Verslag focusgroepbijeenkomst over de richtlijn, juni 2013

Hier volgt het verslag van de focusgroep voor deze richtlijn. Dit verslag geeft niet het standpunt weer van de werkgroep, maar is een weergave van de opmerkingen van patiënten en cliënten tijdens de focusgroepbijeenkomst. Het verslag bevat inbreng en aandachtspunten voor de knelpuntenanalyse voor de richtlijn.

De vergadering met de focusgroep vond plaats op 24 juni 2013 in Domus Medica te Utrecht. Aanwezig was het Landelijk Platform GGz (LPGGz).

 

Verslag

De psychische gesteldheid kan beïnvloed worden door sociale omstandigheden uit het heden of het verleden van een persoon. Ook kan iemands lichamelijke gezondheid weerslag hebben op diens psychische gesteldheid. Andersom kan iemands psychische gesteldheid ook invloed hebben op sociale omstandigheden en de lichamelijke gezondheid. Er bestaat dus een wisselwerking tussen al deze aspecten. De psychiater zou daarom breed naar patiënten moeten kijken, waarbij hij aandacht heeft voor al deze aspecten en de wisselwerking die daartussen bestaat.

Het is belangrijk dat de psychiater tijdens het psychiatrische onderzoek goed communiceert met de patiënt. Ten eerste houdt dat in dat de psychiater goede uitleg geeft over wat er tijdens het onderzoek gaat gebeuren en waarom, wat de bevindingen zijn, wat de diagnose is en wat behandelmogelijkheden zijn. Voorafgaand aan het psychiatrische onderzoek moet de psychiater eerst een duidelijk beeld geven van wat er gaat gebeuren. Dit zou hij kunnen doen door expliciet te benoemen dat hij onderzoek gaat doen om een diagnose te kunnen stellen. Vervolgens zou de psychiater ook moeten toelichten welke onderzoeksmethoden of -instrumenten ingezet worden en met welk doel. Dit geldt ook voor patiënten die al bekend zijn en al eerder een psychiatrisch onderzoek hebben gehad. Veel patiënten maken mee dat hun diagnose naar verloop van tijd verandert. Dit kan komen doordat een psychiater een verkeerde diagnose heeft gesteld: diagnosen zijn vaak erg complex. Ook kan een ziektebeeld gewoon veranderd zijn: situaties veranderen, mensen veranderen en daardoor kunnen ook diagnosen veranderen. De psychiater moet daarom ook tegen de patiënt durven zeggen dat een diagnose ingewikkeld en onzeker is.

Het is belangrijk dat de psychiater de patiënt vertelt wat zijn bevindingen zijn en wat de verschillende behandelmogelijkheden zijn. Ook moet er een duidelijke terugkoppeling zijn van de diagnose. Er moet rekening mee worden gehouden dat sommige patiënten één of twee sessies nodig hebben voor ze echt begrijpen wat een diagnose betekent.

Wanneer er tijdens het onderzoek geen communicatie met de patiënt mogelijk is, zou de arts een filmpje kunnen maken en dient de arts vooral de eigen woorden van de patiënt te noteren. Op een beter moment kunnen arts en patiënt dit samen evalueren en hier conclusies uit trekken.

Ten tweede betekent goede communicatie dat een patiënt ook echt wordt gehoord. Een patiënt voelt zich pas gehoord als er intermenselijk contact is. De psychiater en de patiënt moeten daarom eerst een relatie opbouwen en pas daarna kan er naar een goede oplossing worden gezocht. Ze moeten ‘iets van elkaars taal leren verstaan’. Het helpt als een psychiater eerst begint met een goede kennismaking en de vraag waar de patiënt voor komt of wat hij of zij verwacht. Een goede psychiater vraagt vervolgens niet alleen symptomen uit, maar gaat actief aan de slag met de patiënt, waarbij de patiënt voldoende ruimte krijgt om zijn verhaal te doen. Een informeel contactmoment kan ook bijdragen aan de relatie tussen arts en patiënt. Bij acute situaties is het misschien niet altijd mogelijk om eerst aan een relatie met de patiënt te werken. In dat geval zou de diagnose ook in twee stukken geknipt kunnen worden.

Er wordt ervaren dat psychiaters vaak onvoldoende over trauma’s doorvragen en al snel concluderen dat patiënten niet stabiel genoeg zijn om trauma’s te bespreken. Voor patiënten is het vaak moeilijk om over traumatische ervaringen te praten en soms duurt het lang voor er voldoende vertrouwen is opgebouwd om hierover te praten. Het is echter wel belangrijk, dus zou de psychiater hier voldoende ruimte en geduld voor moeten hebben. Meer specialisme voor trauma’s en onderzoek hiernaar is wenselijk. Ook zou de lotgenotencontact kunnen helpen om de patiënt problemen te leren herkennen en gemakkelijker over dingen te laten praten. Dit zou door de psychiater aangeboden kunnen worden.

Er zijn wisselende ervaringen met de manier waarop psychiaters omgaan met naastbetrokkenen. De psychiater moet de mening van naasten serieus nemen; zij kunnen een beeld geven van hoe de patiënt ‘normaal’ in het dagelijks leven is en zo een ander licht op symptomen werpen. De patiënt moet echter wel altijd eerst toestemming geven voordat met een naaste gesproken wordt. Patiënten zouden hierbij zo goed mogelijk uitleg moeten krijgen waarom een heteroanamnese belangrijk is. Wanneer een patiënt niet wil dat de psychiater de naastbetrokkene spreekt, zou er moeten worden aangeboden dat iemand anders, zoals de huisarts, dit doet.

Verder worden er suggesties gedaan om in de nieuwe richtlijn aandacht te besteden aan de volgende zaken.