Verslag invitational conference over de richtlijn, juli 2013

Hier volgt het verslag van de invitational conference ten behoeve van de Richtlijn psychiatrische diagnostiek. Dit verslag betreft niet het standpunt van de werkgroep, maar is een feitelijke weergave van de opmerkingen de partijen hebben gemaakt tijdens de invitational conference. Het verslag bevat inbreng en aandachtspunten voor de knelpuntenanalyse voor de richtlijn.

Voor de invitational conference waren uitgenodigd: de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (nvkg), ggz Nederland (de brancheorganisatie voor de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg), Verenso (vereniging en specialisten ouderengeneeskunde en sociaal geriaters), het College voor zorgverzekeringen (cvz) (nu Zorginstituut Nederland: zinl), het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws), dbc-onderhoud, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (igz), het Nederlands Huisartsen Genootschap (nhg), en het Nederlands Instituut van Psychologen (nip). De invitational conference is bijgewoond door nvkg, ggz Nederland en Verenso. De conferentie vond plaats op 4 juli 2013 in Domus Medica te Utrecht.

 

Verslag

Voor de kosten is het van belang dat de psychiater niet te veel interventies voorschrijft. Daarnaast zijn gezondheidsoverwegingen belangrijk: overbehandeling kan immers ook schaden. Om de behandeling goed af te stemmen op de indicaties en de behoeften van de patiënt, zou de psychiater tijdens het psychiatrische onderzoek onder andere na moeten gaan in welke ziektefase de patiënt zich bevindt, wat de prognose van een aandoening is, welke functionele beperkingen de patiënt heeft, en welke steunbronnen zich in de omgeving van een patiënt bevinden.

Ook het psychiatrische onderzoek zelf zou zo veel mogelijk beperkt moeten worden tot dat wat geïndiceerd is. Het dient tot de basisvaardigheden van de psychiater te behoren om op basis van een eerste indruk een inschatting te kunnen maken van de problematiek die bij een patiënt speelt. De diagnostiek kan hier vervolgens op afgestemd worden. Ook is het belangrijk om de patiënt te vragen met welk doel hij bij de psychiater komt, zodat de diagnostiek zich op dat doel kan richten. Routinediagnostiek is dus ongewenst.

Voor bevoegd- en bekwaamheid zou er rekening mee moeten worden gehouden dat het psychiatrische onderzoek ook een verrijking is van het diagnostische onderzoek van andere specialisten dan de psychiater. Liever worden er daarom geen uitspraken in de richtlijn gedaan over wie het psychiatrische onderzoek wel of niet mag doen (bevoegdheid), maar meer over wat er nodig is om het psychiatrische onderzoek goed te doen (bekwaamheid). Bij bekwaamheid moet dan vooral worden gedacht aan het onderhouden van de vaardigheden die nodig zijn om het psychiatrische onderzoek goed te kunnen doen. Dit kan worden onderbouwd met wetenschappelijk onderzoek waarbij is aangetoond dat er vaker sprake is van overdiagnostiek wanneer het psychiatrische onderzoek wordt gedaan door iemand met minder ervaring.

Onder bevoegd- en bekwaamheid zou ook vermeld kunnen worden voor welke diagnostiek er volgens de werkgroep verwezen moet worden naar een gespecialiseerd psychiater of een psychiatrisch centrum. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor diagnostiek op het gebied van adhd, autisme of verslavingszorg.

Ook de diagnostiek voor patiënten met een verstandelijke beperking is erg complex en vereist misschien een psychiater met speciale expertise. Op dit gebied blijkt de kennis nog erg beperkt. Meer kennis en aandacht voor de psychiatrische diagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking is daarom gewenst.

Ook zou in de richtlijn iets opgenomen kunnen worden over wat huisartsen, sociaalpsychiatrische verpleegkundigen (spv’en) die in de eerste lijn werken, praktijkondersteuners ggz (poh’s-ggz) en eerstelijnspsychologen kunnen doen. In de toekomst zal de eerste lijn steeds de psychiater steeds vaker om advies vragen. De diagnostiek en behandeling kunnen dan reeds in de eerste lijn gedaan zijn. Dat vergt een andere insteek van het psychiatrische onderzoek. Wat opvalt aan de oude richtlijn is dat deze nauwelijks activiteiten van de verpleegkundige positioneert.

Speciale aandacht is gewenst voor de bekwaamheden op het gebied van de consultatieve psychiatrische diagnostiek. De verwachting is dat hier toenemend een beroep op wordt gedaan, mede met het oog op gepast gebruik in de zorg (zie beginopmerking).

Voor wat betreft de rol van de psychiater bij de somatische diagnostiek zou gesteld moeten worden dat de somatiek altijd een geïntegreerd onderdeel van het psychiatrische onderzoek is. Hoe dit concreet vorm dient te krijgen, is lastig te zeggen, en is tevens afhankelijk van de context.

Om tijdens het psychiatrische onderzoek rekening te houden met de somatiek, moet de psychiater beschikken over voldoende kennis hiervan. In de richtlijn zou, onder bevoegd- en bekwaamheid, iets gezegd kunnen worden over het onderhouden van neurologische en internistische kennis. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de context waarin de psychiater werkt.

Er wordt geconstateerd dat mensen met een andere culturele achtergrond minder gebruikmaken van de ggz. Ze komen minder snel naar de psychiater en haken vervolgens sneller af. Mogelijk komt dit doordat mensen met een andere culturele achtergrond minder vertrouwd zijn met de wijze waarop psychiaters contact maken. Onder huisartsen wordt veel gebruikgemaakt van een website (http://www.huisarts-migrant.nl) over hoe om te gaan met migranten in de huisartsenpraktijk. Hier staan hulpmiddelen in die mogelijk ook bruikbaar zijn bij het psychiatrische onderzoek.

Verder worden suggesties gedaan om iets in de richtlijn op te nemen over het volgende.