Primaire artrose van de duimbasis

Initiatief: NVPC Aantal modules: 30

Revalidatie trapeziectomie met of zonder TI

Uitgangsvraag

Is er consensus aangaande de postoperatieve revalidatie na een trapeziectomie (met of zonder TI)?

Aanbeveling

Op basis van de informatie uit de geraadpleegde literatuur en de aanvullende adviezen van de werkgroep is de onderstaande richtlijn voor de postoperatieve revalidatie na een trapeziectomie, eventueel gecombineerd met een peesinterpositie, voor CMC 1 artrose geformuleerd.

De richtlijn bevat de belangrijkste behandelelementen voor de revalidatie na een operatie voor CMC 1 artrose en is in deze vorm geschikt om te gebruiken als basis voor de ontwikkeling van nieuwe richtlijnen hiervoor. Onder voorbehoud van voortschrijdend inzicht door nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen is de richtlijn ook te gebruiken in de dagelijkse praktijk. De werkgroep wijst er in dat geval wel op dat op de richtlijn het laagste niveau van bewijsvoering, niveau vijf (case report, expert opinie, persoonlijke observatie) volgens het Centre for Evidence Based Medicine (CEBM), van toepassing is wat overeen komt met niveau VIII & IX volgens Jovell & Narvarro-Rubio (44).

 

  1. Postoperatieve, continue te dragen gipsspalk voor immobilisatie van de pols in 15-30° extensie (zodat het gips bij afhangen of heffen van de arm op de handrug of handpalm drukt in plaats van de geopereerde duimbasis), het CMC 1 tussen palmair- en radiaal-abductie in ter preventie van contractuurvorming van het dorsale kapsel, het MP-gewricht in lichte flexie en het IP-gewricht vrij. Voor oedeembestrijding kan elevatie van de geopereerde hand tot of boven het niveau van het hart worden toegepast. Wanneer hiervoor gebruik wordt gemaakt van een sling worden schouderoefeningen gedaan om stijfheid van dit gewricht te voorkomen.
  2. De dag na de operatie starten met handtherapie voor instructie m.b.t. een huiswerk oefenschema met PROM oefeningen voor het IP-gewricht met een frequentie van driemaal daags vijf herhalingen en AROM oefeningen naar flexie en extensie voor alle gewrichten van de niet geïmmobiliseerde vingers van de geopereerde hand met een frequentie van elk uur gedurende 5-10 minuten zolang de passieve mobiliteit hiervan is verminderd. Wanneer de mobiliteit is verminderd door oedeem, de oefentherapie combineren met elevatie (zie punt 1), na het verwijderen van het gips aangevuld met compressie m.b.v. bijvoorbeeld een drukhandschoen, digi-sleeves of een (Coban) zwachtel.
  3. Ongeveer 7-14 dagen postoperatief de postoperatieve spalk verwijderen voor wondcontrole en eventueel hechtingen verwijderen.
  4. Aansluitend vervaardigen van een nieuwe continue te dragen immobiliserende onderarm-pols-duim spalk met de pols in 15-30° extensie, het CMC 1 gewricht tussen palmair- en radiaal-abductie in en het MP-gewricht in lichte flexie en het IP-gewricht vrij, tot 3-5 weken postoperatief. Handtherapie continueren.
  5. Vanaf 3-5 weken postoperatief gedurende 2 weken de spalk alleen af doen tijdens therapie. Tijdens therapie starten met onbelaste AROM oefeningen van het CMC 1 het MP- en IP-gewricht buiten de spalk en isometrische krachtoefeningen van de duimmuis binnen de spalk tot 5-7 weken postoperatief. Buiten therapie doorgaan met PROM oefeningen voor het IP-gewricht en AROM oefeningen voor alle gewrichten van de niet geïmmobiliseerde vingers zoals voorheen.
  6. Vanaf 5-7 weken postoperatief de spalk afbouwen en starten met functionele krachtoefeningen in pincet-, sleutel- en vuistgreep en toewerken naar volledige belasting en inschakelen van de duim aan het eind van de revalidatieperiode, gemiddeld 12 weken (range 8-16 weken) postoperatief.
  7. ROM- en krachtoefeningen kunnen worden beëindigd zodra er sprake is van ADL-zelfstandigheid en eventuele werkzaamheden kunnen worden hervat of beperking in de gewrichtsmobiliteit of de handkracht hiervoor geen belemmerende factor meer is.

 

Verder wordt door de werkgroep aanbevolen in richtlijn- en onderzoeksverband over de postoperatieve revalidatie na een trapeziectomie voor CMC 1 artrose minimaal de volgende behandelelementen te benoemen:

  • het materiaal waarvan de gebruikte spalken gemaakt zijn
  • de door de spalk(en) geïmmobiliseerde gewrichten
  • de positie van deze gewrichten
  • het moment waarop begonnen en gestopt wordt met het dragen van de spalk en het draagvoorschrift (wanneer wel en wanneer niet)
  • het moment waarop de voorgeschreven oefentherapie gestart en gestopt wordt
  • de aard van de gebruikte oefentherapie (bijvoorbeeld actief/passief)
  • de te oefenen gewrichten
  • de te oefenen bewegingen/grepen
  • de oefenfrequentie
  • de maatregelen tegen postoperatief oedeem

Overwegingen

Bij deze module werden geen overwegingen geformuleerd.

Onderbouwing

Uit tabel 6.1 blijkt dat er in de onderzochte literatuur beperkt maar toch relatief veel aandacht is voor het immobilisatietraject in de eerste paar weken na de operatie, maar dat het mobilisatietraject met de te oefenen bewegingen/grepen, de aard van de oefeningen en de oefenfrequentie sterk onderbelicht blijven.

Wanneer wordt gekeken hoe het immobilisatietraject in de geraadpleegde literatuur wordt beschreven blijkt dat in alle gevallen de nabehandeling start met een, meestal op de operatiekamer aangelegde, eerste postoperatieve spalk. Deze omvat de pols en de gehele duim exclusief het IP-gewricht. Vervolgens wordt de dag na de operatie gestart met PROM oefeningen van het IP-gewricht en AROM oefeningen van alle gewrichten van de niet in de spalk geïmmobiliseerde vingers. Voor het verwijderen van de hechtingen wordt de postoperatieve spalk verwijderd.

Na het verwijderen van de hechtingen wordt de tweede spalk vervaardigd. Het ontwerp hiervan komt overeen met dat van de eerste spalk. Deze spalk wordt t/m 3-5 weken postoperatief gedurende 24 uur per dag gedragen en de oefentherapie wordt gecontinueerd. In de periode van 3-5 t/m 5-7 weken postoperatief wordt gedurende twee weken overgeschakeld op een draagschema waarbij de spalk tijdens de therapie wordt afgedaan waardoor ook de voorheen geïmmobiliseerde pols en het (neo)CMC 1 en het MP- en IP-gewricht van de duim actief onbelast kunnen worden geoefend. Gedurende deze twee weken wordt ook gestart met isometrische krachtoefeningen van de duimmuis binnen de spalk. Na bovenstaande periode van twee weken wordt gestart met het afbouwen van de spalk en het opbouwen van de kracht in meer functionele grepen. De lengte van het gehele revalidatietraject bedraagt gemiddeld 12 weken (range 8-16 weken).

 

Wanneer in de literatuur wordt gekeken naar het mobilisatietraject blijkt dat informatie over de te oefenen bewegingen/grepen en de oefenfrequentie nauwelijks aanwezig is. Wanneer het scharniergewrichten betreft liggen de te oefenen bewegingen voor de hand. In het geval van het CMC 1 gewricht kan de chirurgische benadering, en de daarmee gepaard gaande locatie van het postoperatieve littekenweefsel, gebruikt worden om te bepalen welke bewegingen vooral beperkt zouden kunnen worden en dus geoefend moeten worden.

Over sommige behandelelementen zoals de frequentie van de ROM oefeningen na het afbouwen van de spalk en de frequentie van de isometrische krachtoefeningen van de duimmuis of de frequentie van de functionele krachtoefeningen aan het eind van het revalidatieprogramma kon onvoldoende informatie in de geraadpleegde literatuur worden gevonden om deze met enige onderbouwing in de richtlijn over te nemen. Naar deze lacunes zal aanvullend onderzoek moeten worden verricht.

Het belangrijke aspect van de oedeembestrijding wordt enkele keren genoemd doch geen enkele maal uitgewerkt. Voor deze richtlijn is wat dit betreft gebruik gemaakt van algemene revalidatiegeneeskundige principes.

 

Omdat uit de geraadpleegde literatuur blijkt dat er v.w.b. de revalidatie na een trapeziectomie een trend is naar kortere postoperatieve immobilisatie en snellere opbouw van mobiliteit en kracht, zijn door de werkgroep in de uiteindelijke aanbevelingen een aantal behandelelementen aangepast aan de meer recente denkbeelden hierover.

 

Tabel 6.1 Publicaties met informatie over behandelelementen van de revalidatie na een trapeziectomie met of zonder ligamentreconstructie of peesinterpositie i.v.m. artrose van het CMC 1 gewricht

Behandelelementen

Publicaties met informatie over de corresponderende behandelelementen

Peesinterpositie +

9, 24, 29, 36

Peesinterpositie -

2, 6, 7, 8, 15, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23a, 27, 28, 30a, 31, 32, 34, 37, 41

Ligamentreconstructie +

 2, 6, 7, 8, 9, 15, 17, 19, 20, 22, 27, 29, 31, 32, 34, 37

Ligamentreconstructie -

6, 18, 21, 23a, 24, 28, 30a, 32, 36, 41

K-draad -

2a, 6, 7, 8, 9, 15, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23a, 24, 27, 28, 29, 30a, 31, 32, 34, 36, 37, 41

 

 

Postoperatieve (eerste) spalk, type

6, 15, 20, 21, 22, 23a, 28, 31, 32, 37

Postoperatieve (eerste) spalk, materiaal

2, 9, 20, 22, 23a, 24, 28, 29, 31, 32, 34, 41

Postoperatieve (eerste) spalk, geïmmobiliseerde gewrichten

7, 8, 18, 21, 24, 30a, 34

Postoperatieve (eerste) spalk, positie geïmmobiliseerde gewrichten

2, 7, 8, 17, 23a, 24, 30a, 31, 32, 41

Postoperatieve (eerste) spalk, draagvoorschrift

 

Postoperatieve (eerste) spalk, stopmoment

2, 6, 7, 8, 9, 15, 17, 18, 21, 22, 23a, 24, 28, 29, 30a, 31, 32, 34, 37, 41

 

 

Oefeningen voor verwijderen hechtingen

6, 7, 9, 18, 20, 24, 28, 29, 30a, 34, 41

ROM oefeningen voor verwijderen hechtingen, startmoment

6, 7, 9, 24, 28, 29, 34, 41

ROM oefeningen voor verwijderen hechtingen, te oefenen gewrichten

6, 7, 9, 18, 24, 29, 30a, 34, 41

ROM oefeningen voor verwijderen hechtingen, aard van de oefeningen (actief/passief)

6, 24, 28, 29, 41

ROM oefeningen voor verwijderen hechtingen, te oefenen bewegingen/grepen

20

ROM oefeningen voor verwijderen hechtingen, oefenfrequentie

34

ROM oefeningen voor verwijderen hechtingen, stopmoment

6, 9, 41

Functionele activiteiten voor verwijderen hechtingen

 

 

 

Oedeembestrijding

6, 9, 28,

 

 

Hechtingen verwijderen

7, 21, 28, 29, 36

Hechtingen verwijderen, tijdstip

7, 21, 28, 29, 36

 

 

Tweede spalk, type

 2, 6, 9, 15, 19, 21, 27, 29,

Tweede spalk, materiaal

9, 15, 19, 21, 24, 27, 29, 31, 34, 36

Tweede spalk, geïmmobiliseerde gewrichten

6, 9,

Tweede spalk, positie geïmmobiliseerde gewrichten

9, 23a, 24, 30a

Tweede spalk, startmoment

6, 9, 15, 19, 21, 24, 29, 31

Tweede spalk, draagvoorschrift

5, 6, 9, 23a, 24, 30a, 34

Tweede spalk, stopmoment

5, 6, 9, 15, 19, 21, 24, 29, 31

 

 

Tweede ROM oefeningen

6, 7, 8, 9, 18, 19, 22, 23a, 24, 30a, 31, 32, 34, 37, 41

Tweede ROM oefeningen, startmoment

6, 7, 18, 19, 22, 23a, 30a, 31, 32, 34, 37, 41

Tweede ROM oefeningen, te oefenen gewrichten

6, 7, 9, 22, 34, 41

Tweede ROM oefeningen, aard van de oefeningen (actief/passief)

6, 8, 9, 22,

Tweede ROM oefeningen, te oefenen bewegingen/grepen

6, 7, 9, 24, 34

Tweede ROM oefeningen, oefenfrequentie

34, 41

Tweede ROM oefeningen, stopmoment

6, 7, 18, 19, 32, 34, 41

 

 

Functionele activiteiten

9,

 

 

Derde spalk, type

15, 19, 29, 36

Derde spalk, materiaal

21, 29

Derde spalk, geïmmobiliseerde gewrichten

36

Derde spalk, positie geïmmobiliseerde gewrichten

 

Derde spalk, startmoment

15, 19, 21, 29, 36

Derde spalk, draagvoorschrift

4

Derde spalk, stopmoment

15, 22, 29, 36

 

 

Derde oefeningen

6, 15, 18, 19, 21, 22, 29, 36, 41

Derde ROM oefeningen, startmoment

6, 15, 18, 19, 22, 29, 41

Derde ROM oefeningen, te oefenen gewrichten

6, 22

Derde ROM oefeningen, aard van de oefeningen (actief/passief)

6, 29

Derde ROM oefeningen, te oefenen bewegingen/grepen

6, 22

Derde ROM oefeningen, oefenfrequentie

41

Derde ROM oefeningen, stopmoment

6

 

 

Functionele activiteiten

6, 7, 29

Beperkingen

15, 18, 29

 

 

Oefeningen (kracht), startmoment

6, 7, 9, 15, 22, 37

Oefeningen (kracht), aard van de oefeningen

6, 9, 15, 22

Oefeningen (kracht), te oefenen bewegingen/spieren

6, 9, 22, 36

Oefeningen (kracht), oefenfrequentie

 

Oefeningen (kracht), stopmoment

6, 7, 9

 

 

Functionele oefeningen

6, 7, 15, 27

Functionele oefeningen, startmoment

6, 7, 15, 27

Functionele oefeningen, te oefenen bewegingen/grepen

6, 7, 15, 27

Functionele oefeningen, oefenfrequentie

 

Functionele oefeningen, stopmoment

6,

 

 

Opbouwen activiteiten tijdens ADL en werk

6, 7, 28

 

 

Einde behandeling, tijdstip

6, 7, 8, 9, 28, 29, 36

 

 

  1. Green, D.P., Hotchkiss, R.N., Pederson W.C. and Wolfe S.W. (Eds.). (2005). Areen's operative hand surgery (5th ed.), Philadelphia: Elsevier Churchil Livingstone.
  2. Lichtman, D.M. & Alexander, A.H. (Eds.). (1997). The Wrist and Its Disorders (2nd ed.). Philadelphia: Saunders.
  3. Tubiana, R. (Ed.). (1999). The Hand (Vol. 5). Philadelphia: Saunders.
  4. Plancher, K.D. (Ed.). (2004). Mastercases; Hand and Wrist Surgery. New York: Thieme.
  5. Skirven, T.M., Osterman, A.L., Fedorczyk J.M. en Amadio P.C. (Eds.), (2011). Rehabilitation of the hand and upper extremity (6th ed.). Philadelphia: Elsevier Mosby.
  6. Prosser, R. & Conolly W.B. (Eds.). (2003). Rehabilitation of the Hand and Upper Limb. Philadelphia: Butterworth Heinemann.
  7. Boscheinen-Morrin, J. & Conolly W.B. (Eds.). (2008). The Hand: Fundamentals of Therapy (3rd ed.). Philadelphia: Butterworth Heinemann.
  8. Crosby CA, Reitz JL, Mester EA, Grenier ML. Rehabilitation following thumb CMC, radiocarpal, and DRUJ arthroplasty. Hand Clin. 2013 Feb;29(1):123-42.
  9. Elfar JC, Burton RI. Ligament reconstruction and tendon interposition for thumb basal arthritis. Hand Clin. 2013 Feb;29(1):15-25.
  10. Abzug JM, Osterman AL. Arthroscopic hemiresection for stage II-III trapeziometacarpal osteoarthritis. Hand Clin. 2011 Aug;27(3):347-54.
  11. Bodin ND, Spangler R, Thoder JJ. Interposition arthroplasty options for carpometacarpal arthritis of the thumb. Hand Clin. 2010 Aug;26(3):339-50.
  12. Fitzgerald BT, Hofmeister EP. Treatment of advanced carpometacarpal joint disease: trapeziectomy and hematoma arthroplasty. Hand Clin. 2008 Aug;24(3):271-6.
  13. Davis DI, Catalano L 3rd. Treatment of advanced carpometacarpal joint disease: carpometacarpal arthroplasty with ligament interposition. Hand Clin. 2008 Aug;24(3):263-9.
  14. Tomaino MM. Suspensionplasty for basal joint arthritis: why and how. Hand Clin. 2006 May;22(2):171-5.
  15. Mahoney JD, Meals RA. Trapeziectomy. Hand Clin. 2006 May;22(2):165-9.
  16. Blount AL, Armstrong SD, Yuan F, Burgess SD. Porous Polyurethaneurea (Artelon) Joint Spacer Compared to Trapezium Resection and Ligament Reconstruction. J Hand Surg Am. 2013 Sep;38(9):1741-5.
  17. Kaszap B, Daecke W, Jung M. Outcome comparison of primary trapeziectomy versus secondary trapeziectomy following failed total trapeziometacarpal joint replacement. J Hand Surg Am. 2013 May;38(5):863-871.
  18. Julien TP, Earp BE, Blazar PE. Simplified and strong: abductor pollicus longus uspension arthroplasty with biotenodesis screw fixation in the base of the index metacarpal. Tech Hand Up Extrem Surg. 2013 Mar;17(1):49-51.
  19. Desmoineaux P, Delaroche C, Beaufils P. Partial arthroscopic trapeziectomy with ligament reconstruction to treat primary thumb basal joint osteoarthritis. Orthop Traumatol Surg Res. 2012 Nov;98(7):834-9.
  20. Maru M, Jettoo P, Tourret L, Jones M, Irwin L. Thumb carpometacarpal osteoarthritis: trapeziectomy versus pyrocarbon interposition implant (Pi2) arthroplasty. J Hand Surg Eur Vol. 2012 Sep;37(7):617-20.
  21. Spaans AJ, van Laarhoven CM, van Minnen LP, Schuurman AH. An alternative suspension technique after trapeziectomy for advanced thumb carpometacarpal osteoarthritis. Tech Hand Up Extrem Surg. 2012 Sep;16(3):132-4.
  22. Salem H, Davis TR. Six year outcome excision of the trapezium for trapeziometacarpal joint osteoarthritis: is it improved by ligament reconstruction and temporary Kirschner wire insertion? J Hand Surg Eur Vol. 2012 Mar;37(3):211-9.
  23. Rocchi L, Merolli A, Cotroneo C, Morini A, Brunelli F, Catalano F. Abductor pollicis longus hemitendon looping around the first intermetacarpal ligament as interposition following trapeziectomy: a one-year follow-up study. Orthop Traumatol Surg Res. 2011 Nov;97(7):726-33.
  24. Kochevar AJ, Adham CN, Adham MN, Angel MF, Walkinshaw MD. Thumb basal joint arthroplasty using abductor pollicis longus tendon: an average 5.5-year follow-up. J Hand Surg Am. 2011 Aug;36(8):1326-32.
  25. Li YK, White C, Ignacy TA, Thoma A. Comparison of trapeziectomy and trapeziectomy with ligament reconstruction and tendon interposition: a systematic literature review. Plast Reconstr Surg. 2011 Jul;128(1):199-207.
  26. Brunton LM, Wittstadt RA. Thumb carpometacarpal arthroplasty using an absorbable interference screw for flexor carpi radialis ligament reconstruction. Tech Hand Up Extrem Surg. 2011 Jun;15(2):115-8.
  27. Daroda S, Menvielle F, Cosentino R, Pereira P. Arthroscopic total trapeziectomy. Tech Hand Up Extrem Surg. 2010 Dec;14(4):259-62.
  28. Sammer DM, Amadio PC. Description and outcomes of a new technique for thumb T+LRTI) Basal joint arthroplasty. J Hand Surg Am. 2010 Jul;35(7):1198-205.
  29. Davis TR, Pace A. Trapeziectomy for trapeziometacarpal joint osteoarthritis: is ligament reconstruction and temporary stabilisation of the pseudarthrosis with a Kirschner wire important? J Hand Surg Eur Vol. 2009 Jun;34(3):312-21.
  30. Chang EY, Chung KC. Outcomes of trapeziectomy with a modified abductor pollicis longus suspension arthroplasty for the treatment of thumb carpometacarpal joint osteoarthritis. Plast Reconstr Surg. 2008 Aug;122(2):505-15.
  31. Field J, Buchanan D. To suspend or not to suspend: a randomised single blind trial of simple trapeziectomy versus trapeziectomy and flexor carpi radialis suspension. J Hand Surg Eur Vol. 2007 Aug;32(4):462-6..
  32. Gray KV, Meals RA. Hematoma and distraction arthroplasty for thumb basal joint osteoarthritis: minimum 6.5-year follow-up evaluation. J Hand Surg Am. 2007 Jan;32(1):23-9.
  33. Sirotakova M, Figus A, Elliot D. A new abductor pollicis longus suspension arthroplasty. J Hand Surg Am. 2007 Jan;32(1):12-22.
  34. Illarramendi AA, Boretto JG, Gallucci GL, De Carli P. Trapeziectomy and intermetacarpal ligament reconstruction with the extensor carpi radialis longus for osteoarthritis of the trapeziometacarpal joint: surgical technique and long-term results. J Hand Surg Am. 2006 Oct;31(8):1315-21.
  35. Viegas SF. A new modification of trapeziectomy and soft tissue interposition arthroplasty with abductor pollicis longus advancement. Tech Hand Up Extrem Surg. 2006 Sep;10(3):130-8.
  36. Soejima O, Hanamura T, Kikuta T, Iida H, Naito M. Suspensionplasty with the abductor pollicis longus tendon for osteoarthritis in the carpometacarpal joint of the thumb. J Hand Surg Am. 2006 Mar;31(3):425-8..
  37. Davis TR, Brady O, Dias JJ. Excision of the trapezium for osteoarthritis of the trapeziometacarpal joint: a study of the benefit of ligament reconstruction or tendon interposition. J Hand Surg Am. 2004 Nov;29(6):1069-77.
  38. Kuhns CA, Meals RA. Hematoma and distraction arthroplasty for basal thumb steoarthritis. Tech Hand Up Extrem Surg. 2004 Mar;8(1):2-6.
  39. Kuhns CA, Emerson ET, Meals RA. Hematoma and distraction arthroplasty for thumb basal joint osteoarthritis: a prospective, single-surgeon study including outcomes measures. J Hand Surg Am. 2003 May;28(3):381-9.
  40. Le Viet D, Dailiana ZH. Anterior approach for trapeziectomy. Tech Hand Up Extrem Surg. 2002 Jun;6(2):68-72.
  41. Davis TR, Brady O, Barton NJ, Lunn PG, Burke FD. Trapeziectomy alone, with tendon interposition or with ligament reconstruction? J Hand Surg Br. 1997 Dec;22(6):689-94.
  42. Lins RE, Gelberman RH, McKeown L, Katz JN, Kadiyala RK. Basal joint arthritis: trapeziectomy with ligament reconstruction and tendon interposition arthroplasty. J Hand Surg Am. 1996 Mar;21(2):202-9.
  43. Jovell AJ, Navarro-Rubio MD. Evaluation of scientific evidence. Med Clin (Barc). 1995 Dec 2;105(19):740-3.
  44. Michlovitz S. Arthroplasty of the hand and wrist: therapist's commentary. J Hand Ther 1999;13(2):133-4.
  45. Bidwai AS, Marlow WJ, Khan Y, Waseem M. Five to eight years follow-up for trapeziectomy and weilby ligament reconstruction for the treatment of trapeziometacarpal osteoarthritis. Hand Surg. 2013;18(3):369-73.
  46. Beasley, R.W. (2003). Beasley's Surgery of the Hand. New York: Thieme.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-04-2015

Laatst geautoriseerd  : 01-04-2015

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2020

Uiterlijk in 2019 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende Wetenschappelijk Verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie

Algemene gegevens

Naast bovengenoemde verenigingen ook:

 

GEAUTORISEERD DOOR

Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)

Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)

 

IN SAMENWERKING MET

Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)

Nederlands Gezelschap voor Handtherapie (NGHT)

Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)

 

MET ONDERSTEUNING VAN

Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten

 

FINANCIERING

De richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de Orde van Medisch Specialisten in het kader van het programma ‘Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)’.

Doel en doelgroep

Doelstelling

Vanwege de frequentie van voorkomen van duimbasis artrose, is het van belang om de best mogelijke evidence based behandeling te verzorgen op landelijk niveau. Deze richtlijn beoogt deze lacune te vullen evenals advies te verstrekken over het implementeren van de geformuleerde adviezen.

Deze richtlijn is opgesteld op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie met als doel een hanteerbaar overzicht op te stellen met aanbevelingen aangaande de diagnose en behandeling van duimbasis artrose. Per hoofdstuk wordt een overzicht van de literatuur gegeven met vervolgens een conclusie die naast een samenvatting van de literatuur ook de mening van de werkgroep weergeeft. Dit zodat de uiteindelijke aanbevelingen zowel gebaseerd zijn op de wetenschappelijke literatuur als op aansluitende meningsvorm van de werkgroep. Uiteraard staat steeds duidelijk beschreven hoe tot een aanbeveling gekomen is. Tenslotte geeft de richtlijn advies bij het implementeren van de geformuleerde aanbevelingen.

 

Richtlijngebruikers

De richtlijn werkgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Nederlandse Orthopedische Vereniging, de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, de Nederlandse Vereniging voor Revalidatieartsen en de Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland. Daarnaast is ondersteuning verkregen van het Nederlands gezelschap voor Handtherapie. De leden van deze verenigingen zijn de beoogde gebruikers van deze richtlijn.

Samenstelling werkgroep

In 2012 is op iniatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (een overkoepelende organisatie met vertegenwoordigers uit alle specialismen die betrokken zijn bij hand problematiek) een multidisciplinaire werkgroep samengesteld bestaande uit vertegenwoordigers van die specialismen die betrokken zijn bij de conservatieve en operatieve behandeling van duimbasis artrose.

Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, ‘scholen’ en academische achtergrond.

De voorgestelde samenstelling van de werkgroep is goedgekeurd door de deelnemende wetenschappelijke verenigingen en de werkgroepleden zijn door de wetenschappelijke verenigingen gemandateerd voor deelname aan deze werkgroep. Gezamenlijk zijn de werkgroepleden integraal verantwoordelijk voor de tekst van deze conceptrichtlijn.

 

Kerngroep:

  • drs. J. van Uchelen, plastisch en handchirurg, Isala Zwolle (voorzitter)
  • dr. A. Beumer, orthopaedisch en handchirurg, Amphia Ziekenhuis Breda
  • drs. S.M. Brink, bewegingswetenschapper, Isala Zwolle
  • dr. P. Hoogvliet, revalidatiearts, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
  • dr. T.M. Moojen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Nederland
  • drs. A.J. Spaans, AIOS orthopaedie, Amphia Ziekenhuis Breda
  • dr. G.M. Vermeulen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Hilversum

 

Adviesgroep:

  • dr. T.A.R. Schreuders, Nederlands Gezelschap voor Handtherapie
  • dr. R.W. Selles, Vereniging voor Bewegingswetenschap Nederland

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Er is rekening gehouden met implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen in de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling door uitdrukkelijk te letten op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

De richtlijn wordt na accordering door de beroepsverenigingen verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Een samenvatting van de richtlijn wordt voor publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in de vaktijdschriften van de deelnemende wetenschappelijk verenigingen. De richtlijn is te downloaden vanaf de website van het CBO: www.cbo.nl.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende 2 jaar (8 vergaderingen) aan de tot stand koming van de conceptrichtlijn. De werkgroepleden hebben systematisch literatuur gezocht en beoordeeld op kwaliteit en inhoud. Vervolgens schreven de werkgroepleden een paragraaf of hoofdstuk voor de conceptrichtlijn, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De uiteindelijke teksten vormen samen de hier voorliggende conceptrichtlijn.

 

Probleemomschrijving en uitgangsvragen

De werkgroep heeft problemen in kaart gebracht en vragen geformuleerd betreffende het hele proces van diagnostiek, conservatieve en operatieve therapie zoals dat door de patiënt chronologisch wordt doorlopen. Deze zijn geformuleerd in uitgangsvragen die steeds staan vermeld aan het begin van elk hoofdstuk.

 

Samenvatting literatuur

Voor zover mogelijk is de richtlijn gebaseerd op evidence uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. In een enkel geval werd zodanige waarde aan een ander onderzoek gehecht (in press of recet gepubliceerd) dat dit werd meegenomen. Dit wordt dan specifiek in de tekst genoemd. Door middel van systematisch zoeken in de Cochrane database, Medline, en Embase werden relevante artikelen gezocht. Uit de referentielijsten van opgevraagde literatuur werden eveneens artikelen ter analyse opgenomen. Deze geselecteerde artikelen zijn door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. De geselecteerde artikelen zijn de basis voor de verschillende hoofdstukken en de onderbouwing van de verschillende conclusies. Voor verdere toelichting wordt u verwezen naar het aanverwant ‘Specifieke inleiding’.

De beoordeling van de verschillende artikelen zijn in de teksten terug te vinden onder het kopje ‘samenvatting literatuur’. Het wetenschappelijk bewijs is kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur en de mate van bewijs waarop deze conclusie is gebaseerd staan bij de conclusie vermeld.

Naast wetenschappelijk bewijs zijn voor een aanbeveling vaak ook andere aspecten van belang, zoals patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overige overwegingen’. Het is evident dat in de ‘overige overwegingen’ de ervaring en opvattingen van de werkgroepleden een rol spelen. De ‘aanbeveling’ is het resultaat van de integratie van het beschikbare bewijs met de weergegeven overige overwegingen. Aanbevelingen worden gegeven na iedere paragraaf. Voor de huidige opzet, met het gescheiden weergeven van ‘feiten’ naast ‘meningen’, is gekozen om een efficiënte discussie mogelijk te maken tijdens de werkgroepvergaderingen, daarnaast vergroot het de transparantie van de aanbevelingen voor de lezer. 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Uitkomstmaten/complicaties/ evaluatiemomenten