leefstijlprogramma is de handleiding PEP-module (Nederlandse Hartstichting, Hartrevalidatie PEP-module, handleiding voor professionals, www.hartstichting.nl).

Mantelzorger: de niet professionele zorgverlener, die volgens de patiënt een aandeel in de zorg voor de patiënt heeft.

MDO: MultiDisciplinair Overleg tussen de leden van het hartrevalidatieteam.

MET: metabolic equivalent. 1 MET komt overeen met een zuurstofverbruik in rust van 3,5 ml O2/kg/min.

NHS: Nederlandse Hartstichting.

NNGB: Nederlandse Norm Gezond Bewegen.

NVFH: Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie bij Hart- en Vaatziekten.

NVVC: Nederlandse Vereniging Voor Cardiologie (NVVC).

NYHA-klasse: New York Heart Association-classificatie voor de ernst van hartfalen.

NYHA I: geen klachten, wel afwijkingen aantoonbaar bij medisch onderzoek.

NYHA II: klachten tijdens forse inspanning.

NYHA III: klachten tijdens matige inspanning.

NYHA IV: klachten tijdens rust of lichte inspanning.

PCI: Percutane Coronaire Interventie.

Primaire mantelzorger: degene die volgens de patiënt het belangrijkste aandeel in de zorg voor de patiënt heeft, bijvoorbeeld de partner.

Projectgroep: Projectgroep PAAHR (Psychische en Arbeidsgerelateerde Aspecten van HartRevalidatie) die de richtlijn heeft herzien.

Psycho-educatieprogramma: programma waarin op gestructureerde manier informatie over de ziekte wordt gegeven aan hartpatiënten (en partners), met als doel de beïnvloeding van risicovol gedrag in positieve zin.

Re-integratie: synoniem voor arbeidsre-integratie.

RET: Rationeel-Emotionele Training of Therapie, gebaseerd op de aanname dat niet de situatie de oorzaak is van emoties en gedrag, maar de manier waarop mensen tegen situaties aankijken.

Screening: het kort en globaal vaststellen of de kans groter of minder groot is dat de patiënt een bepaald kenmerk heeft, bij voorkeur met een valide en betrouwbaar screeningsinstrument (bijvoorbeeld een korte vragenlijst).

Stressmanagementprogramma: programma dat zich richt op het beter leren omgaan met stress. Een stressmanagementprogramma kan bestaan uit psychotherapeutische interventies, ontspanningstherapie of ondersteunende interventies (d.w.z. het bieden van mogelijkheden om emoties te uiten en te praten over de problemen).

Trainingsvariabelen: de trainingsintensiteit, de frequentie, de duur en de lengte van de arbeids- en rustintervallen.

Tweedelijnsgezondheidszorg: specialistische gezondheidszorg, doorgaans aangeboden in ziekenhuizen.

UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen.

Verzekeringsarts: Arts werkzaam bij het UWV die de arbeidsongeschiktheidskeuring uitvoert in het kader van de WIA en WGA.

VO2max: maximale zuurstofopname.

Voedingsinterventie: interventie die zich richt op het ontwikkelen van een gezond eetpatroon. In de interventies spelen voorlichting, begeleiden van gedragsverandering, sociale steun en het aanleren van praktische vaardigheden een belangrijke rol.

Werkhervatting: het daadwerkelijk hervatten van het werk.

ZZP-er: Zelfstandige Zonder Personeel.