Veneuze pathologie / Ulcus cruris venosum

Initiatief: NVDV Aantal modules: 32

Huidtransplantatietechnieken en vervangingsproducten

Uitgangsvraag

Wordt huidtransplantatie aanbevolen voor patiënten met UCV waarbij geen genezingstendens optreedt, ondanks adequate behandeling?

Aanbeveling

  • Overweeg behandeling met transplantaat in die groep patiënten met UCV waarbij geen genezingstendens optreedt, ondanks adequate behandeling.
  • Kies in de eerste instantie bij een autoloog transplantaat voor een punch graft procedure vanwege het minimaal invasieve karakter.
  • Overweeg bij een groot en slecht genezend ulcus een split skin graft.

Overwegingen

Kwaliteit van bewijs

De kwaliteit van het bewijs werd afgewaardeerd naar laag tot zeer laag. De resultaten uit de literatuur zijn tegenstrijdig. Dit kan verklaard worden door de grote heterogeniteit in interventies en de relatief kleine patiëntaantallen. Hierdoor kan er geen eenduidige conclusie getrokken worden uit de studies.

 

Balans van gewenste en ongewenste effecten

Het plaatsen van punch grafts is eenvoudig uitvoerbaar, kost weinig tijd en is minimaal invasief. Bovendien zijn punch grafts minder fragiel in vergelijking met de split skin grafts, omdat deze wat dieper worden afgenomen. Daarnaast is er voldoende ruimte voor drainage van het bloed of serum, doordat de punch grafts zo’n 2-5 mm uit elkaar geplaatst worden. Curvaturen van de bodem van het ulcus kunnen gemakkelijk bedekt worden. Bij 30-40% van de patiënten zijn er twee of drie ‘rondes’ nodig (Nordstrom 2008).

Er worden weinig meldingen gedaan over complicaties, ook niet van de donorplaats. Naast het feit dat de wond bedekt wordt, komen er anti-inflammatoire cytokinen en groeifactoren vrij waarbij neo-angiogenese necrosevorming remt, re-epithelialisatie gestimuleerd wordt met als bijkomend effect vermindering van pijn (Conde-Montero 2020).

Bij een splitskin graft kan de donorplaats pijnlijk zijn.

 

Professioneel perspectief

Als behandeling van enkel de onderliggende oorzaak van het ulcus onvoldoende is gebleken, of wanneer gestreefd wordt naar een snelle wondgenezing of pijnreductie, kan vrijwel altijd een behandeling met punch grafts worden gestart.

Er is een duidelijke plaats voor de diverse soorten transplantaties bij een kleine groep UCV, bijvoorbeeld bij UCV ≤ 12 maanden (Harding 2013).

 

Waarden en voorkeuren van patiënten

Het UCV is een chronische aandoening met afname van de kwaliteit van leven. Het aanbrengen van een transplantaat zou een bijdrage kunnen leveren aan de vermindering van pijn en het bekorten van de duur tot genezing met daardoor een toename van kwaliteit van leven en zou overwogen kunnen worden bij UCV zonder genezingstendens. Daarbij is het belangrijk in acht te nemen dat het herstel van de donorplek van het transplantaat ook voorspoedig verloopt. Waarbij sommige patiënten de voorkeur geven aan een methode waarbij de donorplek cosmetisch- gezien mooier herstelt.

Betrek bij de overweging van een (eigen) transplantaat de (medische) voorgeschiedenis en andere relevante aspecten voor de UCV en de donorplek. Voor patiënten is goede uitleg over de behandelopties en de daarbij te maken afwegingen van belang. Relevante te bespreken onderwerpen zijn onder meer: voor- en nadelen of risico’s van de verschillende behandelopties, waaronder hoe ingrijpend de ingreep is, pijn, herstelperiode, gevolgen voor functioneren patiënt en andere voor de patiënt van belang zijnde aspecten.

 

Aanvaardbaarheid en haalbaarheid

Er zijn diverse ontwikkelingen in de verschillende autologe, allogene en artificiële transplantaten. Dat maakt dat beschikbaarheid, kosten en kosteneffectiviteit niet goed vergelijkbaar en snel gedateerd zijn.

Transplantaten worden vooral ingezet in ulcera die onvoldoende genezingstendens vertonen, ondanks adequate behandeling van onderliggend lijden, en bij ulcera die pijnlijk zijn.


Bij autologe transplantaties is de behandeling invasief, in die zin, dat de transplantatie huid van de patiënt komt. Toch is de punchgraft een patiëntvriendelijke behandeling, die onder lokale verdoving, poliklinische uitgevoerd kan worden.

Grote transplantaties worden vaak onder algehele anesthesie uitgevoerd en betreffen pijnlijke, snel uitbreidende ulcera, die kunnen zorgen voor verslechtering van kwaliteit van leven.

 

Door de heterogeniteit in interventies is het lastig deze verschillende groepen patiënten goed te vergelijken en daar een duidelijke uitspraak over te doen.

 

Rationale voor de aanbeveling

Op basis van literatuur zijn er aanwijzingen dat allogene huidtransplantaten zorgen voor betere UCV genezing ten opzichte van standaardbehandeling.

In de praktijk is er een duidelijk plaats voor punch grafts, indien de standaardbehandeling bestaande uit saneren van het oppervlakkig veneus systeem en compressietherapie onvoldoende genezingstendens geeft.

Onderbouwing

Huidtransplantatietechnieken kunnen bij een ulcus cruris venosum (UCV) worden toegepast wanneer adequate compressietherapie en sanering van het veneuze systeem tot onvoldoende genezing heeft geleid. Om de kans op succes bij transplantatie te vergroten is goede oedeemreductie vooraf en granulatie van de wondbodem een belangrijke basis. Er bestaan diverse huidtransplantatie technieken, die veelal volgens een stappenplan worden toegepast. Huidvervangingsproducten zijn in te delen naar herkomst: 1. Autoloog (huid of cellen van een andere locatie bij patiënt zelf); 2. Allogeen (huid of cellen van een andere persoon); 3. Xenogeen (huid of cellen van een ander soort, meestal van varkens) en 4. Artificieel, ook wel ‘tissue-engineered/ bioengineered skin’ of ‘human skin equivalents’ genoemd.

Autologe huidtransplantaties kunnen bestaan uit full thickness grafts, split skin grafts (epidermis) en punch grafts (epidermis en oppervlakkige dermis).  Punch grafts kunnen voor zowel grote als kleine ulcera gebruikt worden (zeker tot 15 cm diameter). Het gebruik van zogenaamnde huidconstructen, waarbij bijvoorbeeld een populatie fibroblasten wordt gebruikt.

 

Zie tabel 1 ‘’Overzicht van de verschillende type transplantaten die toegepast kunnen worden bij een UCV’’ voor een overzicht van de verschillende geïncludeerde behandeltechnieken.

 

Tabel 1. Overzicht van de verschillende type transplantaten die toegepast kunnen worden bij een UCV

Type transplantaat

 

 

Punch transplantaten

Autologe huidproducten

Afname van kleine stukjes huid onder lokale anesthesie met behulp van een biopteur of mesje. Deze biopten worden vervolgens op het ulcus gelegd.

Split thickness huidtransplantaten

Autologe huidproducten

Met een chirurgisch dermatoom (schaaf) wordt een dunne laag huid van een donorplaats (veelal het bovenbeen) afgeschaafd. Het transplantaat wordt op het ulcus gelegd.

Full thickness huidtransplantaten

Autologe en xenogene huidproducten

Met een scalpel wordt huid van volledige dikte (epidermis/dermis) van een donorplaats verwijderd, waarna de wond gehecht wordt. Het transplantaat wordt op het ulcus gelegd/vastgehecht

Gecultiveerde keratinocyten/epidermale transplantaten

Allogene en xenogene huidproducten

Epitheellagen die men verkrijgt door kleine stukjes epitheel of keratinocyten te kweken in een laboratorium, waarbij een sheet verkregen wordt. Deze sheet wordt op het ulcus gelegd.

Artificiële huid

Allogene transplantaten

Deze producten bevatten een matrix waarbij cellen die belangrijk zijn voor wondgenezing ‘geplant’ zijn. Verschillende types zoals eenlagig als tweelagig beschikbaar.  

De GRADE bewijskracht van de conclusies voor deze vergelijking zijn overgenomen uit de Cochrane review van Jones et al. (2013). Voor de GRADE evidence tabellen wordt verwezen naar het oorspronkelijke artikel van deze Cochrane review.

 

Zeer laag

 

Uitkomstmaat: Genezing autologe huidtransplantaten vs. standaardbehandeling

 

Het is onduidelijk of er een verschil is in genezing van een UCV met autologe huidtransplantaten of standaardbehandeling.

 

Jones, 2013

 

Zeer laag

Uitkomstmaat: Genezing allogene huidtransplantaten vs. standaardbehandeling

 

Het is onduidelijk of er een verschil is in genezing van een UCV met allogene huidtransplantaten of standaardbehandeling.

 

Jones, 2013

 

 

Laag

Uitkomstmaat: Genezing éénlaags artificiële huid vs. standaardbehandeling

 

Éénlaags artificiële huid lijkt geen invloed te hebben op de genezing van een UCV ongeacht de duur van het ulcus in vergelijking met de standaardbehandeling.

 

Eénlaags artificiële huid lijkt de genezing te verbeteren bij een UCV van ≤ 12 maanden in vergelijking met de standaardbehandeling.

 

Jones, 2013

 

 

Laag

Uitkomstmaat: Genezing tweelaags artificiële huid vs. Standaardbehandeling

 

Tweelaags artificiële huid lijkt genezing te verbeteren ten opzichte van standaardbehandeling.

 

Jones, 2013

 

 

Zeer laag

Uitkomstmaat: Genezing humane acellulaire matrix vs. standaardbehandeling

 

Het is onduidelijk of er een verschil is in genezing van een UCV met acellulaire matrix of standaardbehandeling.

 

Jones, 2013

 

Zeer laag

Uitkomstmaat: Genezing autologe huidtransplantaten vs. andere transplantatietechnieken

 

Het is onduidelijk of er een verschil is in genezing van een UCV met autologe huidtransplantaten vergeleken met andere transplantatietechnieken.

 

Jones, 2013

 

 

Zeer laag

Uitkomstmaat: Genezing allogene huidtransplantaten vs. andere transplantatietechnieken

 

Het is onduidelijk of er een verschil is in genezing van een UCV met allogene huidtransplantaten vergeleken met andere transplantatietechnieken.

 

Jones, 2013

Er werd één literatuursearch uitgevoerd voor de modules Huidtransplantatietechnieken & vervangingsproducten en Debridement. Er werden in totaal 348 studies gevonden. Er werden 51 studies geïncludeerd op basis van beoordeling van titel en abstract. Uiteindelijk is er na full text screening één studies geïncludeerd voor deze module. Specifieke redenen voor exclusie zijn beschreven in de bijlage ‘‘overzicht van geëxcludeerde studies’’.

 

Eén systematic review van Jones et al. (2013) werd geïncludeerd voor en werd gebruikt als leidraad voor deze module. Er werden verder geen studies toegevoegd aan deze review uit de literatuursearch die voldeden aan de inclusiecriteria. Screening van referenties van de geïncludeerde literatuur identificeerde hiernaast geen additionele studies. Het totaal van de geïncludeerde studies komt hiermee op één.

 

Beschrijving van de studies

De systematische review van Jones et al. (2013) met hierin opgenomen 17 RCT’s (n=1034) werd geselecteerd en zeven studies die na de zoekactie van die review zijn gepubliceerd.

 

Risk of Bias

De systematic review van Jones et a. (2013) beschikte over een duidelijk doel, een breed uitgevoerde zoekactie met een duidelijke beschrijving van de geïncludeerde studies en de daarbij horende kritische beoordeling en er was geen risico op publicatie bias. Echter is onze inschatting dat de studies mogelijk onvoldoende vergelijkbaar zijn. 

Jones et al. (2013) beoordeelde de risk of bias. Over het geheel genomen was er sprake van een hoog risico op bias. Het precieze randomisatieproces was vaak niet beschreven, waardoor de risico op bias onduidelijk was. Daarnaast waren het personeel en beoordelaar van de datasets niet geblindeerd. Verder viel op dat alle artikelen een alle relevante uitkomsten gepubliceerd hadden zoals in de eerder beschreven studieprotocollen.

  

Beschrijving van de resultaten

Effectiviteit

Om de effectiviteit van de verschillende transplantaten te bepalen werd gebruik gemaakt van verschillende objectieve uitkomstmaten voor genezing. Een overzicht van de verschillende vergelijkingen is weergegeven in tabel 2 ‘’ Overzicht vergelijkingen en (gepoold) relatief risico uit Jones et al. (2013)’’. Er werden in totaal tien RCT’s geïncludeerd die transplantaten vergeleken met standaardbehandeling. Er werden in totaal zeven studies geïncludeerd die verschillende transplantatietechnieken onderling vergeleken. De belangrijkste resultaten worden hieronder weergegeven.

Transplantaten vs. standaardbehandeling

Drie RCT’s onderzochten de mate van genezing voor autologe transplantaten vs. standaardbehandeling (Jankunas 2007, Warburg 1994, Wille 2011). Er werd geen verschil gevonden in de mate van genezing voor autologe transplantaten vs. standaardbehandeling met een RR van 4,35 (95% BI 0,32-59,22) p= 0,27.

Zes trials onderzochten allogene transplantaten (vers of bevroren) vs. standaardbehandeling. Allogene huidtransplantaten geven mogelijk een grotere kans op genezing vs. standaardbehandeling met RR van 1,73 (95% BI 1,21-2,46), p=0,003. Hierbij wordt een verschil gezien van circa 20% in het voordeel van allogene huidtransplantaten. Deze gegevens zijn voornamelijk gebaseerd op één grotere studie (67% gewicht) binnen een totaal van zes studies, waardoor de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden (Burdge 2000, Duhra 1992, Lindgren 1998, Mostow 2005, Paquet 2005, Teepe 1993).

In het bijzonder waren er twee studies die allogeen afgeleid huidproduct bestaande uit gedehydreerde amnion/chorion membraan vergeleken met standaardbehandeling (bestaande uit wondbedekkers en compressietherapie). De studie van Serena et al. (2014) (n=84) toonde aan dat er na vier weken (en maximaal twee applicaties van het gedehydreerde amnion/chorion membraan) bij 62% van de participanten een reductie van >40% in wondoppervlak werd gezien vs. 32% in de controlegroep (p= 0,005). Dit duidt dus op een significant snellere genezing bij gebruik van gedehydreerde amnion/chorion membraan. De vervolgstudie van Bianchi et al. (2018) laat een significant hogere genezing binnen 12 weken zien bij gebruik van gedehydreerde amnion/chorion membraan ten opzichte van standaardbehandeling in een studiepopulatie van n=109 (RR 1,70; 95% BI 1,12-2,58; p= 0,01).

 

Tweelaags artificiële huid laat een 40 tot 60% snellere genezing zien ten opzichte van standaardbehandeling (RR 1,51; 95% BI 1,22-1,88; p> .001) (Brown-Etris 2000, Falanga 1998). Echter is er geen intention-to-treat analyse uitgevoerd, waardoor er mogelijk geen rekening gehouden is met participanten die in verband met de behandeling uit zouden kunnen zijn gevallen.

 

Er werd geen verschil gezien tussen (12 en 4 stukken) éénlaags dermale huidvervanging vs. standaardbehandeling wanneer er geen rekening gehouden werd met de duur van het UCV (Harding 2013, Krishnamoorthy 2003, Omar 2004). Wanneer er naar een subgroep gekeken werd met patiënten met een ulcus duur van ≤ 12 maanden, werd een significant verschil gezien in genezing bij het gebruik van éénlaags dermale huidvervanging, vergeleken met standaardbehandeling (p=0,029, 95% BI 1,08-5,14; Harding 2013). 

 

Er werd geen verschil gezien in de genezing tussen humane acellulaire matrix vergeleken met standaardbehandeling (Cazell 2019). Wel toonde de studie een significant grotere reductie in ulcusoppervlak ten gunste van de humane acellulaire matrix. Doch door het lage aantal participanten (n=28) en de variatie in patiëntenpopulatie dienen deze resultaten voorzichtig geïnterpreteerd te worden.

 

Harding et al. (2013) beschrijft dat pijn even vaak voorkomt in beide groepen (5,3% in de transplantaat groep met humaan fibroblast afgeleide dermale substitutie en 5,0% in de controle groep).

 

In een studie met 136 patiënten waarvan 51 (38%) met een veneus ulcus cruris hadden 29 (21%) patiënten >70% pijn reductie, terwijl 73 (54%) patiënten minder pijn ervoeren. De mate van pijnreductie hing niet af van de slagingspercentage van de punch grafts (Conde-Montero 2020).

 

Serena et al. (2014) geeft aan dat 79.5% van de patiënten met gehydreerde menselijk amnion/chorion membraan pijnreductie heeft aangegeven tussen baseline en 4 weken, vergeleken met 52.4% van de controlegroep. De pijnreductie is niet verder gespecificeerd.

 

Transplantaten vs. transplantaten

Vijf trials vergeleken een autograft met andere transplantatietechnieken. Voor geen enkele vergelijking werd een significant verschil in genezing aangetoond (Liu 2004, Navratilova 2004, Poskitt 1987 Salomon 2002, Tausche 2003).

 

Drie trials vergeleken een allogene huidtransplantaten of afgeleiden met andere huidtransplantatietechnieken (autologe huidtransplantaten, lyophilised keratinocyten en split-thickness autoloog huidproduct). Voor geen enkele vergelijking werd een significant verschil in genezing aangetoond (Navratilova 2004, Tausche 2003, Towler 2018).

 

Ook voor de overige vergelijkingen werd er geen significant verschil in de genezing aangetoond.

 

Tabel 2. Overzicht vergelijkingen en (gepoold) relatief risico uit Jones et al. (2013)

 

Groep 1

Groep 2

Uitkomstmaat

Aantal studies

Relatief risico (95% BI)

Transplantaten vs. standaardbehandeling

Split-thickness autologe huidproducten

Standaardbehandeling

Genezing

3

4,35 (0,32-59,22) p= .27

Bevroren allogene huidproducten

Standaardbehandeling

Genezing

4

1,60 (1,11-2,30) p= .01

Verse allogene huidproducten

Standaardbehandeling

Genezing

2

3,73 (0,80-17,45) p= .09

Allogene gemodificeerde/afgeleid huidproducten

Standaardbehandeling

Genezing

2

1,61 (1,10-2,36) p= .01

Tweelaags humane artificiële huidvervanging

Standaardbehandeling

Genezing

2

1,51 (1,22-1,88) p> .001

Enkel laags dermale artificiële huidvervanging

Standaardbehandeling

Genezing

3

1,21 (0,91-1,60) p= .20

Humane acellulaire matrix

Standaardbehandeling

Genezing

1

0,88 (0,27-2,88) p= .84

Transplantaten vs. Transplantaten

Autoloog huidproduct

Bevroren allogene huidproducten

Genezing

 

1

 

0,94 (0,39-2,28) p= .89

 

Autoloog huidproduct

Xenogeen huidproduct

Genezing

1

0,34 (0,11-1,06) p= .04

Autoloog huidproduct op microbeads

Autoloog huidproduct op pads

Genezing

1

1,00 (0,08-11,93) p= 1.0

Autograft

Gecultiveerde autologe keratinocyten

Genezing

1

1,04 (0,56-1,94) p= .89

Bevroren allogeen huidproduct

Lyophilised keratinocyten

Genezing

1

1,05 (0,81-1,36) p= .71

Bio-engineered allogeen huidproduct

Split-thickness autoloog huidproduct

Genezing

1

1,12 (0,84-0,49) p= .44

Om de uitgangsvraag te beantwoorden is een systematische literatuuranalyse uitgevoerd. Voor dit onderzoek is de volgende PICO opgesteld:

 

P: Patiënten met een UCV

I: Huidtransplantatie

C: Geen behandeling of in vergelijking met een andere behandeling

O: Zie hieronder weergegeven

 

Uitkomstmaten          

De werkgroep definieerde de uitkomstmaten als volgt en hanteerde de in de studies gebruikte definities.

Cruciaal

  • Volledige genezing van een ulcus  
  • Tijd tot wondgenezing

Belangrijk

  • Kwaliteit van leven
  • Pijn
  • Bijwerkingen
  • Gebruiksgemak

Zoeken en selecteren

Er werd een systematische zoekstrategie uitgevoerd in de elektronische databases CENTRAL, Embase, Medline en Cinhal. De zoekstrategieën zijn toegevoegd in de bijlage ‘‘zoekstrategieën, PICO en selectiecriteria’’. Studies werden geïncludeerd wanneer deze overeenkwamen met de elementen van de PICO en aan de volgende in- en exclusiecriteria voldeden:

Inclusiecriteria:

 

  • N ≥ 30
  • Ulcus op basis van veneuze insufficiëntie, ongeacht de ernst en omvang
  • Prospectieve studieopzet
  • Vergelijkend onderzoek
  • Beschreven in het Nederlands, Engels, Frans of Duits
  • De therapie is beschikbaar in Nederland
  • Vanaf 1995

Exclusiecriteria:

 

  • Arteriële of diabetische ulcera
  • Ulcus met verschillende onderliggende pathologie (Combinatie met diabetes en/of artherosclerose)
  1. 1 - Jones, J. E., & Nelson, E. A. (2000). Skin grafting for venous leg ulcers (Cochrane Review). The Cochrane Library, (3).
  2. 2 - Bianchi, C., Cazzell, S., Vayser, D., Reyzelman, A. M., Dosluoglu, H., Tovmassian, G., & EpiFix VLU Study Group. (2018). A multicentre 79andomized controlled trial evaluating the efficacy of dehydrated human amnion/chorion membrane (EpiFix®) allograft for the treatment of venous leg ulcers. International wound journal, 15(1), 114-122.
  3. 3 - Bianchi, C., Tettelbach, W., Istwan, N., Hubbs, B., Kot, K., Harris, S., & Fetterolf, D. (2019). Variations in study outcomes relative to intention?to?treat and per?protocol data analysis techniques in the evaluation of efficacy for treatment of venous leg ulcers with dehydrated human amnion/chorion membrane allograft. International Wound Journal, 16(3), 761-767.
  4. 4 - Cazzell S. (2019). A Randomized Controlled Trial Comparing a Human Acellular Dermal Matrix Versus Conventional Care for the Treatment of Venous Leg Ulcers. Wounds : a compendium of clinical research and practice, 31(3), 68–74.
  5. 5 - Harding, K., Sumner, M., & Cardinal, M. (2013). A prospective, multicentre, randomized controlled study of human fibroblast-derived dermal substitute (Dermagraft) in patients with venous leg ulcers. International wound journal, 10(2), 132-137. https://doi.org/10.1111/iwj.12053
  6. 6 - Mostow, E. N., Haraway, G. D., Dalsing, M., Hodde, J. P., King, D., & OASIS Venus Ulcer Study Group (2005). Effectiveness of an extracellular matrix graft (OASIS Wound Matrix) in the treatment of chronic leg ulcers: a randomized clinical trial. Journal of vascular surgery, 41(5), 837–843. https://doi.org/10.1016/j.jvs.2005.01.042
  7. 7 - Serena, T. E., Carter, M. J., Le, L. T., Sabo, M. J., DiMarco, D. T., & EpiFix VLU Study Group (2014). A multicenter, randomized, controlled clinical trial evaluating the use of dehydrated human amnion/chorion membrane allografts and multilayer compression therapy vs. multilayer compression therapy alone in the treatment of venous leg ulcers. Wound repair and regeneration : official publication of the Wound Healing Society [and] the European Tissue Repair Society, 22(6), 688-693. https://doi.org/10.1111/wrr.12227
  8. 8 - Towler, M. A., Rush, E. W., Richardson, M. K., & Williams, C. L. (2018). Randomized, Prospective, Blinded-Enrollment, Head-To-Head Venous Leg Ulcer Healing Trial Comparing Living, Bioengineered Skin Graft Substitute (Apligraf) with Living, Cryopreserved, Human Skin Allograft (TheraSkin). Clinics in podiatric medicine and surgery, 35(3), 357-365. https://doi.org/10.1016/j.cpm.2018.02.006
  9. 9 - Wille, J. J., Burdge, J. J., & Pitttelkow, M. R. (2011). Rapid healing of chronic venous stasis leg ulcers treated by the application of a novel serum-free cultured autologous epidermis. Wound repair and regeneration: official publication of the Wound Healing Society [and] the European Tissue Repair Society, 19(4), 464-474. https://doi.org/10.1111/j.1524-475X.2011.00702.x
  10. 10 - Nordstrom A, Hansson C. Punch-grafting to enhance healing and to reduce pain in complicated leg and foot ulcers. Acta Derm Venereol. 2008;88(4):389-391.
  11. 11 - Conde-Montero E, et al. Punch grafting for pain reduction in hard-to- heal ulcers. J Wound Care. 2020;29(3):194-197.
  12. 12 - Krom, J., van Montfrans, C. (2022). Punch grafts bij ulcera. NTvDV, 10, 46-48.

De GRADE bewijskracht van de conclusies voor deze vergelijking zijn overgenomen uit de Cochrane review van Jones et al. (2013). Voor de GRADE evidence tabellen wordt verwezen naar het oorspronkelijke artikel van deze Cochrane review.

 

Systematische reviews:

Beoordeling risk of bias door middel van AMSTAR.

Study reference

 

(first author, publication year)

Appropriate and clearly focused question?

 

 

 

 

 

Yes/no

Comprehensive and systematic literature search?

 

 

 

Yes/partial yes/ no

Description of included and excluded studies?

 

 

 

Yes/partial yes/ no

Description of relevant characteristics of included studies?

 

 

Yes/partial yes/no

Assessment of scientific quality of included studies?

 

 

 

Yes/partial yes/no

Enough similarities between studies to make combining them reasonable?

 

Yes/partial yes/ no

Potential risk of publication bias taken into account?

 

 

 

Yes/partial yes/ no

Potential conflicts of interest reported?

 

 

 

Yes/partial yes/ no

Jones, 2013

 

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes

No

 

No

No

 

Tabellen karakteristieken geselecteerde studies

Study reference

 

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Jones, 2013

Type of study: Cochrane systematic review including 17 RCT’s

 

 

A. Brown-Etris, 2000

 

B. Burdge, 2000

 

C. Duhra, 1992

 

D. Falanga, 1998

 

E. Goedkoop, 2010

 

F. Jankunas, 2007

 

G. Krishnamoorthy, 2003

 

H. Lindgren, 1998

 

I. Liu, 2004

 

J. Navratilova, 2004

 

K. Omar, 2004

 

L. Paquet, 2005

 

M. Poskitt, 1987

 

N. Salomon, 2002

 

O. Tausche, 2003

 

P. Teepe, 1993

 

Q. Warburg, 1994

Inclusion criteria:

Types of studies:

Trials where the allocation of participants was described as randomised. Cross-over trials only if the outcomes at the point of cross-over were given, as data after this point were not based on comparable baseline groups. No restriction on study reports based on language or publication status.

 

Patients:

participants of any age, in any care setting, and with venous leg ulceration (which may also be described as stasis or varicose ulceration).

 

Method of diagnosis:

No standard definition. Also inclusion of participants with arterial, mixed, neuropathic and diabetic ulcers only if the outcomes for those with venous ulcers were reported separately.

 

Types of interventions:

1. pinch grafts (autografts);

2. split-thickness grafts (autografts);

3. full-thickness grafts (autografts and xenografts);

4. cultured keratinocytes/ epidermal grafts (allografts and

xenografts);

5. artificial skin (allografts).

 

Outcome measures

Primary outcomes included: objective measures of healing such as relative or absolute rate of change in ulcer area; time to complete healing; or proportion of ulcers healed within the trial

period.

Secondary outcomes included: costs; quality of life; pain; side effects; adverse events; withdrawals and acceptability of treatment.

 

 

Date search:

July 2012

 

N total:

1034 participants

 

1. Grafts

a. autograft (Jankunas 2007; Warburg 1994).

b. fresh or frozen allograft (Burdge 2000; Duhra 1992; Lindgren 1998; Paquet 2005;

Teepe 1993).

c. bilayered human skin equivalent (Brown-Etris 2000; Falanga 1998).

d. single-layered dermal skin replacement

(Krishnamoorthy 2003; Omar 2004).

e. growth-arrested human keratinocytes and fibroblasts (Goedkoop 2010)

 

 

 

 

2. Grafts

a. autograft (Tausche 2003)

b. autograft (Poskitt 1987)

c. autograft deliverd on on porcine pads (liu 2004)

d. Autograft (Salomon 2002)

e. frozen allograft (Navratilova, 2004)

 

 

1. Standard care

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2: Grafts

a. frozen allograft

b. xenograft

c.  autograft

delivered on porcine gelatin microbeads

d.  cultured keratinocyte autograft

e.  yophilised keratinocyte allograft

Length of follow-up:

The studies had a variety of duration of active treatment and follow-up. followup

rates ranged from 81% (Teepe 1993) to 100% (Duhra 1992;

Lindgren 1998)

 

Loss-to-follow-up:

In four trials, there were dropouts and withdrawals but were assessed to be low risk of bias in this domain as they

accounted for 10% or fewer of the sample size (Krishnamoorthy

2003; Lindgren 1998; Tausche 2003; Warburg 1994).

The trial by Teepe 1993 reported losses to follow-up amounting to around

19% which was adjudged to be high risk of bias.

The trials by Brown-Etris 2000; Burdge 2000 and Salomon 2002 were only

available in abstract form, and subsequent, fuller reports may contain

more information about the fate of withdrawals.

In two studies the number of withdrawals was

not stated (Brown-Etris 2000; Burdge 2000)

 

 

 

 

1a. Warburg 1994:

no evidence of a significant benefit for autografts over a dressing RR of healing with autografts 0.89, 95% (CI 0.34 to 2.31). Jankunas2007:  large difference in healing rates in favour of autografts RR of healing 42.93, 95% CI 2.72 to 677.16)

 

1b.  Pooling the three trials using a fixed-effect model (Chi² 0.76; degrees of freedom (df ) = 1; P value 0.38; I² = 0%) showed that there was no significant difference in healing with allografts over standard care (RR 1.62, 95% CI 0.79 to 3.33)

 

1c.  Pooling these three trials using a fixed-effect model (Chi² 0.02; df = 1; P value 0.88; I² = 0%) showed that there was no significant difference in healing with allografts over standard care (RR 3.73, 95% CI 0.80 to 17.45).  Pooled analysis: pooling all five trials (125 participants) using a fixed effect model (Chi² 1.65; df =3; P value 0.65; I² = 0%) indicated significantly higher healing rates with allografts than dressings (RR 2.00, 95% CI 1.04 to 3.84)

 

1d.  Pooling the results from these two trials using a fixed-effect model (Chi² = 0.55; df = 1; P value 0.46; I² = 0%) yields a RR of healing with the artificial skin compared with simple dressings of 1.51 (95% CI 1.22 to 1.88)

 

1e. There was no evidence of benefit associated with 12 pieces of dermal skin replacement (weekly for 11 weeks) compared with standard care (Krishna-moorthy) (RR 2.5, 95% CI 0.59 to 10.64) There was no evidence of overall benefit associated with four pieces of dermal skin replacement (at baseline, one, four and eight weeks) in the two studies (RR 3.04, 95% CI 0.95 to 9.68)

 

2a. expressed as proportions healed (RR 1.04, 95% CI 0.56 to 1.94) or percentage reduction in area (14.37% greater reduction with autograft, 95% CI -13.76 to 42.5).

 

2b.  The increase in ulcers healed at 12 weeks with pinch grafting 72%(18/25)

compared with 46%(13/28) xenograft) just missed the traditional cut-off for statistical significance (Chi² 3.55; df = 1; P value 0.06). The risk ratio for healing with autograft was 1.55 (95% CI 0.97 to 2.47). There was, however, a significant benefit

associated with pinch grafts when the data were analysed by time to healing and the number of ulcers healed (authors’ log rank Chi² 4.1; P value < 0.05).

 

2c.  There was no difference in the number of people healed at the end of the trial (RR 1.0, 95% CI 0.08 to 11.93), with only 20% healing in each group

 

2d.  There was no statistically significant

difference in the number of people healed at the end of the trial (RR 1.04, 95% CI 0.56 to 1.94: our intention-to-treat analysis assuming the non-healing of dropouts)

 

2e.  no difference in healing rates at the end of the trial (RR 1.05, 95% CI 0.81 to 1.36)

 

 

Study reference

 

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Mostow, 2005

Type of study:

RCT

 

Setting:

Multicenter trial

 

Country:

USA

 

Source of funding:

Not stated

Inclusion criteria:

1. Patient age ≥18 years

2. Ulcer size 1-64 cm2

3. Ulcer depth extends through both the epidermis and dermis, with no exposed tendon or bone

4. Ulcer duration >1 month

5. Ulcer location between and including the knee and ankle

6. Viable wound bed with granulation

Tissue

 

Exclusion criteria:

Other etiology, additional vascular, immunologic, hematologic or inflammatory diseases, diabetes, ABPI <0.8

 

N total at baseline:

120

Intervention: 62

Control: 58

 

Important prognostic factors1:

age ± SD:

I: 63 ± 2

C: 65 ± 2

 

Sex:

I: 47% M

C: 36% M

 

Groups are comparable at baseline

 

porcine extracellular matrix graft plus compression

 

 

 

Compression alone

 

 

Length of follow-up:

6 months

 

Loss-to-follow-up:

Twenty-four patients (20%) of the 120 —12 in the SIS wound matrix arm and 12 in the standard-care arm—did not complete the planned 12-week follow-up for reasons

other than ulcer healing.

 

 

Results at the end of the 12-

week treatment period showed that healing occurred in 55% (34/62) of patients who received SIS wound matrix plus standard care vs 34% (20/58) of patients who received

standard care alone (P = .0196)

 

RR 1.59 95% CI 1.06-2.42 (reported for healing with matrix)

 

An odds ratio calculation indicated that patients

receiving SIS were 2.3 times more likely to have complete wound healing as compared with patients receiving

standard care alone (odds ratio, 2.307)

 

The Cox proportional hazards regression analysis showed an estimated probability of successful healing of 63% at 12 weeks for the SIS wound matrix

group and 40% for the standard-care group. A significant difference between the survival curves for the two groups (P = .0226) was indicated

 

 

Study reference

 

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Wille, 2011

Type of study:

RCT

 

Setting:

Single center trial

 

Country:

USA

 

Source of funding:

Grant from Hy-Gene Biomedical

Corp, Columbus, Ohio

Inclusion criteria:

1. Clinically confirmed venous insufficiency (venous duplex evaluation with reflux) without diminution of arterial flow.

2. All of the ulcers were of the lower extremities and measured at least 2.5 cm in one axis with a depth of up to 4–6mm but without exposed fascia, bone, or tendon.

3. All wounds were unresponsive to previous treatments including various occlusive dressings, compression therapy, topical growth factors, hyperbaric oxygen, split-thickness skin grafts, or systemic therapy.

 

Exclusion criteria:

BMI > 38, ongoing systemic or local infections, history of recent treatment with immune suppressants or steroids.

 

Outcome measures:

1. wounds healed, i.e., patients’ wounds closed as visually confirmed, reflecting dimensional measurements of 0.0 cm, the absence of eschar, scab, and discharge29; 2. fraction of wound area closure, i.e., area closure was determined by direct patient wound tracings; 

3.  fraction of wound volume closure determined by sampling peripheral and central points within the wound using a calibrated probe to yield an estimated average wound depth.

 

Study duration:

12 weeks

 

N total at baseline:

15

Intervention: 10

Control: 5

 

Important prognostic factors1:

age ± SD:

I: 62 ± 6

C: 64 ± 9

 

Duration of wounds:

I: 25 ± 8 months

C: 32 ± 16 months

 

Groups are not comparable at baseline:

 

Initial average wound size was significantly greater by a factor of two in the autograft (28.9 ± 9.8 cm2) vs. the SCG (13.83 ± 3.6 cm2).

The autograft wound volumes were also significantly greater (12.6 ± 5.8 cm3) than the SCG wounds (4.3 ± 1.6 cm3).

 

 

Cultured epidermal

Autograft (CEA)

Standard care (according to the standard of care protocols of the Wound Care Centers in the US, i.e. controlled debridement and layered compression.

Length of follow-up:

1 year

 

Loss-to-follow-up:

All patients completed the study and follow-up period.

 

Complete wound closure occurred in 80% (8/10) of the AG patients, with an average of 1.5 grafts/patient to achieve wound closure. In contrast, only 20% (1/5) of the SCG patients achieved closure. There was no statistically significant correlation between the time of wound closure and the initial size (area) of AG wounds by linear regression analysis (r50.55).

 

There was a mean reduction of 77% wound area for the AG over the study course

(T0wk=28.9 cm2/T12wk =6.6 cm2) versus a reduction of 62% for the SCG wounds.

(T0wk=13.8 cm2/T12wk =5.3 cm2).

 

The average time of wound closure was 4.1±1.8 (N=8) weeks for all successfully

closed CEA-treated AG wounds, while the single

closed wound in the SCG group occurred at Week 12.

 

the rate of healing for the AG was shown to be significantly better than the SCG (AG= 0.80 cm2/day vs. SCG= 0.11 cm2/day; ANCOVA/T3SOS, p < 0.001; Mann–Whitney nonparametric, p < 0.019).

 

Kaplan meier plot shows 50% complete closure for AG at week 5 and all events had occulted in week 7. For the SCG group only one event occured in week 12.

 

In a 1-year evaluation of study subjects’ wounds 2 more patients healed at followup.

 

Ninety percent (9/10) of the AG-treated wounds had

closed or remained closed compared with 20% (1/5) of theSCG-treated wounds.

 

 

 

Study reference

 

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Harding, 2013

Type of study:

RCT

 

Setting:

Open label, prospective multicentre study

 

Country:

USA, UK, Canada

 

Source of funding:

Smith & Nephew Wound Management, Hull, UK, and Shire Regenerative Medicine, San Diego, California, USA.

Inclusion criteria:

1. Patients ≥ 18 years

2. VLU located between the knee and ankle (at the level of, and including, the lateral and medial malleolus) that was present for at least 2 months and no more than 5 years prior to screening.

3. The patient’s ulcer had to

(i) be 3–25 cm2 in size; (ii) have a typical appearance of a VLU without exposure of muscle, tendon or bone and (iii) have clean, granulating base with minimal adherent slough, suitable to receive a skin graft.

4. Ulcers reduction in size

(cm2) by less than 50% while under compression therapy during the 2-week screening period

5. ABPI between 0.8 and

1.2 and venous disease had to be confirmed by duplex ultrasonography to demonstrate reflux of >0.5 seconds in saphenous, calf perforator or popliteal veins.

 

Exclusion criteria:

1. Sinus tracts within the ulcer or evidence of a wound infection (purulence and/or odour), cellulitis and/or confirmed osteomyelitis.

2. Morbid obesity, skin diseases near study ulcer, malignant disease within 5 years, severe peripheral vascular disease or renal disease, congestive heart failure, cell anaemia, thalassemia or uncontrolled diabetes.

3. Patients who had received immune suppressants, systemic corticosteroids, cytotoxic chemotherapy or topical steroids for more than 2 weeks and within 1 month of initial screening or who had a history of radiation at the ulcer site.

4. Patients with a known allergy to bovine products or components of the compression bandage, or who could not tolerate compression bandage therapy, had received an investigational drug within 30 days of randomisation or had been previously treated with HFDS

and/or other tissue-engineered materials.

 

Study duration:

12 weeks

 

N total at baseline:

Intervention: 186

Control: 180

 

Important prognostic factors1:

age ± SD:

I:  67.9 (13.8)

C:69.1 (12.4)

 

Sex:

I: 46.2 % M

C: 46.1 % M

 

Median ulcer size, cm2

(range)

I: 7.4 (2.4–28.2)

C: 7.2 (2.3–26.6)

 

Groups are comparable at baseline

 

human fibroblast derived

dermal substitute (HFDS) plus four-layer compression

therapy

 

 

 

Compression therapy alone

 

 

Length of follow-up:

 

 

Loss-to-follow-up:

total of 10% (19 of 186) of patients in the HFDS group discontinued the study early compared with 23% (41 of 180) of patients in the control group. The reasons for early

discontinuation were AE (3% in the HFDS group versus 6%

in the control group), patient’s own request (2% versus 9%), patient lost to follow-up (2% versus 3%) and ‘other’ (4% from each group).

 

 

 

34% (64/186) of the patients in the HFDS group experienced healing by week 12 compared with 31% (56/180) patients in the control group (P =0.235,

OR=1.40, 95% CI=0.80, 2.41)

 

For the subgroup of patients with ulcer duration of 12 months or less, healing

by week 12 was observed in significantly more patients in

the HFDS group compared with the control group, 49 (52%) of 94 patients versus 36 (37%) of 97 patients, respectively (P =0.029, OR 2.37, 95% CI=1.08, 5.14)

 

In the subgroup of patients with ulcers 10 cm2 or less,

complete healing at week 12 was observed in 55 (47%) of

117 patients in the HFDS group compared with 47 (39%) of 120 patients in the control group, no statistical significance

 

For the full ITT population, 96 (52%) of 186 patients in the HFDS group and 88 (49%) of 180 patients in the control group achieved complete healing by week 24. No significant difference between treatment groups was observed in the time to healing (P =0·660, hazard ratio=1.07, 95% CI=0.80, 1.43).

 

At week 12, the median

percentage reduction in ulcer area was 83.7% in the HFDS

group compared with 73.0% in the control group.

 

The overall incidence and type of AEs were comparable

between the HFDS and control groups. 146 (78%) of 187 patients in the HFDS group reported 444 AEs and 138 (77%) of 179 patients in the control group reported 472 AEs (P =0.900).

 

 

Study reference

 

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Serena, 2014

Type of study:

RCT

 

Setting:

Multicenter, open label study

 

Country:

USA and UK

 

Source of funding:

MiMedx Group, Inc., Marietta, GA.

Inclusion criteria:

1. Age 18 or older

2. ABI >0.75

3. Presence of a VLU extending through the full thickness

of the skin but not down to muscle, tendon, or bone

4. VLU present for at least 1 month

5. VLU is a minimum of 2 cm2 and a maximum of 20 cm2

6. VLU has been treated with compression therapy for at

least 14 days

7. Ulcer has a clean, granulating base with minimal adherent slough

 

Exclusion criteria (most relevant):

1. Ulcer caused by a medical condition other than venous

insufficiency

2. Exhibits clinical signs and symptoms of infection, uncontrolled diabetes (HbA1c >10%), suspicious for cancer

3. History of more than 2 weeks treatment immunosuppressant, cytotoxic chemotherapy, or

application of topical steroids within 1 month

4. History of radiation at ulcer site

 

Study duration:

4 weeks

 

N total at baseline:

84

Intervention: 53

  • one dHACM: 26
  • two dHACM: 27

Control: 31

 

Important prognostic factors1:

age ± SD:

I:  59.0 (17.75)

C:  62.6 (13.53)

 

Sex:

I: 58.5 % M

C: 48.4 % M

 

VLU size (cm2)

I: 6.0 (4.33), 18.9% >10 cm2

C: 6.3 (5.27, 19.4% >10 cm2

 

Groups are comparable at baseline

 

Dehydrated human amnion/ chorion membrane (dHACM) allograft (EpiFix, MiMedx Group, Inc., Marietta, GA) +  multilayer compression

therapy (MLCT)

 

 

 

multilayer compression

therapy (MLCT)

 

Length of follow-up:

No follow up

 

Loss-to-follow-up:

Intervention:

N=2

Reasons:  one withdrew after two visits due to a wound abscess and one was lost to follow-up after three visits

 

Control:

N=3

Reasons: two

patients withdrew after one visit and one patient withdrew

following randomization as they were unhappy with their group assignment.

 

 

 

Reduction in wound size of ≥40% occurred in significantly greater numbers of patients receiving dHACM vs. those receiving MLCT only (33/53 [62%] vs 10/31 [32%]; p = 0.005).

 

Patients receiving dHACM in addition to MLCT had a mean reduction in VLU size over the 4-week study period of 48.1% compared with 19.0% in the MLCT only group.

 

wound area was reduced by a mean of 2.28 ± 3.04 cm2 during the study period in the dHACM group vs. a mean difference of only 0.41 ± 2.68 cm2 in the MLCT group.

 

 

 

Study reference

 

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Bianchi, 2018

(Bianchi, 2019)

Type of study:

RCT

 

Setting:

Multicenter, open label study

 

Country:

USA

 

Source of funding:

MiMedx Group, Inc., Marietta, GA, USA.

Inclusion criteria:

Patients over the age of 18 with a full-thickness VLU of at least 30 days duration, with an ABPI of >0.75.

 

Exclusion criteria:

a VLU penetrating into muscle, tendon or bone; signs of ulcer infection or cancer; a VLU located on the dorsum of the foot; or more than 50% of the ulcer below the malleolus; negative pressure wound therapy or hyperbaric

oxygen therapy in the last 7 days or treatment with other advanced wound care products within the past 30 days.

 

N total at baseline:

128

Intervention: 64

Control: 64

 

Study duration:

12 weeks

 

Important prognostic factors1:

age ± SD:

I: 61.5 ± 14.9

C: 60.0 ± 10.6

 

Sex:

I: 63% M

C: 68% M

 

Baseline wound size, cm2

I: 7.6 ± 6.1

C: 8.3 ± 6.7

 

Groups are comparable at baseline

 

Dehydrated human amnion/ chorion membrane allograft (EpiFix, MiMedx Group, Inc., Marietta, GA) +  multilayer compression

therapy (MLCT)

 

 

 

 

multilayer compression

therapy (MLCT)

 

 

Length of follow-up:

4 weeks

 

Of the subjects, 19 were excluded from analysis, 12 from the EpiFix group and 7 from the control group. Nine subjects were excluded from final analysis due to absolute protocol deviations.

 

7 subjects had to be withdrawn early due to non-study-related serious adverse events precluding their ability to participate in the study or the collection of ongoing data.

 

3 subjects withdrew their consent and discontinued their participation.

 

 

31 of 52 (60%) VLU patients receiving EpiFix completely healed compared with a

healing rate of 20 of 57 (35%) in those treated with standard

care alone (P=.0128).

 

At the 16 -week follow-up visit, complete VLU healing was observed in 37 of 52 (71%) and 25 of 57 (44%) of those treated with EpiFix or standard care, respectively (P=.00625).

 

Mean percentage reduction in wound area within 12 weeks was 66% for EpiFix-treated wounds and 40% for wounds not treated with EpiFix

 

At week 16, mean VLU area was reduced by 72% for EpiFix-treated wounds compared to 39% with standard care.

 

Adjusting for baseline

wound size, the week 12 adjusted mean for Epi-

Fix (2⋅82 cm2) is significantly lower than the week 12 adjusted mean for standard care (4⋅81 cm2), with a P-value of 0⋅0435.

 

The week 16 adjusted mean for EpiFix (2⋅28 cm2) is significantly lower than the week 16 adjusted mean for standard care (4⋅90 cm2), with a P-value of 0⋅0098.

 

A Kaplan–Meier plot of time to heal within 12 weeks by study

group demonstrated a superior wound-healing trajectory for

EpiFix compared to VLUs treated with standard care alone.The log-rank test of equality of the healing function over the two study groups produced a chi-square test statistic of 6⋅4597, P=0⋅011

 

Rates of healing

for the ITT and PP populations were, respectively, 50% and 60% for those receiving

EpiFix and 31% and 35% for those in the standard care cohort. Within both ITT and PP analyses, these differences were statistically significant; P = 0.0473, ITT and P = 0.0128, PP.

 

The Kaplan-Meier plot of time to heal within 12 weeks

for the ITT and PP populations demonstrated a superior wound-healing trajectory

for EpiFix compared with VLUs treated with standard care alone.

 

Study reference

 

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Towler, 2018

Type of study:

RCT

 

Setting:

Head-to-Head comparing trial

 

Country:

USA

 

Source of funding:

none

Inclusion criteria:

1. Age ≥18 years

2. Duration of the target VLU >30 days, wound area >1cm2 and <40cm2, wound depth ,<5mm

3.ABPI ranging from >0.5 or biphasic or triphasic Dopler signals in the doralis pedis and posterior tibial arteries.

 

Exclusion criteria:

1. HbA1c <12% within 90 days of screening visit, serum creatinine concentrations ≥3.0mg/dL within 30 days prior to screening

2. Subject has participated in another clinical trial involving

a device or a systemically administered investigational

study drug or treatment within 30 days of randomization visit

3. history of endstage renal disease, immunosuppression, malnutrition, liver disease, anemia, scleroderma, AIDS/HIV, connective tissue disorder, sickle cell anemia, osteomyelitis, irradiation of affected extremity, chemotherapy within the last 12 months.

4. Sensitivity to potential bovine collagen or agarose (Apligraf), or any of the antibiotics or preservation agents (Theraskin)

5. Subject has leg ulcers secondary to a disease other than

venous ulcers (eg, vasculitis, neoplasm, or hematological

disorders)

6. Subject has been treated with growth factors, engineered tissues, or skin substitutes within 30 d of

randomization

 

N total at baseline:

31 à 27 completed the study

Theraskin: 15

Apligraf: 12

 

Study duration:

12 weeks

 

Important prognostic factors1:

age ± SD:

Theraskin: 66.3 ± 18.0

Apligraf: 63.7 ± 13.4

 

Sex:

Theraskin:: 66.7% M

Apligraf: 58.3% M

 

Baseline wound size, cm2

Theraskin:: 4.94 ± 4.43

Apligraf: 6.37 ± 6.95

 

 

Groups are comparable at baseline

 

Apligraf

(a living, human, bioengineered skin substitute)

 

+

 

weekly dressing changes with a nonadherent contact layer of either Mepilex transfer foam or Adaptic and a multilayer compression dressing composed of either Kendall Kerlix (Medtronic, Minneapolis, MN, USA) and Coban (3M, St Paul, MN, USA), or Coban 2 Layer Compression system (3M, St Paul, MN, USA).

Subjects who were highly exudative with strike-through were changed biweekly

throughout the study. Standard multilayer compression dressings were used as

adjunctive therapy over the primary dressing with all subjects throughout the study.

 

Any wounds that failed to heal after the initial 12 weeks were treated for an additional

8 weeks with multilayer compression therapy alone and followed for delayed healing.

Theraskin

(a cryopreserved human split-thickness skin allograft harvested within 24 hours postmortem from an organ donor who clears standard safety screenings for organ procurement)

 

+

 

weekly dressing changes with a nonadherent contact layer of either Mepilex transfer foam or Adaptic and a multilayer compression dressing composed of either Kendall Kerlix (Medtronic, Minneapolis, MN, USA) and Coban (3M, St Paul, MN, USA), or Coban 2 Layer Compression system (3M, St Paul, MN, USA).

Subjects who were highly exudative with strike-through were changed biweekly

throughout the study. Standard multilayer compression dressings were used as

adjunctive therapy over the primary dressing with all subjects throughout the study.

 

Any wounds that failed to heal after the initial 12 weeks were treated for an additional

8 weeks with multilayer compression therapy alone and followed for delayed healing.

Length of follow-up:

20 weeks

 

Loss-to-follow-up:

4 subjects did not complete the study, 3 subjects did not receive any graft (failed inclusion criteria n=2, moved n=1). 1 subject received Apligraf but was not compliant and LTFU

 

Adverse events:

none

 

At 12 weeks, 93.3% (14/15) of the TheraSkin subjects experienced complete ulcer

healing, whereas 75.0% (9/12) of the Apligraf subjects experienced complete healing.

There was no significant difference (OR 0.227, P5.294).

 

At 20 weeks, 93.3% (14/15) of the TheraSkin subjects experienced complete ulcer

healing, whereas 83.3% (10/12) of the Apligraf subjects experienced complete healing.

There was no significant difference (OR 0.371, P5.569).

 

On average 2.27 grafts per subject (n 15) were used in the TheraSkin cohort, whereas 3.33 grafts per subject (n 12) were used in the Apligraf cohort. There was no significant difference in the  mean number of grafts needed between the 2 groups was found (P 5 .119).

 

The average graft cost per subject in the TheraSkin

cohort ($2495.33/subject) was significantly lower (P 5 .0399) than the average graft

cost per subject in the Apligraf cohort ($4316.67/subject).

 

Study reference

 

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Cazzell, 2019

Type of study:

RCT

 

Setting:

Multicenter open label trial

 

Country:

USA

 

Source of funding:

LifeNet Health, Inc (virginia Beach, VA), the non-profit organization that processes DermACELL

Inclusion criteria:

1. Age ≥21 and ≤80 years, presence of a single target VLU with a CEAP grade 6

2. Duration of the target VLU ≥60 days, absence of infection, wound area ≥1cm2 and <25cm2, wound depth ≤9mm

3. Ability to comply with offloading and dressing change requirements

4. Adequate circulation defined as having at least 1 of the following criteria within the past 60 days: TcPO2 at dorsum of foot ≥30mmHg; ABI ranging from 0.8-1.2, or at least biphasic Doppler arterial waveforms at the dorsalis pedis and posterior tibial arteries

 

Exclusion criteria:

1. HbA1c <12% within 90 days of screening visit, serum creatinine concentrations ≥3.0mg/dL within 30 days prior to screening

2. Application of biomedical or topical growth factors or livin skin equivalents to the target wound within 30 days prior to screening

3. Recent revascularization procedure to increase bloodflow in the target limb

4. Sensitivity to potential D-ADM processing reagents gentamicin, polymyxin B, vancomycin, N-lauroyl sarcosinate, Benzonase or glycerol

5. Presence of severe peripheral vascular disease, active infection, untreated malignancy, active Charcot’s disease, necrosis, purulence, or sinus tracts in the ulcer that could not be removed by debridement

 

N total at baseline:

28

Intervention: 18

Control: 10

 

Important prognostic factors1:

age ± SD:

I: 64.6 ± 12.9

C: 61.8 ± 16.9

 

Groups are comparable at baseline

 

Decellularized acellular dermal matrices (D-ADMs)

 

Conventional wound care

 

 

Length of follow-up:

24 weeks

 

Loss-to-follow-up:

 

Incomplete outcome data:

Intervention:

N (%)

Reasons (describe)

 

Control:

N (%)

Reasons (describe)

 

 

Healing rates at 24 weeks for all applications D-ADM and conventional were comparable (29.4% vs. 33.3% resp)

 

Mean % reduction in wound area from baseline at week 12 49.7% D-ADM vs 28.5% conventional care

 

Mean % reduction in wound area from baseline at week 24 59.6% D-ADM vs 8.1% conventional care.

 

Percentage of heals wounds that remained closed at post termination visits D-ADM vs control 100% vs 66.7% at week 4 (p=.2482); 75.0% vs 33.3% at week 8 (p=.3047) and 75.o% vs 33.3% at week 12 *p=.3047)

 

 

 

Exclusies na full tekst screening.

Artikel

Reden van exclusie

Huidtransplantatie en debridement

 

Budamakuntla 2017

Onvoldoende patiënten aantal (n=15) en niet vergelijkend

Campbell 2014

Madentherapie

Cedef 2018

Case report, Franstalig

Contreras-Ruiz 2016

Madentherapie

Davies 2015

Madentherapie

De Angelis 2019

Combinatietherapie met dermal substitute

Doerler 2012

Systematische review, relevante studies reeds meegenomen

Everts 2017

17,9% veneuze etiologie

Ferrer-Sola 2017

9,4% veneuze etiologie

Fourgeaud 2016

36% veneuze etiologie, incorrect studiedesign en franstalig artikel

Greaves 2013

Onvoldoende patiënten aantal (n=20) en irrelevante vergelijking

Gualdi 2016

Onvoldoende patiënten aantal (n=5)

Hall 2019

Geen full tekst beschikbaar

Herberger 2011

Aandeel veneuze etiologie niet helder

Hoppe 2012

SR debridement, Gethin 2015 gekozen als leidende SR

Humrich 2018

Onvoldoende aandeel veneuze etiologie

Jimenez-Hernandez 2014

Onvoldoende patiënten aantal

Jprn 2011

Madentherapie

Kadia 2017

Onvoldoende patiënten aantal (n=13)

Klebuc 2017

Narrative review

Landsman 2016

Irrelevante uitkomstmaat

Lauchli 2014

Irrelevante vergelijking (verschillende dressings bij graft)

Ma 2014

Irrelevante uitkomstmaat

Madhok 2013

Oudere SR

Martinez 2016

Voldoet niet geheel aan inclusie criteria

Maslowski 2020

Pilot studie met onvoldoende patiënten

Morton 2013

Guideline, niet gespecificeerd voor chirurgische wondbehandeling

Mudge 2014

Madentherapie

NCT0174305, 2012

Geen studieresultaten beschikbaar

NCT02148302, 2014

Unpublished data

NCT03881267, 2019

Ongoing trial (recruitment phase)

Pla Sanchez 2019

Geen vergelijkend studiedesign en onvoldoende patiënten aantal (n=12)

Salome, Blanes 2014

Uitkomstmaat genezingstendens ontbreekt

Salome, Magela 2014

Uitkomstmaat genezingstendens ontbreekt

Salome 2013

Uitkomstmaat genezingstendens ontbreekt

Shi 2014

Madentherapie

Stott 2016

Samenvatting artikel Gethin

Williams 2019

Case report

Nelson 2016

Voldoet niet aan PICO

Andrejuk, 2016

Voldoet niet aan PICO

Blumberg, 2012

Voldoet niet aan PICO

Conde-Montero, 2020

Voldoet niet aan PICO

Obermayer, 2016

Voldoet niet aan PICO

Serra, 2012

Voldoet niet aan PICO

Serra, 2016

Voldoet niet aan PICO

Tzaneva, 2014

Voldoet niet aan PICO

Wilcox, 2013

Voldoet niet aan PICO

Rainys 2019

Voldoet niet aan patiëntenpopulatie

Shen 2019

Voldoet niet aan patiëntenpopulatie

 

 

Topical agents & dressings

 

Betts, 2018

Conference abstract

Ctri (Gojiva), 2018

Ongoing trial

Ctri (Vamlapana), 2019

Trial in fase van includeren patiënten

DIssemond (b), 2020

Narratieve review

Dissemond (c), 2020

Arteriële en veneuze etiologie samengenomen

Elgarhy, 2020

Groot aandeel DM

Givol, 2019

Irrelevante behandeling + dierstudies

Hongrang, 2019

Geen full tekst beschikbaar

Jull, 2018

Studie protocol

Kkq2h (silver hydrofibrate), 2019

Ongoing trial (not yet recruiting)

Miles, 2019

Studie protocol

Moreno-eutimo, 2018

Diagnose VLU onduidelijk

Morilla-Herrera, 2020

Studie protocol

NCT03662997 (3 multi-layered foam dressings)

Ongoing trial (no results posted)

NCT03589586 (dermacell)

Ongoing trial (recruiting)

NCT03596112 (wound dressing compare)

Ongoing trial (no results posted)

NCT03621592 (wound dressing compare)

Ongoing trial (recruiting)

NCT03903692 (MPS and CMC dressings)

Ongoing trial (recruiting)

NCT04078555 (ENERGI-F703 GEL)

Ongoing trial (not yet recruiting)

NCT04198441 (omeza protocol)

Ongoing trial (recruiting)

NCT03881267 (skin-TE)

Ongoing trial (recruiting)

NCT04178525 (chitosan gel)

Ongoing trial (recruiting)

Pactrial, 2019

Ongoing trial (no results posted)

Probst, 2019

Irrelevante behandeling (timolol)

Purcell, 2018

Aandeel veneuze etiologie onduidelijk

Raju, 2019

Veneuze etiologie 1/3, maar niet uitgesplitst in resultaten

Sigal, 2019

Geen vergelijkende studie

Westby, 2018

Irrelevante uitkomstmaat

Yeowell, 2018

Conference abstract

Zelenikova, 2019

Onvoldoende VLU + groot deel icm DM

Zhang, 2019

Irrelevante therapie en aandeel veneuze etiologie onduidelijk

Atias, 2020

Voldoet niet aan PICO

Bianchi, 2018 (skin grafts)

Voldoet niet aan PICO

Cazzell, 2019 (skin grafts)

Voldoet niet aan PICO

Colenci, 2019

Voldoet niet aan PICO

Dissemond (a), 2020

Voldoet niet aan PICO

 

 

Overige behandelingen       

 

Arvensen 2017

Case series met 11 patiënten

Barrientos, 2014

Niet gespecificeerd voor veneuze etiologie

Bradbury, 2015

Case series

Brinkert, 2013

Combinatietherapie NPWT en saline oplossing

Cetinkava, 2020

Combinatiebehandeling HA+SA+NPWT

Couture, 2016

Geen vergelijkende studie

Cuomo, 2017

Experimenteel VAC device

De Angelis, 2019

Veneuze etiologie niet gespecificeerd

Driver, 2016

Kosteneffectiviteitsstudie

Egemen, 2012

Geen vergelijkende studie, n=20

Elheneidy, 2016

Geen relevante behandeling

Etugoy, 2018

Editorial

Gonzalez, 2017

Handcrafted VAC device (niet gestandaardiseerd)

Greer, 2013

SR niet gespecificeerd voor veneuze etiologie

Hanumanthappa, 2012

Aandeel veneuze etiologie slechts 10%

Hesseler, 2019

SR niet gespecificeerd voor veneuze etiologie (studies voor UCV zijn in richtlijn geïncludeerd)

Huang, 2011

Geen full tekst beschikbaar

Kirsner, 2020

Kosteneffectiviteitsstudie

Kiwanuka, 2012

Narratieve review

Lima, 2017

Onvoldoende aandeel veneuze etiologie

Marston, 2015

Mechanische vs. Elektrische NPWT

Milek, 2019

DM

Morimoto, 2012

Narratieve review

Morimoto, 2013

Case series met 13 patiënten

O’Connell, 2012

Narratieve review

Otero, 2018

Conference abstract

Rivers, 2014

Narratieve review

San Sebastian, 2014

Studieprotocol

Santoro, 2018

Conference abstract

Schintler, 2012

Oude SR+MA NPWT

Semenic, 2018

Onvoldoende patiëntenaantal en diagnostische criteria UCV niet helder

Stone, 2020

DM

Stryia, 2015

Geen full tekst beschikbaar

Tan, 2018

Gecombineerde behandeling VAC+GF, niet gespecificeerd voor ulcera met veneuze etiologie

Tawfick, 2019

Conference abstract

Wu, 2018

N=4, geen vergelijkende studie

Yuvarsi, 2020

Geen full tekst beschikbaar

Zollino, 2017

Geen relevante behandeling

Nelson, 2016

Voldoet niet aan PICO

Dabiri, 2013

Voldoet niet aan PICO

Westby, 2016 (CR protease modulerende matrix VLU)

Voldoet niet aan PICO

Xia, 2019

Voldoet niet aan PICO

Alvarez, 2020

Voldoet niet aan PICO

Armstrong, 2012

Voldoet niet aan PICO

Bianchi, 2018

Voldoet niet aan PICO

Bianchi, 2019

Voldoet niet aan PICO

Burgos-Alonso, 2018

Voldoet niet aan PICO

Elbarbary, 2020

Voldoet niet aan PICO

Harding, 2013

Voldoet niet aan PICO

Kirsner, 2019

Voldoet niet aan PICO

Lantis, 2013

Voldoet niet aan PICO

Moneib, 2018

Voldoet niet aan PICO

Serena, 2014

Voldoet niet aan PICO

Escamilla 2017

Voldoet niet aan uitkomstmaat

Burgos-Alonso, 2017

Voldoet niet aan PICO

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 13-10-2023

Laatst geautoriseerd  : 13-10-2023

Geplande herbeoordeling  :

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).

 

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn Veneuze Pathologie en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten
  • Harteraad
  • Huid Nederland
  • Nederlandse Associatie Physician Assistants
  • Nederlands Vereniging Compressie Zorg

Algemene gegevens

Aanleiding

Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie werd de richtlijn Veneuze pathologie uit 2014 modulair herzien in 2023. De laatste jaren zijn er meer gegevens bekend omtrent de resultaten van de nieuwere behandelingsmogelijkheden die maken dat de Overkoepelde richtlijn veneuze pathologie uit 2014 aan herziening toe is. Zodoende heeft de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) wederom gelden vrijgemaakt op hun begroting en besloten de richtlijn te herzien, dit in samenwerking met veldpartijen.

 

Voor patiënten is goede uitleg over de behandelopties en de daarbij te maken afwegingen van belang. Relevante te bespreken onderwerpen zijn onder meer: voor- en nadelen of risico’s van de verschillende behandelopties, waaronder impact van de ingreep, pijn, herstelperiode, gevolgen voor functioneren en andere voor de patiënt van belang zijn de aspecten. In het kader van samen beslissen stelt de behandelaar in samenspraak met de patiënt vast aan welke informatie hij/zij behoefte heeft, welke afwegingen voor de patiënt van belang zijn en de mate waarin de patiënt deze afweging wil en kan maken.

 

Afbakening onderwerp 

In deze richtlijn worden adviezen gegeven ten aanzien van diagnostiek en behandeling van veneuze pathologie en dient als leidraad voor de dermatoloog en andere zorgprofessionals die in aanraking komen met patiënten met varices en veneuze ulcera.

Definities

Oedeemtherapeut

Wanneer in de richtlijn de term ‘oedeemtherapeut’ wordt gebruikt, bedoelt de werkgroep alle zorgverleners die bevoegd zijn oedeemtherapie te praktiseren. In Nederland mogen twee beroepsgroepen de titel oedeemtherapeut dragen na het volbrengen van een erkende cursus: de huid- en oedeemtherapeut en de fysiotherapeut.

 

Compressietherapie

Compressietherapie betekent letterlijk drukbehandeling. In deze richtlijn wordt hiermee bedoeld het aanbrengen van drukmiddelen die de veneuze en lymfatische afvloed bevorderen. In de praktijk wordt vaak gesproken van ambulante compressie, omdat het samengaan van de comprimerende werking van het aangelegde verband en de pompwerking van de spieren het beoogde resultaat tot stand brengt. Men onderscheidt verschillende compressiemiddelen, waaronder diverse types zwachtels (niet-elastische compressie), therapeutisch elastische kousen (TEK), intermitterende pneumatische compressie (IPC) pompen en adjustable compression devices (ACD).

 

Aanmeter

De aanmeter is in deze richtlijn de zorgprofessional die TEK en/of andere compressiehulpmiddelen aanmeet en levert. In Nederland mogen compressiehulpmiddelen alleen aangemeten worden na het behalen van een erkend diploma. Dit is een discipline met aantekening voor compressietherapeut, dit kan bijvoorbeeld een oedeemtherapeut zijn. Het verdient sterk de voorkeur dat de aanmeter direct bij het behandelproces betrokken is om een adequaat compressiehulpmiddel te kunnen verstrekken. Vaak zal de betrokken oedeemtherapeut (huidtherapeut of oedeemfysiotherapeut) uit service oogpunt ook de gewenste compressiehulpmiddelen aanmeten en leveren. In dit geval heeft die persoon ook de functie van aanmeter en wordt die ook zo genoemd.

Doel en doelgroep

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met veneuze pathologie.

Doelgroep
De richtlijn is bedoeld voor alle betrokken beroepsgroepen. Voor huisartsen geldt primair de NHG-standaard Ulcus cruris venosum en de NHG-standaard Varices. Als de huisarts bij patiënten met veneuze pathologie niet meer met de NHG-standaard uitkomt, kan de huisarts gebruikmaken van deze richtlijn. Voor patiënten zijn afgeleide producten gemaakt, zoals te vinden op de websites van de betrokken patiëntenvereniging(en) en Thuisarts.nl.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. Voor een volledig overzicht van voorgaande werkgroepen en alle betrokken partijen wordt verwezen naar de bijlage ‘’overzicht wegroepen en betrokken partijen’’.

 

Werkgroepleden Richtlijn Veneuze pathologie – versie 2023

Vereniging

Dr. K.P. de Roos, dermatoloog, voorzitter

NVDV

Dr. M.B. Visch, dermatoloog

NVDV

Dr. C van Montfrans, dermatoloog

NVDV

Drs. E.D. Ponfoort, vaatchirurg

NVVH

Drs. C.W.K.P. Arnoldussen, interventieradioloog

NVVR

Prof. Dr. M. W. de Haan, radioloog

NVVR

Drs. L. Havekes, huisarts

NHG

Drs. J.C. de Schepper, compressie-expert

NVCZ

Mw. M. Tol, physician assistant Dermatologie

NAPA

Mw. M. Magielse-van Diessen, wondconsulent

V&VN

Dhr. J.C. Koenen, verpleegkundigspecialist

V&VN

Mw. M. Orsini, verpleegkundigspecialist

V&VN

Mw. S. Amesz, verpleegkundigspecialist

NOvW (inactief)

Mw. Y.A.P. Roumen, oncologie-, oedeem- en huidtherapeut

NVH

Dhr. N. Berndsen, patiëntvertegenwoordiger*

Huid NL, NvWSWs

Ondersteuning werkgroep Richtlijn Veneuze pathologie

 

Dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog

NVDV

Dr. A. van Enst, klinisch epidemioloog

NVDV

Drs. L. Vos, arts-onderzoeker, mei 2020 t/m juli 2021

NVDV

Drs. Esther van Veen, arts-onderzoeker, sep 2021 t/m mei 2022

NVDV

Drs. Y. Chao Weng, arts-onderzoeker, feb 2022 t/m dec 2022

NVDV

Drs. A.C. de Waal, arts-onderzoeker, okt 2022 t/m dec 2022

NVDV

Drs. C. Smit, arts-onderzoeker, dec 2022 t/m okt 2023

NVDV

Drs. D.S. Adamse, arts-onderzoeker, jan 2023 t/m okt 2023

NVDV

*Huid Nederland (Nils Berndsen) is betrokken geweest bij de gehele ontwikkeling van de richtlijn. Harteraad heeft niet deelgenomen aan de werkgroepvergaderingen, maar is wel betrokken geweest bij het initieel ophalen en inbrengen van het patiëntenperspectief (Anne-Marie Auwerda) en bij de pressure cooker (Sanne Ruigrok).

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in de bijlage ‘’belangenverklaringen’’.

 

Werk-groeplid

Hoofdfunctie(s)

Nevenfunctie(s)

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Getekend op

Acties (voorstel)

Dr. K.P. (Kees-Peter) de Roos; voorzitter wg

Dermatoloog, DermaPark Uden

 

* Lid European Board of Phlebology UEMS, onbezoldigd                         * Lid Raad van Comissarissen Dermahaven Rotterdam, bezoldigd

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

3-6-2020

 

Dr. M.B. (Birgitte) Visch

Dermatoloog, Rijnstate Ziekenhuis en Centrum Huid en Arbeid

 

* Bestuurslid Penningmeester NVDV, onbezoldigd                        * Bestuurslid Penningmeester Stichting Beheer Tijdschriften NVDV, onbezoldigd                       * Bestuurslid Stichting Fonds Onderzoek, onbezoldigd

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

2-6-2020

 

Dr. C (Bibi) van Montfrans

 

 

Dermatoloog en opleider afdeling dermatologie Erasmus MC

 

*Voorzitter Patient Working Group EADV.

*Lid scientific programming committee EADV co-opted.

*Lid EADV school comité.

*Lid domeingroep Vaten NVDV

*Lid COCOM commissie NVDV

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

25-07-2020

 

Drs. E.D. (Erik) Ponfoort

 

Vaatchirurg ZGV Ede

 

* Lid diverse ziekenhuis commissies, onbezoldigd

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

17-6-2020

 

Drs. C.W.K.P. (Carsten) Arnoldussen

 

Cardiothoracaal, vasculair en interventieradioloog, MUMC en Viecuri Medisch Centrum

 

Geen relevante voor deze werkgroep

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

17-6-2020

 

Prof. Dr. M.W. (Michiel) de Haan

 

Interventieradioloog MUMC

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

9-6-2020

 

Drs. L. (Lydia) Havekes

 

Waarnemend huisarts, ZZP

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

9-6-2020

 

Mw. M. (Marlies) Tol

 

Physician Assistant Dermatologie, Mauritskliniek Nijmegen

Voorzitter vakgroep Dermatologie NAPA, onbezoldigd

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

16-6-2020

 

Drs. J.C. (Joost) de Schepper

Directeur eMJe bv.

 

* Bestuurslid NVCZ, onbezoldigd                       * Docent Dutch HealthTec Academy (DHTA), bezoldigd            * Lid Expertisegroep Educatie Compressiezorg Nova Mundo, onbezoldigd

 

* Dienstverband bij eMJe bv.; als compressietherapeut bij het bedrijf adviseer en meet ik therapeutische elastische kousen en andere compressiehulpmiddelen aan. Dit gaat echter altijd op verwijzing van een arts, er is geen directe toegang tot deze hulpmiddelen                    * Docent DHTA is betaald                                 * verder geen financiële belangen in de branche

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

8-6-2020

 

Mw. M. Magielse-van Diessen

 

Wondconsulent St. Anna Ziekenhuis Geldrop

 

* Lid bestuur V&VN wondexpertise, onbezoldigd                       * Lid bestuur WCS decubituscommissie, onbezoldigd

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

25-6-2020

 

Mw. M. (Mariella) Orsini

 

Verpleegkundig Specialist intensieve zorg, RDGG afdeling vaatchirurgie

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

13-7-2020

 

Dhr. J.C. (Joost) Koenen

 

Verpleegkundig Specialist binnen vaatchirurgie, ZGT Almelo/Hengelo

 

* ZZP, Koenen verpleegkundig specialist werkzaam bij DermaTwente kliniek te Oldenzaal

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

16-6-2020

 

Mw. S. (Stella) Amesz

 

Verpleegkundig specialist Zorgbrug House of Wounds

 

 

* Bestuurslid NOVW

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

5-6-2020

 

Mw. Y.A.P. (Yvette) Roumen

 

Mede praktijkeigenaar/huide-oedeemtherapeut Huid&Vitaal

 

* Bestuurslid NVH, vacatiegeld

 

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

17-6-2020

 

Dhr. N. (Nils) Berndsen

 

* Adviseur control, gemeente Rotterdam *Eigenaar Promenutes (dienstverlening, financieel, informatiemanagement)

 

 

 

*Penningmeester Nederlandse vereniging voor mensen met een Wijnvlek of Sturge-Weber syndroom, onbezoldigd                       * Voorzitter Volkstuinvereniging Tuinderslust, onbezoldigd                       * Secretaris Stichting Schoolschaak Rotterdam, onbezoldigd * Secretaris (f.t.) Squashvereniging Victoria, onbezoldigd

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

24-6-2020

 

Dr. J.J.E. (Jannes) van Everdingen

 

Directeur NVDV

 

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

2-6-2020

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiënt van  patiëntenvereniging Huid Nederland in de werkgroep en de opname van een module over patiëntenvoorlichting. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de betreffende patiëntenvereniging.

 

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst Raming

Toelichting

Stamvarices

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Aanvullende diagnostiek bij UCV

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Invasieve behandeling bij UCV

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

 

 

Lokale wondbehandeling bij UCV

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Compressietherapie ter preventie van recidief UCV

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Organisatie van zorg

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden  besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.

 

Knelpuntenanalyse

In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden; NVDV, NHG, V&VN en Huid Nederland. Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in bijlage 4.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

 

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

 

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

 

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

 

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, onnauwkeurigheid, en publicatiebias).

 

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).

De GRADE-criteria
In de tabel hieronder zijn de vijf GRADE-criteria nader toelicht.

Criterium

Toelichting

Risk of bias

Het risico op bias wordt beoordeeld per studie. Bij de gradering wordt

beoordeeld of het bewijs is verkregen uit studies met een laag dan wel hoog

risico op bias en welk aandeel deze studies hadden in de conclusie (power). 

Inconsistentie

Naarmate resultaten consistent met elkaar zijn, is het vertrouwen in het bewijs

groter. Het vertrouwen in het bewijs neemt af als er sprake is van

(onverklaarbare heterogeniteit). Er wordt gekeken naar de volgende vormen

van heterogeniteit:
- Klinische heterogeniteit
- Methodologische heterogeniteit
- Statistische heterogeniteit

Indirect bewijs

De uitgangspunten van het bewijs moeten zoveel mogelijk overeenkomen

met de vraagstelling. Wanneer dit niet het geval is, is er sprake van indirect

bewijs en is het vertrouwen in het bewijs kleiner.  Dit geldt ook wanneer er

geen directe vergelijking tussen de interventie en controle interventie is, maar

dit op indirecte wijzen moet worden afgeleid.

Onnauwkeurigheid

Wanneer de uitkomsten van de onderzoeksvraag zijn gebaseerd op een groot

aantal studiedeelnemers en de variantie rondom het gemiddelde effect klein

is, is er meer vertrouwen in het resultaat. Er wordt gekeken naar de volgende

punten:
- Steekproefgrootte middels Optimal Information Size (OIS) – berekend per vraag
- Betrouwbaarheidsinterval (BI): Het betrouwbaarheidsinterval dient de grenzen van klinische relevantie niet te overschrijden.

 

Er wordt afgewaardeerd in de volgende gevallen:
- Wanneer de OIS niet gehaald wordt
- Wanneer de OIS gehaald wordt maar geen klinisch relevant effect is

aangetoond

 

Er wordt niet afgewaardeerd wanneer de OIS gehaald wordt en het 95%-BI

voor de grenzen van een klinisch relevant effect ligt

Publicatiebias

Wanneer er aanwijzingen zijn dat er systematisch bewijs ontbreekt, wordt het

vertrouwen in het gevonden effect verlaagd.

 

Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)

Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.

 

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse-onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

 

 

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).

 

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlage 11).

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn  verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.

 

Autorisatie

De richtlijn is geautoriseerd door: Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV), Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVVH), Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVVR), Nederlandse Vereniging Huidtherapeuten (NVH), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA), Nederlands Vereniging Compressie Zorg (NVCZ), Huid Nederland, Harteraad en de Patiëntenfederatie Nederland op 13-10-2023.

Literatuur
  • Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
  • Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
  • Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
UCV - orale medicatie