Postnatale zorg in de algemene kindergeneeskunde

Initiatief: NVK Aantal modules: 12

Preventie van neonatale hypoglycemie

Uitgangsvraag

Welke maatregelen kunnen worden toegepast ter preventie van neonatale hypoglycemie?

Aanbeveling

De werkgroep adviseert om bijvoeding middels kunstvoeding niet routinematig toe te passen als preventieve maatregel bij borstgevoede pasgeborenen met verhoogd risico op neonatale hypoglycemie.

 

De werkgroep adviseert om huid-op-huidcontact toe te passen als onderdeel van de preventie van neonatale hypoglycemie.

 

De werkgroep kan door het ontbreken van evidence geen uitspraak doen over het preventieve effect van vroeg aanleggen op het optreden van een hypoglycemie, maar vroeg aanleggen is wel aan te bevelen vanwege het gunstige effect op het op gang komen van de borstvoeding.

 

De werkgroep adviseert om pasgeborenen met verhoogd risico op hypoglycemie elke twee tot drie uur te voeden. Zo nodig vaker op geleide van de honger- en voedingssignalen van de pasgeborene.

 

Routinematig toevoegen van koolhydraten in de voeding ter preventie van neonatale hypoglycemie wordt niet aanbevolen door de werkgroep in de Nederlandse setting.

 

Buccale dextrose-gel kan (indien beschikbaar) worden overwogen ter preventie van neonatale hypoglycemie. Bij implementatie moet aandacht besteed worden aan de voorschriften voor toediening.

Overwegingen

Het preventief geven van bijvoeding (middels kunstvoeding) naast borstvoeding wordt in de internationale richtlijnen niet aanbevolen bij pasgeborenen met verhoogd risico op neonatale hypoglycemie. In de lokale protocollen van Nederlandse ziekenhuizen wordt standaard bijvoeding wel frequent als preventieve maatregel geadviseerd. Er zijn echter geen studies die aantonen dat hypoglycemie hiermee wordt voorkomen. In de dagelijkse klinische praktijk blijkt dat standaard bijvoeden met de gangbare relatief kleine hoeveelheden niet afdoende is om hypoglycemie in de risicogroepen te voorkomen, zodat toch altijd routinematige screening zal moeten plaatsvinden.

 

AGA- en SGA-pasgeborenen en kinderen van moeders met diabetes die borstvoeding krijgen, hebben allen een verhoogde ketonen concentratie die kan worden gebruikt als alternatieve brandstof en de hersenen kunnen beschermen tegen het negatieve effect van hypoglycemieën (Chertok, 2009; Duvanel, 1999; Hawdon, 1992 en 2010).

 

Bijvoeding onderdrukt de ketogenese, waardoor er minder alternatieve brandstoffen aanwezig zijn voor de hersenen en heeft een remmende invloed op de gluconeogenese en glycogenolyse. De mogelijk nadelige invloed van bijvoeden op het op gang komen van de borstvoeding, met daarnaast ook de remmende werking op het op gang komen van de ketogenese en endogene glucoseproductie, zijn argumenten om het routinematig geven van bijvoeding niet te adviseren, maar liever frequent aan te leggen om het op gang komen van de borstvoeding te stimuleren (Adamkin, 2016; Haninger, 2001; Hawdon, 1992; Swenne, 1994). Op grond van voorgaande argumenten adviseert de werkgroep om bijvoeding met kunstvoeding niet routinematig toe te passen als preventieve maatregel bij borstgevoede pasgeborenen met verhoogd risico op neonatale hypoglycemie. De werkgroep adviseert om maatregelen om de borstvoeding te stimuleren toe te passen.

 

Huid-op-huidcontact lijkt een positief effect te hebben op de glucosehuishouding en het optreden van hypoglycemie te verminderen. Daarnaast heeft het een additioneel effect op het op gang komen van de borstvoeding. De werkgroep adviseert om huid-op-huidcontact toe te passen als onderdeel van de preventie van neonatale hypoglycemie.

 

Vroeg aanleggen heeft een gunstig effect op het op gang komen van de borstvoeding. In de literatuur wordt geen sterke onderbouwing gevonden voor een preventief effect van vroeg aanleggen op hypoglycemie. Toch wordt vroeg voeden in de internationale richtlijnen en de helft van de nationale protocollen genoemd zonder verdere referenties. De werkgroep kan door het ontbreken van evidence geen uitspraak doen over het preventieve effect van vroeg aanleggen op een hypoglycemie. Desondanks adviseert de werkgroep om pasgeborenen vroeg na geboorte aan te leggen vanwege het gunstige effect op het op gang komen van de borstvoeding.

 

Het interval tussen de voedingen lijkt geassocieerd te zijn met de glucoseconcentratie. In de dagelijkse klinische praktijk wordt vaak iedere twee tot drie uur gevoed. Het is onduidelijk wat het preventieve effect van frequent aanleggen is op het optreden van neonatale hypoglycemie bij pasgeborenen met een verhoogd risico op hypoglycemie.

 

Toevoegen van koolhydraten aan de voeding verlaagt de kans op hypoglycemie bij à terme LGA- en SGA-pasgeborenen. Echter is dit in de huidige praktijk en internationale richtlijnen geen gebruikelijke maatregel ter preventie van neonatale hypoglycemie. Daarnaast zou een veranderde samenstelling van de voeding de maagontlediging kunnen vertragen (Berseth 1997). In de studies van Singhal werd geen verschil in gevonden in voedingstolerantie tussen de groepen.

 

In één studie is een gunstig effect van buccale dextrose-gel op de incidentie van neonatale hypoglycemie aangetoond (Hegarty, 2016 en 2017). De studiegroep betrof met name kinderen van moeders met diabetes. Indien dextrose-gel in Nederland beschikbaar is (verwachting: 2019 of 2020), kan toepassing hiervan als preventieve maatregel voor neonatale hypoglycemie worden overwogen. Als alternatief kan in de tussentijd Glucogel (40%) gebruikt worden, hoewel dit product voor deze indicatie niet geregistreerd is. Zie de aanverwante producten voor aandachtspunten en toepassing van buccale dextrose-gel.

Onderbouwing

Preventieve maatregelen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat de pasgeborene de overgang van intra-uterien naar extra-uterien, zonder toevoer van substraten via de placenta, goed kan doorstaan zonder (persisterende) hypoglycemie. In de dagelijkse praktijk worden verschillende maatregelen toegepast. Welke preventieve maatregelen effectief zijn bij pasgeborenen met verhoogd risico op neonatale hypoglycemie, wordt in deze uitgangsvraag uitgewerkt. In het eerste deel wordt een evidence-based literatuursearch besproken naar de effectiviteit van bijvoeding naast borstvoeding als preventieve maatregel voor hypoglycemie. In het tweede deel wordt het effect van huid-op-huidcontact, verschillende voedingsmaatregelen en buccale dextrose-gel ter preventie van neonatale hypoglycemie beschreven.

Zeer laag

Bijvoeding middels kunstvoeding bij borstvoeding wordt wel toegepast als preventieve maatregel in risicogroepen, maar er is geen onderzoek beschikbaar naar de effectiviteit hiervan. Ook bij de literatuursearch werden geen goede reviews of RCTs gevonden over bijvoeding met kunstvoeding als preventieve maatregel bij neonatale hypoglycemie (Hegarty, 2016). Het preventief geven van bijvoeding middels kunstvoeding naast borstvoeding, wordt in de internationale richtlijnen niet aanbevolen, maar in de lokale Nederlandse protocollen vaak wel bij pasgeborenen met verhoogd risico op neonatale hypoglycemie. Eén studie vermeldt een negatief effect van bijvoeding bij SGA-kinderen op de vorming van ketonen (De Rooy, 2002).

 

Matig

Huid-op-huidcontact lijkt een positieve invloed op de glucoseconcentraties te hebben met een vermindering van hypoglycemieën bij pasgeborenen zonder of met een risicofactor.

 

Matig

Toevoeging van koolhydraten in de voeding is in enkele studies beschreven. In de internationale richtlijnen en nationale protocollen wordt dit niet vermeld als advies.

 

Matig

Buccale dextrose-gel is in één studie effectief gebleken voor de preventie van neonatale hypoglycemie.

 

Zeer laag

Vroeg voeden heeft een gunstig effect op het slagen (van het op gang komen) van de borstvoeding. In de literatuur wordt geen sterke onderbouwing gevonden voor het al dan niet voorkomen van hypoglycemie bij vroeg aanleggen. Toch wordt vroeg aanleggen in alle internationale richtlijnen genoemd (zonder verdere referenties).

 

Zeer laag

Het interval tussen de voedingen lijkt geassocieerd te zijn met de glucoseconcentratie.

Deel 1. Vermindert preventief bijvoeden de incidentie van neonatale hypoglycemie bij pasgeborenen met een verhoogd risico?

Er konden geen studies worden geïncludeerd die voldeden aan de zoekstrategie.

 

Bij aanvullend literatuuronderzoek werd één studie gevonden. Dit betrof een prospectieve (niet-gerandomiseerde) studie van De Rooy bij à terme SGA- en LGA-pasgeborenen, waarin geen verschil werd gevonden in de incidentie van neonatale hypoglycemie (gedefinieerd als een glucoseconcentratie <2 mmol/L) bij alleen borstvoeding, borstvoeding met bijvoeding of alleen kunstvoeding (De Rooy, 2002). Echter in de SGA-groep was de concentratie ketonen negatief gecorreleerd met de hoeveelheid kunstvoeding, onafhankelijk van de glucoseconcentratie. De auteurs concluderen dat bijvoeding bij SGA- en LGA-pasgeborenen niet geadviseerd moet worden, omdat dit de ketogenese onderdrukt.

 

Internationale richtlijnen (beoordeling middels AGREE II)

In de internationale richtlijnen van de NICE (National Collaborating Centre for Women's and Children's Health (UK), 2015) en Canada (Aziz, 2004) wordt het standaard bijvoeden niet aangeraden bij risicogroepen op neonatale hypoglycemie, omdat het positieve effect hiervan niet is aangetoond (Marchini, 1998). De richtlijn van de AAP (Adamkin, 2011) en Queensland (Queensland Clinical Guidelines Newborn hypoglycemia 2013 (herzien 2015)) noemen bijvoeding niet als preventieve maatregel.

 

Ingezonden lokale protocollen

Het (preventieve) voedingsbeleid werd in 25 (74%) protocollen beschreven, waarbij in 16 protocollen geadviseerd werd om standaard bijvoeding te geven bij borstvoeding bij risicogroepen (al dan niet nader gespecificeerd). In negen protocollen werd bijvoeding niet standaard geadviseerd, maar bijvoorbeeld afhankelijk van de eerste bloedsuiker (zie tabel 1).

 

Tabel 1 Advies ten aanzien van standaard bijvoeden in de ingezonden lokale protocollen

 

Aantal (%) lokale protocollen

Standaard bijvoeden

13 (38%) standaard bijvoeden na borstvoeding

3 (9%) bij bepaalde risicofactoren (wel bij Pre, SGA, IDM (niet bij LGA); alleen als SGA <P5; alleen als SGA <P2,3)

2 (6%) afh. van eerste glucose

7 (21%) niet standaard

8 (24%) niet omschreven

1 (3%) onduidelijk

 

Deel 2. Welke andere maatregelen kunnen worden toegepast ter preventie van neonatale hypoglycemie?

Huid-op-huidcontact

Een Cochrane review bespreekt de voordelen van huid-op-huidcontact direct na de geboorte bij gezonde pasgeborenen (Moore, 2016). Een van de effecten was een hogere glucosewaarde bij pasgeborenen die huid-op-huidcontact hadden gehad, ten opzichte van pasgeborenen die standaard zorg ontvingen. Dit was gebaseerd op drie studies met 144 deelnemers. De literatuur was van lage kwaliteit (door de kleine sample size en onduidelijke risk of bias voor sequence generation en allocation concealment).

 

Boundy (2016) bespreekt in een meta-analyse de effecten van huid-op-huidcontact op de pasgeborene (Boundy, 2016). Twee studies in deze meta-analyse bespreken het effect op neonatale hypoglycemie. Eén studie betreft pasgeborenen met een geboortegewicht <1500 gram (n =140, gemiddelde zwangerschapsduur 30,7 weken) welke gemiddeld startte met huid-op-huidcontact 14 dagen na geboorte (Ghavane, 2012). Deze studie valt buiten onze doelgroep.De andere studie in de meta-analyse van Boundy betreft pasgeborenen met een geboortegewicht <2000 gram (n=206, gemiddelde GA 35,3 ± 2,3 en 35,9 ± 2,1 weken) (Suman, 2008). Huid-op-huidcontact was in beide studies beschermend tegen hypoglycemie (RR 0,12, 95% CI: 0,05 tot 0,32, I2=0%).

 

Luong bespreekt een RCT waarin 100 pasgeborenen (96% prematuur) werden gerandomiseerd voor direct huid-op-huidcontact of opname op de afdeling neonatologie (maternal-infant separation, MIS) (Luong, 2016). De gemiddelde zwangerschapsduur (33,6 versus 33,9 weken) en geboortegewicht (2060 versus 2081 gram) verschilden niet van elkaar. De mediane glucoseconcentratie 180 min na geboorte was 3,4 mmol/L (2,1 tot 5,1 mmol/L) voor de huid-op-huidcontact en 2,7 mmol/L (1,1 tot 5,7 mmol/L) voor de groep die werd opgenomen op de afdeling neonatologie zonder huid-op-huidcontact (p <0,001). Vanaf zes uur na geboorte was er geen significant verschil meer in de glucoseconcentraties. Het aantal pasgeborenen met een hypoglycemie (gedefinieerd als <2,5 mmol/L (<45 mg/dL)) drie uur na geboorte was 2/50 (4%) in de huid-op-huidgroep en 12/50 (24%) in de groep die werd opgenomen (p =0,004). Zes uur na geboorte was dit respectievelijk 0/50 en 2/50 (p =0,15).

 

Een recent review bespreekt de mogelijkheid van huid-op-huidcontact door vader, als de moeder niet aanwezig kan zijn (Shorey, 2016). Een RCT van Christensson, in dit review, bespreekt het significante verschil in glucoseconcentratie (twee uur na geboorte)) tussen pasgeborenen die huid-op-huidcontact kregen via vader en pasgeborenen die in een couveuse of in een wieg werden gelegd (Christensson, 1996). De gemiddelde uitgangswaarde was in alle drie de groepen hetzelfde (2,3 mmol/l ±0,5)). Na twee uur waren de glucoseconcentraties respectievelijk 2,6 (± 0,5), 2,6 (± 0,8) en 2,9 mmol/l (± 0,6).

 

Vroeg voeden

Bij gezonde (bijna) à terme pasgeborenen wordt geadviseerd binnen één uur na geboorte te starten met voeding, bij voorkeur borstvoeding (WHO, 2014) en een maximale pauze tussen de voedingen van drie uur aan te houden. Er werden geen gerandomiseerde onderzoeken gevonden die het effect van vroeg voeden op het voorkomen van hypoglycemie beschreven.

 

Frequent voeden

Er werden geen gerandomiseerde studies gevonden die het effect van frequent voeden op het voorkomen van hypoglycemie beschreven.

 

Noemenswaardig is de studie van Hawdon, welke het effect van de frequentie van het aanleggen op de glucoseconcentratie beschrijft (Hawdon, 1992). Dit was een cross-sectionele studie van 156 à terme pasgeborenen. Multipele regressie analyse liet zien dat alleen het interval tussen de voedingen (in minuten) bij à terme pasgeborenen significant gecorreleerd was met de glucoseconcentratie (B =−0,003, SE =0,001, β =−0,32, P <0,05). Dit komt overeen met een verschil van 0,180 mmol/L per één uur verschil in interval tussen de voedingen (95% CI: 0,06 tot 0,298 mmol/L).

 

In de richtlijn Hyperbilirubinemie wordt geadviseerd om acht tot 12 keer per dag aan te leggen (dus twee tot drie uur tussen de voedingen in). Dit komt overeen met de NICE-richtlijn. De KNOV houdt minimaal acht voedingen per dag aan (Dijk, 2009).

 

Soort voeding: Borstvoeding/moedermelk of kunstvoeding

Bij de literatuursearch werden drie studies gevonden over het effect van borst- versus flesvoeding op neonatale hypoglycemie, die allen niet gerandomiseerd en van zeer lage kwaliteit waren (Bragg, 2013; Chertok, 2009; Tozier, 2013). Deze studies worden in verband met de lage kwaliteit niet verder besproken.

 

Toevoegingen in de voeding

Er werd een RCT van Singhal gevonden over de preventieve werking van toevoeging van suiker aan flesvoeding op hypoglycemieën bij SGA-kinderen (Singhal, 1992). 110 à terme SGA-kinderen werden gerandomiseerd in een interventiegroep (N=55), (1,5 g suiker per 30 ml standaard zuigelingenvoeding) en een non-interventiegroep (standaard zuigelingenvoeding) (N=55). Hypoglycemie werd gedefinieerd als een bloedglucose <1,7 mmol/L. De incidentie van hypoglycemie in de interventiegroep was lager (2/55 (3,6%)) dan in de controlegroep (11/55 (20,0%)) (p <0,01). De eerste glucoseconcentraties waren vergelijkbaar in de twee groepen: 2,3 ± 0,4 mmol/L versus 2,4 ± 0,3 mmol/L. De glucoseconcentratie steeg sneller in de interventiegroep (gemiddeld van 2,3 ± 0,4 mmol/L na 30 minuten naar 3,7 mmol/l ± 0,3 mmol/L na 24 uur postpartum).

Dextrose-gel

Een recente Cochrane review beschrijft de enige gerandomiseerde studie over toediening van buccale dextrose-gel ter preventie van hypoglycemie (Hegarty, 2017). De studiepopulatie omvatte 416 pasgeborenen, met een mediaan geboortegewicht van 3190 gram (IQR 2200 tot 5255) en een mediane amenorroeduur van 38 weken (IQR 35 tot 42). Het merendeel (72%) was een pasgeborene van een moeder met diabetes. In deze studie werden verschillende doseringen en aantal toegediende doses buccale dextrose-gel geëvalueerd. Hierbij bleek een eenmalige dosering van 200 mg/kg even effectief als eenmalig 200 mg/kg gevolgd door drie doses van 200 mg/kg, of eenmalig 400 mg/kg gevolgd door drie doses van 200 mg/kg. Buccale dextrose-gel vermindert in deze studie het risico op neonatale hypoglycemie: 52% in de placebogroep en 41% in de interventiegroep. Risk ratio 0,79 (95% CI 0,64 tot 0,98; p =0,03); number needed to treat 10 (95% CI 5 tot 115) (Hegarty, 2016).

 

Internationale richtlijnen (beoordeling middels AGREE II)

Huid-op-huid contact

De Australische en de NICE-richtlijnen (Postnatal Care en Diabetes in Pregnancy) adviseren om zowel met huid-op-huidcontact als met het aanleggen aan de borst zo snel mogelijk na de geboorte te starten (<1 uur na geboorte) (Clinical Guidelines & Health, 2013; NICE, 2015). De richtlijnen van de AAP, PES en Canada benoemen huid-op-huidcontact niet in hun richtlijn als preventieve maatregel ter voorkoming van hypoglycemieën.

 

Vroeg voeden

De AAP-richtlijn adviseert om pasgeborenen met verhoogd risico op neonatale hypoglycemie binnen één uur na geboorte te voeden en 30 minuten na de eerste voeding te screenen. Zij noemen zonder verdere onderbouwing dat dit in overeenstemming is met de richtlijn borstvoeding van de WHO.

 

De Canadese richtlijn zegt dat asymptomatische pasgeborenen met verhoogd risico op hypoglycemie in ieder geval één volledige voeding moeten hebben gekregen (borstvoeding of 5 tot 10 ml/kg kunstvoeding of glucosewater) voor de eerste glucosecontrole twee uur na geboorte (geen referentie genoemd).

 

De NICE-richtlijn adviseert in de richtlijn Diabetes in pregnancy om kinderen van moeders met diabetes binnen 30 minuten na geboorte te voeden en daarna elke twee à drie uur, totdat de glucoseconcentraties voor de voeding >2 mmol/L zijn (geen referentie). Tevens beveelt de NICE guideline for Routine Postnatal Care aan om vroeg huid-op-huidcontact aan te moedigen. Dat wil zeggen zo snel mogelijk en bij voorkeur binnen één uur na geboorte. Bij huid-op-huidcontact met de moeder binnen één uur na geboorte gaat het kind spontaan op zoek naar de tepel. Deze richtlijn is met name gebaseerd op gezonde à terme pasgeborenen met een normaal geboortegewicht (NICE, 2015). Ook de National Service Framework for Diabetes (NSF for diabetes) adviseert dat kinderen van moeders met diabetes zo snel mogelijk moeten worden aangelegd na geboorte. Onderbouwing met literatuur referenties ontbreekt.

 

Frequent voeden

De AAP-richtlijn vermeldt in de “practical guide and algorithm for screening and subsequent management of neonatal hypoglycemia” late prematuren en SGApasgeborenen elke twee à drie uur te voeden.

 

De Canadian Pediatric Society adviseert geen bijvoeding maar frequente borstvoeding on demand bij risicogroepen met daarbij glucosecontroles met intervallen van drie tot zes uur voor de voeding.

 

De richtlijnen van NICE (Postnatal Care: Breastfeeding and Formula Feeding en Diabetes in Pregnancy) adviseren vroeg te starten met voeding (AGA <1 uur na geboorte en kinderen van moeders die insuline gebruikt hebben <30 minuten). Ze adviseren deze laatste groep om elke twee à drie uur te voeden met glucosecontroles voor elke voeding totdat de glucoseconcentratie ≥2,0 mmol/L is.

 

De internationale richtlijnen noemen het gebruik van buccale dextrose-gel ter preventie van neonatale hypoglycemie niet. Ook worden geen aanbevelingen gedaan ten aanzien van toevoegingen in de voeding of de hoeveelheid voeding.

 

Ingezonden lokale protocollen

In tabel 2 is een overzicht gegeven van de beschreven maatregelen ter preventie van neonatale hypoglycemie in de lokale protocollen van Nederlandse ziekenhuizen. Een deel van de ingezonden protocollen adviseert om elke drie uur te voeden, maar vaak is dit niet specifiek omschreven. De maximale duur van het voedingsinterval is meestal niet vermeld. Soms wordt verwezen naar het voedingsprotocol van het betreffende ziekenhuis. Deze zijn echter niet opgevraagd, waardoor deze gegevens waarschijnlijk incompleet zijn.

 

Tabel 2 Maatregelen ter preventie van neonatale hypoglycemie in de ingezonden lokale protocollen

 

Aantal (%) lokale protocollen

Huid-op-huidcontact

2 (6%) huid-op-huidcontact

32 (94%) niet genoemd

Vroeg voeden

17 (50%) vroeg voeden

17 (50%) niet genoemd

Borstvoeding of kunstvoeding

8 (24%) alleen borstvoeding als eerste voeding

7 (21%) direct starten met bijvoeding (na borstvoeding)

19 (56%) onduidelijk of niet genoemd

Standaard bijvoeden

13 (38%) standaard bijvoeden na borstvoeding

3 (9%) bij bepaalde risicofactoren (wel bij Pre, SGA, IDM (niet bij LGA); alleen als SGA <P5; alleen als SGA <P2,3)

2 (6%) afh. van eerste glucose

7 (21%) niet standaard

8 (24%) niet omschreven

1 (3%) onduidelijk

 

Niet vermeld in de lokale protocollen:

  • frequent voeden;
  • toevoegingen in de voeding;
  • hoeveelheid voeding;
  • buccale dextrose-gel.

Deel 1. Vermindert preventief bijvoeden de incidentie van neonatale hypoglycemie bij pasgeborenen met een verhoogd risico?

Er werd een Medline search vanaf 2000 gedaan (zie de zoekverantwoording). Er werden 198 records gevonden. Op basis van abstract werden 195 records geëxcludeerd, omdat ze geen antwoord gaven op de vraag. Hierbij was er vijfmaal sprake van een andere patiëntengroep en 35 maal van een ander onderzoeksdesign (case studie, protocol of narrative review) (n=35). Na het lezen van de fulltekst werden beide overgebleven records geëxcludeerd: eenmaal omdat de studie geen antwoord gaf op de vraag ((Zecca, 2014) prematuren 32 tot 36 weken die sondevoeding kregen) en eenmaal vanwege methodologische beperkingen van het onderzoek (Bragg, 2013).

 

Deel 2. Welke andere maatregelen kunnen worden toegepast ter preventie van neonatale hypoglycemie?

Deze uitgangsvraag kwam tot stand op basis van bovenstaande literatuursearch, consensus met behulp van bestaande literatuur, internationale richtlijnen of protocollen en ingezonden nationale protocollen.

 

De volgende preventiemaatregelen worden besproken, waarvoor gerandomiseerde studies werden gevonden, van voldoende kwaliteit voor deze richtlijn:

  • huid-op-huidcontact;
  • toevoegingen in de voeding;
  • buccale dextrose-gel.

 

Voor de volgende interventies werden geen gerandomiseerde studies gevonden:

  • vroeg voeden;
  • frequent voeden;
  • soort voeding: borstvoeding/moedermelk of kunstvoeding.
  1. Adamkin DH. Neonatal hypoglycemia. Current Opinion in Pediatrics. 2016;28(2):150–155. https://doi.org/10.1097/MOP.0000000000000319.
  2. Adamkin DH. Postnatal Glucose Homeostasis in Late-Preterm and Term Infants. PEDIATRICS. 2011;127(3):575–579. https://doi.org/10.1542/peds.2010-3851.
  3. Agrawal RK, Lui K, Gupta JM. Neonatal hypoglycaemia in infants of diabetic mothers. Journal of Paediatrics and Child Health. 2000;36(4):354–356. https://doi.org/10.1046/j.1440-1754.2000.00512.x.
  4. Alkalay AL, Sarnat HB, Flores-Sarnat L, et al. Population meta-analysis of low plasma glucose thresholds in full-term normal newborns. American Journal of Perinatology. 2006;23(2):115–119. https://doi.org/10.1055/s-2006-931912.
  5. Andermann A, Blancquaert I, Beauchamp S, et al. Revisiting Wilson and Jungner in the genomic age: A review of screening criteria over the past 40 years. Bulletin of the World Health Organization. 2008;86(4):317–319. https://doi.org/10.2471/BLT.07.050112.
  6. Araz N, Araz M. Frequency of neonatal hypoglycemia in large for gestational age infants of non-diabetic mothers in a community maternity hospital. Acta Medica (Hradec Kralove). 2006;49(4):237-9.
  7. Atkin SH, Dasmahapatra A, Jaker MA, et al. Fingerstick glucose determination in shock. Annals of Internal Medicine. 1991;114(12):1020–1024. https://doi.org/10.7326/0003-4819-114-12-1020.
  8. Au CPY, Raynes-Greenow CH, Turner RM, et al. Antenatal management of gestational diabetes mellitus can improve neonatal outcomes. Midwifery. 2016;34:66–71. https://doi.org/10.1016/j.midw.2016.01.001.
  9. Aynsley-Green A. Glucose: A fuel for thought! Journal of Paediatrics and Child Health. 1991;27(1):21–30. https://doi.org/10.1111/j.1440-1754.1991.tb00340.x.
  10. Aynsley-Green, A. Glucose, the Brain and the Paediatric Endocrinologist. Hormone Research. 1996;46(1):8–25. https://doi.org/10.1159/000184971.
  11. Aziz K, Dancey, Canadian Paediatric Society Fetus and Newborn Committee. Screening guidelines for newborns at risk for low blood glucose. Paediatric Child Health. 2004;9(10):723–729. Reaffirmed 2018.
  12. Balion C, Grey V, Ismaila A, et al. Screening for hypoglycemia at the bedside in the neonatal intensive care unit (NICU) with the Abbott PCx glucose meter. BMC Pediatrics. 2006;6. https://doi.org/10.1186/1471-2431-6-28.
  13. Bazaes RA, Salazar TE, Pittaluga E, et al. Glucose and lipid metabolism in small for gestational age infants at 48 hours of age. Pediatrics. 2003;111(4 Pt 1):804–809. https://doi.org/10.1542/peds.111.4.804.
  14. Beardsall K. Measurement of glucose levels in the newborn. Early Human Development. 2010. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2010.05.005.
  15. Bennett C, Fagan E, Chaharbakhshi E, et al. Implementing a Protocol Using Glucose Gel to Treat Neonatal Hypoglycemia. Nursing for Women’s Health. 2016;20(1):64–74. https://doi.org/10.1016/j.nwh.2015.11.001.
  16. Bevolkingsonderzoeken en screeningen - RIVM. Retrieved April 22, 2018, from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen.
  17. Bhat MA, Kumar P, Bhansali A, et al. Hypoglycemia in small for gestational age babies. Indian Journal of Pediatrics. 2000;67(6):423–427. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/10932962.
  18. Boluyt N. Neurodevelopment After Neonatal Hypoglycemia: A Systematic Review and Design of an Optimal Future Study. PEDIATRICS. 2006;117(6):2231–2243. https://doi.org/10.1542/peds.2005-1919.
  19. Boundy EO, Dastjerdi R, Spiegelman D, et al. Kangaroo Mother Care and Neonatal Outcomes: A Meta-analysis. Pediatrics. 2016;137(1):e20152238. https://doi.org/10.1542/peds.2015-2238.
  20. Bragg J, Green G. Does early enteral feeding prevent hypoglycemia in small for gestational age neonates? Journal of Neonatal-Perinatal Medicine. 2013;6(2):131–135. Retrieved from http://iospress.metapress.com/content/121063/?p=e4b28739203a487a98e3ffa8f6e525e6&pi=51%5Cnhttp://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=emex&NEWS=N&AN=369606153.
  21. Brand PL, Molenaar NL, Kaaijk C, et al. Neurodevelopmental outcome of hypoglycaemia in healthy, large for gestational age, term newborns. Archives of Disease in Childhood. 2005;90(1):78-81.
  22. Burns CM, Rutherford MA, Boardman JP, et al. Patterns of Cerebral Injury and Neurodevelopmental Outcomes After Symptomatic Neonatal Hypoglycemia. PEDIATRICS. 2008;122(1):65–74. https://doi.org/10.1542/peds.2007-2822.
  23. Burrin JM, Alberti KG. What is blood glucose: can it be measured? Diabetic Medicine : A Journal of the British Diabetic Association. 1990;7(3):199–206. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/2139389.
  24. Carraro P, Plebani M. Post-analytical errors with portable glucose meters in the hospital setting. Clinica Chimica Acta. 2009;404(1):65–67. https://doi.org/10.1016/j.cca.2009.03.013.
  25. Chan AYW, Swaminathan R, Cockram CS. Effectiveness of sodium fluoride as a preservative of glucose in blood. Clinical Chemistry. 1989;35(2):315–317.
  26. Chertok IRA, Raz I, Shoham I, et al. Effects of early breastfeeding on neonatal glucose levels of term infants born to women with gestational diabetes. Journal of Human Nutrition and Dietetics. 2009;22(2):166–169. https://doi.org/10.1111/j.1365-277X.2008.00921.x.
  27. Chi Luong K, Long Nguyen T, Huynh Thi DH, et al. Newly born low birthweight infants stabilise better in skin-to-skin contact than when separated from their mothers: A randomised controlled trial. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 2016;105(4):381–390. https://doi.org/10.1111/apa.13164.
  28. Christensson K. Fathers can effectively achieve heat conservation in healthy newborn infants. Acta Paediatrica (Oslo, Norway : 1992). 1996;85(11):1354–1360. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/8955466.
  29. Clinical Guidelines, Queensland, Health Q. Maternity and Neonatal Clinical Guideline – Neonatal hypoglycemia. 2013. Retrieved from www.health.qld.gov.au/qcg.
  30. Cordero L, Treuer SH, Landon MB, et al. Management of Infants of Diabetic Mothers. Arch Pediatr Adolesc Med. 1998;152:249–254.
  31. Cornblath M, Hawdon JM, Williams AF, et al. Controversies Regarding Definition of Neonatal Hypoglycemia: Suggested Operational Thresholds. PEDIATRICS. 2000;105(5). https://doi.org/10.1542/peds.105.5.1141.
  32. Cornblath M, Reisner SH. Blood glucose in the neonate and its clinical significance. The New England Journal of Medicine. 1965;273(7):378–381. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21417085.
  33. Cornblath M. Neonatal hypoglycemia 30 years later: does it injure the brain? Historical summary and present challenges. Acta Paediatrica Japonica : Overseas Edition. 1997;39(Suppl 1):S7-11. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/9200872.
  34. Cowett RM, D’Amico LB. Capillary (heelstick) versus venous blood sampling for the determination of glucose concentration in the neonates. Biology of the Neonate. 1992;62:32–36.
  35. Cowett RM, Oh W, Pollak A, et al. Glucose disposal of low birth weight infants: steady state hyperglycemia produced by constant intravenous glucose infusion. Pediatrics. 1979;63(3):389–396. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/440840.
  36. Coyle MC, Jacobs E, Chappie A, et al. Effects of Different Sample Types on Glucose Measurements A CLSI report for global application. Clinical and Laboratory Standards Institute. 2015;35. Retrieved from https://clsi.org/media/1501/poct06ed1_sample.pdf.
  37. Critchell CD, Savarese V, Callahan A, et al. Accuracy of bedside capillary blood glucose measurements in critically ill patients. Intensive Care Medicine. 2007;33(12):2079–2084. https://doi.org/10.1007/s00134-007-0835-4.
  38. Croke J, Sullivan M, Ryan-Drover A, et al. Two hour blood glucose levels in at-risk babies: An audit of Canadian guidelines. Paediatrics and Child Health. 2009;14(4):238–244. https://doi.org/10.1093/pch/14.4.238.
  39. D’Orazio P, Burnett RW, Fogh-Andersen N, et al. Approved IFCC recommendation on reporting results for blood glucose: International Federation of Clinical Chemistry and Laboratory Medicine Scientific Division, Working Group on Selective Electrodes and Point-of-Care Testing (IFCC-SD-WG-SEPOCT). Clinical Chemistry and Laboratory Medicine. 2006;44(12):1486–1490. https://doi.org/10.1515/CCLM.2006.275.
  40. De Carvalho M, Robertson S, Friedman A, et al. Effect of frequent breast-feeding on early milk production and infant weight gain. Pediatrics. 1983;72(3):307–311. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/6889034.
  41. De Carvalho M, Robertson S, Merkatz R, et al. Milk intake and frequency of feeding in breast fed infants. Early Human Development. 1982;7(2):155–163. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/7151727.
  42. De León DD, Thornton PBS, Stanley CBA, et al. Hypoglycemia in the Newborn and Infant PRINCIPLES OF GLUCOSE METABOLISM. 2014. Retrieved from https://www.clinicalkey.es.webproxy.uach.cl:2443/service/content/pdf/watermarked/3-s2.0-B9781455748587000159.pdf?locale=es_ES.
  43. De Rooy L, Hawdon J. Nutritional Factors That Affect the Postnatal Metabolic Adaptation of Full-Term Small- and Large-for-Gestational-Age Infants. PEDIATRICS. 2002;109(3):e42–e42. https://doi.org/10.1542/peds.109.3.e42.
  44. Devaskar SU, Garg M. 95 Disorders of Carbohydrate Metabolism in the Neonate Placental Transport of Nutrients: Maternal-Fetal Relationship. 2017. Retrieved from: https://obgynkey.com/disorders-of-carbohydrate-metabolism-in-the-neonate/.
  45. Dijk PH, De Vries TW, De Beer JJAH. [Guideline “Prevention, diagnosis and treatment of hyperbilirubinemia in the neonate with a gestational age of 35 or more weeks”]. Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde. 2009;153:A93. Retrieved from https://www.nvk.nl/Portals/0/richtlijnen/hyperbili/richtlijnhyperbili.pdf.
  46. Doctor BA, O’Riordan MA, Kirchner HL, et al. Perinatal correlates and neonatal outcomes of small for gestational age infants born at term gestation. American Journal of Obstetrics and Gynecology. 2001;185(3):652–659. https://doi.org/10.1067/mob.2001.116749.
  47. Duvanel CB, Fawer CL, Cotting J, et al. Long-term effects of neonatal hypoglycemia on brain growth and psychomotor development in small-for-gestational-age preterm infants. The Journal of Pediatrics. 1999;134(4):492–498. https://doi.org/10.1016/S0022-3476(99)70209-X.
  48. Esakoff TF, Cheng YW, Sparks TN, et al. The association between birthweight 4000 g or greater and perinatal outcomes in patients with and without gestational diabetes mellitus. American Journal of Obstetrics & Gynecology. 2009;200(6):672.e1-4.
  49. Feig SA, Shohet SB, Nathan DG. Energy metabolism in human erythrocytes. I. Effects of sodium fluoride. The Journal of Clinical Investigation. 1971;50(8):1731–1737. https://doi.org/10.1172/JCI106662.
  50. Finfer S, Wernerman J, Preiser JC, et al. Clinical review: Consensus recommendations on measurement of blood glucose and reporting glycemic control in critically ill adults. Critical Care (London, England). 2013;17(3):229. https://doi.org/10.1186/cc12537.
  51. Flaherman VJ, Aby J, Burgos AE, et al. Effect of Early Limited Formula on Duration and Exclusivity of Breastfeeding in At-Risk Infants: An RCT. PEDIATRICS. 2013;131(6):1059–1065. https://doi.org/10.1542/peds.2012-2809.
  52. Flores-le Roux JA, Sagarra E, Benaiges D, et al. A prospective evaluation of neonatal hypoglycaemia in infants of women with gestational diabetes mellitus. Diabetes Research and Clinical Practice. 2012;97(2):217–222. https://doi.org/10.1016/j.diabres.2012.03.011.
  53. Gambino R. Glucose: A simple molecule that is not simple to quantify. Clinical Chemistry. 2007. https://doi.org/10.1373/clinchem.2007.094466.
  54. Ghavane S, Murki S, Subramanian S, et al. Kangaroo Mother Care in Kangaroo ward for improving the growth and breastfeeding outcomes when reaching term gestational age in very low birth weight infants. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 2012;101(12):545–550. https://doi.org/10.1111/apa.12023.
  55. Groenendaal F, Elferink-Stinkens P. Hypoglycaemia and seizures in large-for-gestational-age (LGA) full-term neonates. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 2006;95(7):874–876. https://doi.org/10.1080/08035250500544948.
  56. Güemes M, Rahman SA, Hussain K. What is a normal blood glucose? Archives of Disease in Childhood. 2016;101(6):569–574. https://doi.org/10.1136/archdischild-2015-308336.
  57. Guideline N. Diabetes in pregnancy. 2015;29(5):685-99. https://doi.org/10.1016/j.bpobgyn.2015.04.009.
  58. Gunn V, Nechyba C. The Harriet Lane Handbook. A Manual for Pediatric House Officers. Postgraduate Medical Journal. 2002;61(716):556–557. https://doi.org/10.1136/pgmj.61.716.556-a.
  59. Gyurkovits Z, Kálló K, Bakki J, et al. Neonatal outcome of macrosomic infants: an analysis of a two-year period. European Journal of Obstetrics, Gynecology, & Reproductive Biology. 2011;159(2):289-92.
  60. Hagvik J. Comment on: Bellini C, Serra G, Risso D, Mazzella M, Bonioli E. Reliability assessment of glucose measurement by HemoCue analyser in a neonatal intensive care unit. Clin Chem Lab Med 2007; 45(11):1549-54. Clinical Chemistry and Laboratory Medicine. 2008;46(5):729–30; author reply 731. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18839476.
  61. Haninger NC, Farley CL. Screening for hypoglycemia in healthy term neonates: Effects on breastfeeding. Journal of Midwifery and Women’s Health. 2001;46(5):292–298. https://doi.org/10.1016/S1526-9523(01)00180-5.
  62. Harding JE, Harris DL, Hegarty JE, et al. An emerging evidence base for the management of neonatal hypoglycaemia. Early Human Development. 2017;104:51–56. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2016.12.009.
  63. Harris DL, Alsweiler JM, Ansell JM, et al. Outcome at 2 Years after Dextrose Gel Treatment for Neonatal Hypoglycemia: Follow-Up of a Randomized Trial. Journal of Pediatrics. 2016;170:54–59e2. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2015.10.066.
  64. Harris DL, Gamble GD, Weston PJ, et al. What Happens to Blood Glucose Concentrations After Oral Treatment for Neonatal Hypoglycemia? Journal of Pediatrics. 2017;190:136–141. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2017.06.034.
  65. Harris DL, Weston PJ, Battin MR, et al. A survey of the management of neonatal hypoglycaemia within the Australian and New Zealand Neonatal Network. Journal of Paediatrics and Child Health. 2014;50(10):E55–E62. https://doi.org/10.1111/j.1440-1754.2009.01599.x.
  66. Harris DL, Weston PJ, Harding JE. Incidence of neonatal hypoglycemia in babies identified as at risk. Journal of Pediatrics. 2012;161(5):787–791. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2012.05.022.
  67. Harris DL, Weston PJ, Harding JE. Lactate, rather than ketones, may provide alternative cerebral fuel in hypoglycaemic newborns. Archives of Disease in Childhood: Fetal and Neonatal Edition. 2015;100(2):F161–F164. https://doi.org/10.1136/archdischild-2014-306435.
  68. Harris DL, Weston PJ, Signal M, et al. Dextrose gel for neonatal hypoglycaemia (the Sugar Babies Study): A randomised, double-blind, placebo-controlled trial. The Lancet. 2013;382(9910):2077–2083. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(13)61645-1.
  69. Harris DL, Weston PJ, Williams CE, et al. Cot-side electroencephalography monitoring is not clinically useful in the detection of mild neonatal hypoglycemia. Journal of Pediatrics. 2011;159(5):755–760. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2011.04.026.
  70. Hawdon J, Cheetham T, Schenk DJ, et al. Metabolic and endocrine disorders. In Rennie and Roberton’s Textbook of Neonatology (pp. 849–926). 2012. https://doi.org/10.1016/B978-0-7020-3479-4.00035-0.
  71. Hawdon JM, Platt MPW. Patterns of metabolic adaptation for preterm and term infants in the first neonatal week, (October 1991). 1992;357–365.
  72. Hawdon JM, Ward Platt MP, Aynsley-Green A. Patterns of metabolic adaptation for preterm and term infants in the first neonatal week. Archives of Disease in Childhood, 67(4 SPEC NO). 1992;357–365. https://doi.org/10.1136/adc.67.4_Spec_No.357.
  73. Hawdon JM. Best Practice Guidelines: Neonatal Hypoglycaemia. Early Human Development. 2010;86(5):261. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2010.05.007.
  74. Hawdon JM. Investigation, prevention and management of neonatal hypoglycaemia (impaired postnatal metabolic adaptation). Paediatrics and Child Health. 2012. https://doi.org/10.1016/j.paed.2011.08.006.
  75. Hawdon JM. Postnatal metabolic adaptation and neonatal hypoglycaemia. Paediatrics and Child Health (United Kingdom). 2016. https://doi.org/10.1016/j.paed.2015.12.001.
  76. Hawkes CP, Stanley CA. 53 Pathophysiology of Neonatal Hypoglycemia. 2017.
  77. Hay WW, Cornblath M. Historical Perspectives: Transient Symptomatic Neonatal Hypoglycemia. NeoReviews. 2003;4(1):1e–5. https://doi.org/10.1542/neo.4-1-e1.
  78. Heck LJ, Erenberg A. Serum glucose levels in term neonates during the first 48 hours of life. The Journal of Pediatrics. 1987;110(1):119–122. https://doi.org/10.1016/S0022-3476(87)80303-7.
  79. Hegarty J, Harding JE, Crowther C, et al. Oral dextrose gel for the prevention of hypoglycaemia in newborn infants (Protocol). Cochrane Database of Systematic Reviews, (4). 2016. https://doi.org/10.1002/14651858.CD012152.
  80. Hegarty JE, Harding JE, Crowther CA, et al. Oral dextrose gel to prevent hypoglycaemia in at-risk neonates. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2017. https://doi.org/10.1002/14651858.CD012152.pub2.
  81. Hegarty JE, Harding JE, Gamble GD, et al. Prophylactic Oral Dextrose Gel for Newborn Babies at Risk of Neonatal Hypoglycaemia: A Randomised Controlled Dose-Finding Trial (the Pre-hPOD Study). PLoS Medicine. 2016;13(10):1–19. https://doi.org/10.1371/journal.pmed.1002155.
  82. Hoftiezer L, Hukkelhoven CWPM, Hogeveen M, et al. Geboortegewichtcurven - Perined. Retrieved April 22, 2018, from https://www.perined.nl/producten/geboortegewichtcurven.
  83. Holtrop PC. The Frequency of Hypoglycemia in Full-Term Large and Small for Gestational Age Newborns. American Journal of Perinatology. 1993;10(2):150–154. https://doi.org/10.1055/s-2007-994649.
  84. Hortensius J, Slingerland RJ, Kleefstra N, et al. Self-monitoring of blood glucose: The use of the first or the second drop of blood. Diabetes Care. 2011;34(3):556–560. https://doi.org/10.2337/dc10-1694.
  85. Inoue S, Egi M, Kotani J, et al. Accuracy of blood-glucose measurements using glucose meters and arterial blood gas analyzers in critically ill adult patients: systematic review. Critical Care (London, England). 2013;17(2):R48. https://doi.org/10.1186/cc12567.
  86. Ishikawa N. Natural progress of blood glucose in full-term low-grade low-birthweight infants. Pediatrics International. 2002;44(6):583–589. https://doi.org/10.1046/j.1442-200X.2002.01637.x.
  87. Jain R, Myers TF, Kahn SE, et al. How accurate is glucose analysis in the presence of multiple interfering substances in the neonate? (Glucose analysis and interfering substances). Journal of Clinical Laboratory Analysis. 1996;10(1):13–16. https://doi.org/10.1002/(SICI)1098-2825(1996)10:1<13::AID-JCLA3>3.0.CO;2-M.
  88. Jain V, Chen M, Menon RK. Chapter 94 – Disorders of Carbohydrate Metabolism. Avery’s Diseases of the Newborn. 2012;1320–1329. https://doi.org/10.1016/B978-1-4377-0134-0.10094-0.
  89. Janssen K, Delanghe J. Importance of the pre-analytical phase in blood glucose analysis. Acta Clinica Belgica. 2010;65(5):311–318. https://doi.org/10.1179/acb.2010.068.
  90. Johnson CL, Versalovic J. The human microbiome and its potential importance to pediatrics. Pediatrics. 2012;129(5):950–960. https://doi.org/10.1542/peds.2011-2736.
  91. Jonas D, Dietz W, Simma B. Hypoglycemia in newborn infants at risk. Klinische Padiatrie. 2014;226(5):287-91.
  92. Joosten KF, Schellekens AP, Waelkens JJ, et al. [Erroneous diagnosis “neonatal hypoglycemia” due to incorrect preservation of blood samples]. Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135(37):1691–1694. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/1922513.
  93. Kaiser JR, Bai S, Gibson N, et al. Association between transient newborn hypoglycemia and fourth-grade achievement test proficiency: A population-based study. JAMA Pediatrics. 2015;169(10):913–921. https://doi.org/10.1001/jamapediatrics.2015.1631.
  94. Kanji S, Buffie J, Hutton B, et al. Reliability of point-of-care testing for glucose measurement in critically ill adults. Critical Care Medicine. 2005;33(12):2778–2785. https://doi.org/10.1097/01.CCM.0000189939.10881.60.
  95. Kaplan M, Blondheim O, Alon I, et al. Screening for hypoglycemia with plasma in neonatal blood of high hematocrit value. Critical Care Medicine. 1989;17(3):279–282. https://doi.org/10.1097/00003246-198903000-00016.
  96. Kautzky-Willer A, Bancher-Todesca D, Weitgasser R, et al. The impact of risk factors and more stringent diagnostic criteria of gestational diabetes on outcomes in central European women. Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism. 2008;93(5):1689–1695. https://doi.org/10.1210/jc.2007-2301.
  97. Kerstjens JM, Bocca-Tjeertes IF, de Winter AF, et al. Neonatal Morbidities and Developmental Delay in Moderately Preterm-Born Children. Pediatrics. 2012;130(2):e265–e272. https://doi.org/10.1542/peds.2012-0079.
  98. Kinnala A, Rikalainen H, Lapinleimu H, et al. Cerebral Magnetic Resonance Imaging and Ultrasonography Findings After Neonatal Hypoglycemia. Pediatrics. 1999;103(4). https://doi.org/10.1542/peds.103.4.724.
  99. Kishnani PS, Chen YT. Defects in Metabolism of Carbohydrates 87.1 Glycogen Storage Diseases. 2015.
  100. Kitsommart R, Ngerncham S, Wongsiridej P, et al. Accuracy of the StatStrip versus SureStep Flexx glucose meter in neonates at risk of hypoglycemia. European Journal of Pediatrics. 2013;172(9):1181–1186. https://doi.org/10.1007/s00431-013-2019-2.
  101. Koh HG, Aynsley-Green A, Tarbit M, et al. Neural dysfunction during hypoglycaemia. Archives of Disease in Childhood. 1988;63:1353–1358. Retrieved from https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC1779138/pdf/archdisch00680-0065.pdf.
  102. Lilien LD, Grajwer LA, Pildes RS. Treatment of neonatal hypoglycemia with continuous intravenous glucose infusion. The Journal of Pediatrics. 1977;91(5):779–782. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/909019.
  103. Lilien LD, Pildes RS, Srinivasan G, et al. Treatment of neonatal hypoglycemia with minibolus and intravenous glucose infusion. The Journal of Pediatrics. 1980;97(2):295–298. https://doi.org/10.1016/S0022-3476(80)80499-9.
  104. Linder N, Lahat Y, Kogan A, et al. Macrosomic newborns of non-diabetic mothers: anthropometric measurements and neonatal complications. Archives of Disease in Childhood Fetal & Neonatal Edition. 2014;99(5):F353-8.
  105. Lockyer MG, Fu K, Edwards RM, et al. Evaluation of the Nova StatStrip glucometer in a pediatric hospital setting. Clinical Biochemistry. 2014;47(9):840–843. https://doi.org/10.1016/j.clinbiochem.2014.01.004.
  106. Lucas A, Morley R, Cole TJ. et al. Adverse neurodevelopmental outcome of moderate neonatal hypoglycaemia. BMJ (Clinical Research Ed.). 1988;297(6659):1304–1308. https://doi.org/10.1136/bmj.297.6659.1304.
  107. Lucas A, Ynsley-Green A, Bloom SR. Gut hormones and the first meals. Clin Sci.(Lond). 1981;60(4):349–353. https://doi.org/10.1042/cs0600349.
  108. McIntyre S, Taitz D, Keogh J, et al. A systematic review of risk factors for cerebral palsy in children born at term in developed countries. Developmental Medicine and Child Neurology. 2013;55(6):499–508. https://doi.org/10.1111/dmcn.12017.
  109. McKinlay CJD, Alsweiler JM, Ansell JM, et al. Neonatal Glycemia and Neurodevelopmental Outcomes at 2 Years. New England Journal of Medicine. 2015;373(16):1507–1518. https://doi.org/10.1056/NEJMoa1504909.
  110. Meites S, Saniel-Banrey K. Preservation, distribution, and assay of glucose in blood, with special reference to the newborn. Clinical Chemistry. 1979;25(4):531–534.
  111. Mejri A, Dorval VG, Nuyt AM, et al. Hypoglycemia in term newborns with a birth weight below the 10th percentile. Paediatrics and Child Health. 2010;15(5):271–275.
  112. Metzger BE, Persson B, Lowe LP, et al. Hyperglycemia and adverse pregnancy outcome study: neonatal glycemia. Pediatrics. 2010;126(6):e1545-52.
  113. Mikesh LM, Bruns DE. Stabilization of glucose in blood specimens: mechanism of delay in fluoride inhibition of glycolysis. Clinical Chemistry. 2008;54(5):930–932. https://doi.org/10.1373/clinchem.2007.102160.
  114. Moore E, Bergman N, Anderson G, et al. Early skin-to-skin contact for mothers and their healthy newborn infants (Review) SUMMARY OF FINDINGS FOR THE MAIN COMPARISON. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2016;(11). https://doi.org/10.1002/14651858.CD003519.pub4.www.cochranelibrary.com.
  115. NCC-WCH Diabetes in pregnancy Management of diabetes and its complications from preconception to the postnatal period. (2015). Retrieved from https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmedhealth/PMH0076657/pdf/PubMedHealth_PMH0076657.pdf.
  116. Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie. Diabetes mellitus en zwangerschap - Versie 2.0. 2010. Retrieved from http://www.nvog-documenten.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=27420&richtlijn_id=863.
  117. Newnam KM, Bunch M. Glucose Gel as a Treatment Strategy for Transient Neonatal Hypoglycemia. Advances in Neonatal Care : Official Journal of the National Association of Neonatal Nurses. 2017;17(6):470–477. https://doi.org/10.1097/ANC.0000000000000426.
  118. Ngerncham S, Piriyanimit S, Kolatat T, et al. Validity of two point-of-care glucometers in the diagnosis of neonatal hypoglycemia. Indian Pediatrics. 2012;49(8):621–625. https://doi.org/10.1007/s13312-012-0133-2.
  119. NICE. Diabetes in pregnancy: management from preconception to the postnatal period. 2015. Retrieved from http://linkinghub.elsevier.com/retrieve/pii/S1521693415000772.
  120. NICE. Diabetes in pregnancy: management from preconception to the postnatal period, (February). 2015;1–67. https://doi.org/978-1-4731-0993-3.
  121. NICE. Postnatal care up to 8 weeks after birth | Guidance and guidelines | NICE. 2015. Retrieved April 29, 2018, from https://www.nice.org.uk/guidance/CG37.
  122. Nicholl R. What is the normal range of blood glucose concentrations in healthy term newborns? Archives of Disease in Childhood. 2003;88(3):238–239. https://doi.org/10.1136/adc.88.3.238.
  123. NVK. Werkboek kinderendocrinologie- deel 2. (C. Kneepkens, Ed.) (Vol. 2). VU Uitgeverij, Amsterdam. 2010. Retrieved from https://www.nvk.nl/Kwaliteit/Werkboeken/Kinderendocrinologie.
  124. Onal EE, Hirfanoglu IM, Beken S, et al. Are the neonatal outcomes similar in large-for-gestational age infants delivered by women with or without gestational diabetes mellitus? World Journal of Pediatrics. 2012;8(2):136-9.
  125. Perined. Perinatale Zorg in Nederland 2016. Utrecht. 2016. Retrieved from https://assets.perined.nl/docs/7935f9c6-eaac-4f59-a150-307ae04efa27.pdf.
  126. Persson M, Fadl H, Hanson U, et al. Disproportionate Body Composition and Neonatal Outcome in Offspring of Mothers With and Without Gestational Diabetes Mellitus. 2013;36(11):3543-8. https://doi.org/10.2337/dc13-0899.
  127. Raizman JE, Shea J, Daly CH, et al. Clinical impact of improved point-of-care glucose monitoring in neonatal intensive care using Nova StatStrip: Evidence for improved accuracy, better sensitivity, and reduced test utilization. Clinical Biochemistry. 2016;49(12):879–884. https://doi.org/10.1016/j.clinbiochem.2016.05.002.
  128. Rawat M, Chandrasekharan P, Turkovich S, et al. Oral Dextrose Gel Reduces the Need for Intravenous Dextrose Therapy in Neonatal Hypoglycemia. Biomedicine Hub. 2016;1(3):1–1. https://doi.org/10.1159/000448511.
  129. RIVM. Bevolkingsonderzoeken en screeningen. 2018. Retrieved from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen.
  130. RIVM. Screening: de theorie. 2012. Retrieved from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen/Screening_de_theorie.
  131. Roth-Kleiner M, Stadelmann Diaw C, Urfer J, et al. Evaluation of different POCT devices for glucose measurement in a clinical neonatal setting. European Journal of Pediatrics. 2010;169(11):1387–1395. https://doi.org/10.1007/s00431-010-1243-2.
  132. Rozance PJ, Hay WW. Describing hypoglycemia--definition or operational threshold? Early Human Development. 2010;86(5):275–280. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2010.05.002.
  133. Rozance PJ, Hay WW. New approaches to management of neonatal hypoglycemia. Maternal Health, Neonatology and Perinatology. 2016a;2(1):3. https://doi.org/10.1186/s40748-016-0031-z.
  134. Rozance PJ. Update on neonatal hypoglycemia. Current Opinion in Endocrinology, Diabetes and Obesity. 2014. https://doi.org/10.1097/MED.0000000000000027.
  135. Sacks DB, Bruns DE, Horton J, et al. Point-of-Care Blood Glucose Testing in Acute and Chronic Care Facilities; Approved Guideline—Third Edition. Clinical and Laboratory Standards Institute (Vol. 33). Wayne, PA. 2013. Retrieved from https://clsi.org/media/1497/poct12a3_sample.pdf.
  136. Scott MG, Bruns DE, Boyd JC, et al. Tight glucose control in the intensive care unit: Are glucose meters up to the task? 2009. Clinical Chemistry. https://doi.org/10.1373/clinchem.2008.117291.
  137. Screening: de theorie - RIVM. 2018. Retrieved April 22, 2018, from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen/Screening_de_theorie.
  138. Semmekrot B. Hypoglykemie bij de pasgeborene: weet u wat u meet? - Artikel - Editie - Tijdschrift & E-learning - Praktische Pediatrie. Praktische Pediatrie. 2015;2:93–99. Retrieved from https://www.praktischepediatrie.nl/tijdschrift-elearning/editie/artikel/t/hypoglykemie-bij-de-pasgeborene-weet-u-wat-u-meet.
  139. Shorey S, He HG, Morelius E. Skin-to-skin contact by fathers and the impact on infant and paternal outcomes: an integrative review. Midwifery. 2016;40:207–217. https://doi.org/10.1016/j.midw.2016.07.007.
  140. Sidebottom RA, Williams PR, Kanarek KS. Glucose determinations in plasma and serum: Potential error related to increased hematocrit. Clinical Chemistry. 1982;28(1):190–192.
  141. Singhal PK, Singh M, Paul VK, et al. Prevention of hypoglycemia: a controlled evaluation of sugar fortified milk feeding in small-for-gestational age infants. Indian Pediatrics. 1992;29(11):1365–1369.
  142. Sperling MA, Ganguli S, Leslie N, et al. Fetal-perinatal catecholamine secretion: role in perinatal glucose homeostasis. The American Journal of Physiology. 1984;247(1 Pt 1):E69-74. https://doi.org/10.1152/ajpendo.1984.247.1.E69 [doi].
  143. Sperling MA. Hypoglycemia SIGNIFICANCE AND SEQUELAE. Nelson Textbook of Pediatrics, 2-Volume Set. 2016;773–788.e1. https://doi.org/10.1016/B978-1-4557-7566-8.00092-2.
  144. Suman RPN, Udani R, Nanavati R. Kangaroo mother care for low birth weight infants: a randomized controlled trial. Indian Pediatrics. 2008;45(1):17–23. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18250500.
  145. Swenne I, Ewald U, Gustafsson J, et al. Inter-relationship between serum concentrations of glucose, glucagon and insulin during the first two days of life in healthy newborns. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 1994;83(9):915–919. https://doi.org/10.1111/j.1651-2227.1994.tb13170.x.
  146. Tang Z, Du X, Louie RF, et al. Effects of pH on glucose measurements with handheld glucose meters and a portable glucose analyzer for point-of-care testing. Archives of Pathology and Laboratory Medicine. 2000;124(4):577–582. https://doi.org/10.1309/QAW1-X5XW-BVRQ-5LKQ.
  147. Tang Z, Lee JH, Louie RF, et al. Effects of different hematocrit levels on glucose measurements with handheld meters for point-of-care testing. Archives of Pathology and Laboratory Medicine. 2000;124(8):1135–1140. https://doi.org/10.1043/0003-9985(2000)124<1135:EODHLO>2.0.CO;2.
  148. Tang Z, Louie RF, Lee JH, et al. Oxygen effects on glucose meter measurements with glucose dehydrogenase- and oxidase-based test strips for point-of-care testing. Critical Care Medicine. 2001;29(5):1062–1070. https://doi.org/10.1097/00003246-200105000-00038.
  149. Ter M, Halibullah I, Leung L, et al. Implementation of dextrose gel in the management of neonatal hypoglycaemia. Journal of Paediatrics and Child Health. 2017;53(4):408–411. https://doi.org/10.1111/jpc.13409.
  150. The HAPO Study Cooperative. Hyperglycemia and Adverse Pregnancy Outcomes. New England Journal of Medicine. 2008;358(19):1991–2002. https://doi.org/10.1056/NEJMoa0707943.
  151. Thornton P, Stanley C, De Leon D, et al. Recommendations from the Pediatric Endocrine Society for evaluation and management of hersistent Hypoglycemia in neonates, infants and children. Journal of Pediatrics. 2015;167(2):238–245. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2015.03.057.
  152. Tozier PK. Colostrum Versus Formula Supplementation for Glucose Stabilization in Newborns of Diabetic Mothers. JOGNN - Journal of Obstetric, Gynecologic, and Neonatal Nursing. 2013;42(6):619–628. https://doi.org/10.1111/1552-6909.12260.
  153. Troughton K, Corrigan N, Tait R. Hypostop gel in the treatment of neonatal hypoglycaemia: a randomised controlled trial. Archives of Disease in Childhood. 2000;82(Suppl 1):A29–A32. https://doi.org/10.1136/adc.82.suppl_1.A29.
  154. Van Der Hagen EAE, Fokkert MJ, Kleefman AMD, et al. Technical and clinical validation of the Greiner FC-Mix glycaemia tube. Clinical Chemistry and Laboratory Medicine. 2017;55(10):1530–1536. https://doi.org/10.1515/cclm-2016-0944.
  155. Vannucci RC, Vannucci SJ. Glucose metabolism in the developing brain. Semin Perinatol. 2000;24(2):107–115. https://doi.org/10.1053/sp.2000.6361.
  156. Voeten M, Gerrits G, Voorhoeve P, et al. Behandeling van neonatale hypoglykemie: frequenter aanleggen aan de borst versus bijvoeden met flesvoeding; retrospectief statusonderzoek. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152(31).
  157. Volpe JJ. Hypoglycemia and brain injury. Neurology of the Newborn. Volpe JJ. 2008;591–618.
  158. Wada Y, Nakamura T, Kaneshige M, et al. Evaluation of two glucose meters and interference corrections for screening neonatal hypoglycemia. Pediatrics International. 2015;57(4):603–607. https://doi.org/10.1111/ped.12543.
  159. Weissmann-Brenner A, Simchen MJ, Zilberberg E, et al. Maternal and neonatal outcomes of large for gestational age pregnancies. Acta Obstetricia et Gynecologica Scandinavica. 2012;91(7):844–849. https://doi.org/10.1111/j.1600-0412.2012.01412.x.
  160. Weston PJ, Harris DL, Battin M, et al. Oral dextrose gel for the treatment of hypoglycaemia in newborn infants. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2016;(5). https://doi.org/10.1002/14651858.CD011027.pub2.
  161. WHO. Hypoglycemia in the newborn. 2014. https://doi.org/10.1016/S0022-3468(67)80157-X.
  162. Wiener K. Whole blood glucose: What are we actually measuring? Annals of Clinical Biochemistry. 1995;32(1):1–8. https://doi.org/10.1177/000456329503200101.
  163. Williams AF. Hypoglycaemia of the newborn: A review. Bulletin of the World Health Organization. World Health Organization. 1997. https://doi.org/10.1177/089033449801400227.
  164. Wilson JMG, Jungner G. Principles and Practice of Screening for Disease. Public Health Papers. 1966. https://doi.org/10.1001/archinte.1969.00300130131020.
  165. Woo HC, Tolosa L, El-Metwally D, et al. Glucose monitoring in neonates: Need for accurate and non-invasive methods. Archives of Disease in Childhood: Fetal and Neonatal Edition. 2014. https://doi.org/10.1136/archdischild-2013-304682.
  166. World Health Organization. Infant and young child feeding. 2018. Retrieved April 29, 2018, from http://www.who.int/en/news-room/fact-sheets/detail/infant-and-young-child-feeding.
  167. Zecca E, Costa S, Barone G, et al. Proactive Enteral Nutrition in Moderately Preterm Small for Gestational Age Infants: A Randomized Clinical Trial. The Journal of Pediatrics. 2014;165(6):1135–1139.e1. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2014.08.06.

De volgende preventiemaatregelen werden in gerandomiseerde studies of meta-analyse gevonden:

  • buccale dextrose-gel (n=1);
  • toevoegingen in de voeding (n=1).
  • huid-op-huidcontact (n=1)

 

Buccale dextrose-gel

First author, year

Design

Definition of hypoglycaemia

Population

Intervention

Control

Outcome

Level of evidence

Hegarty, 2016

RCT

<47 mg/dL; 2.6 mmol/L

At risk babies

40% dextrose gel (n=277)

Placebo (n=138)

41% of hypoglycaemia versus 52%; 40% dextrose gel versus placebo; p =0.03.

1b

 

Toevoegingen in de voeding

First author, year

Design

Definition of hypoglycaemia

Population

Intervention

Control

Outcome

Level of evidence

Singhal, 1992

RCT

<30 mg/dL; 1.7 mmol/L

Uncomplicated SGA infants

Sugar fortified milk (n=55)

Standard milk formula (n=55)

Development of hypoglycaemia is 2 (3,6%) versus 11 (20,0%), study versus control; p <0.01.

2b

 

Huid-op-huidcontact

First author, year

Design

Definition of hypoglycaemia

Population

Intervention

Control

Outcome

Level of evidence

Boundy, 2016

Meta-analyse

Not given

2 studies on hypoglycema, birthweight <1500 gram and <2000 gram. Total 346 infants

Kangaroo-care

Standard care

Hypoglycemia (RR 0.12; 95% CI 0.05, 0.32),

1a

 

Voor de volgende interventies werden geen gerandomiseerde studies gevonden:

  • vroeg voeden;
  • frequent voeden;
  • soort voeding: borstvoeding/moedermelk of kunstvoeding.

 

Kwaliteit van bewijs

Individuele studies uit search

  • Hegarty 2016 Level: 1b (RCT)
  • Hegarty 2017 Level: 1a (Cochrane Review van 1 RCT)
  • Singhal 1992 Level: 2b (niet goed omschreven hoe uitgevoerd RCT)

 

Individuele studies naar gerefereerd:

  • Moore 2016 Level: 1a (Cochrane Review)
  • Boundy 2016 Level: 1a (Systematic review and meta-analysis)
  • Christensson 1996 Level: 1b (RCT)
  • Bergman 2004: Level: 1b (RCT)
  • Luong 2016 Level: 1b (RCT)
  • Ghavane 2012 Level: 1b (RCT)
  • Lucas 1988 Level: 1b (observationele cohort studie met >80% follow up)
  • Swenne 1994 Level: 1b (Prospectief cohort)
  • Bhat 2000 Level: 1b (Prospectief cohort)
  • Baker 1997 Level: 1b (RCT in Latin square design)
  • Shorey 2016 Level: 2a (Systematic review van observationele studies)
  • Voeten 2008 Level: 2b (retrospectief cohort)
  • De Rooy 2002, Level: 2b (cohort studie, onduidelijke selectie van kinderen)
  • Suman 2008 Level: 2b (niet goed omschreven hoe uitgevoerd, hypoglycemie definitie niet duidelijk)
  • Duvanel 1999 Level: 2b (Retrospectief cohort):
  • Chertok 2009 Level: 2b (Prospectief cohort, onduidelijke selectie van kinderen (convenience sample))
  • Hawdon 1992 Level: 4 (case series)
  • Haninger 2001 Level: 5 (Non-systematic review met expert opinion)
  • Hawdon 2010 Level: 5 (Non-systematic review met expert opinion)

 

GRADE van het bewijs bijvoeding

  1. Er werd één prospectieve niet gerandomiseerde studie gevonden.
  2. Inconsistentie niet te bepalen in verband met slechts één studie.
  3. De populatie bestond uit à terme kinderen <p2 >p98, met een controlegroep van AGA. Bijvoeding hoeveelheid is niet duidelijk omschreven. Uitkomsten zijn goed omschreven.
  4. Kleine groep.
  5. Publicatiebias niet te bepalen.

 

Kwaliteit: Zeer laag

 

GRADE van het bewijs dextrose-gel

  1. Er werden voor dextrose-gel één studie gevonden, die alleen naar korte termijn uitkomsten keek. studies gevonden.
  2. Inconsistentie niet te bepalen in verband met slechts één studie.
  3. Populatie in de studie komt precies overeen met de doelgroep van de richtlijn.
  4. Voldoende grote groep.
  5. Publicatiebias niet te bepalen.

 

Kwaliteit: Matig

GRADE van het bewijs huid-op-huid contact

  1. Er werden in totaal vier gerandomiseerde studies gevonden, deze zijn beschreven in twee systematische reviews.
  2. Alle studies wijzen op een preventieve werking van huid-op-huidcontact op hypoglycemie.
  3. Populatie in de studie komt niet/slechts gedeeltelijk overeen met de doelgroep van de richtlijn (Bergman 1200 tot 2200 gram (n =35), Suman <2000g (n =206), Ghavane <1500g (n=140), Luong 1500 tot 2500g (n=100).
  4. Groepsgrootte varieerde (zie punt 3).
  5. Publicatiebias niet te bepalen.

 

Kwaliteit: Matig

 

GRADE van het bewijs toevoegingen in de voeding

  1. Er werden twee RCTs gevonden.
  2. Beide studies beschrijven een reductie in hypoglycemie bij toevoegingen.
  3. Populatie is met SGA en ander met LGA, allen à terme. De hoeveelheid voeding die de kinderen op dag één ontvangen ligt al veel hoger dan nu gebruikelijk.
  4. Groepsgrootte was redelijk groot (110 en 130).
  5. Publicatiebias niet te bepalen.

 

Kwaliteit: Matig

 

GRADE van het bewijs van overige preventie maatregelen

  1. Er werden geen gerandomiseerde studies gevonden.
  2. Niet van toepassing.
  3. Niet van toepassing.
  4. Niet van toepassing.
  5. Niet van toepassing.

 

Kwaliteit: niet te beoordelen

 

GRADE-tabel: Van bewijs naar aanbeveling

 

Beslissing

Toelichting

1. Kwaliteit van het bewijs

Is de algehele kwaliteit van bewijs hoog?

 

☐ Ja

 

☐ Nee

 

Voor dextrose-gel, toevoegingen in de voeding en huid-op-huid contact ter preventie.

 

Voor bijvoeding en de andere preventieve voedingsmaatregelen.

2. Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

 

 

In geval van een positieve aanbeveling:

Overtreffen de gunstige effecten de ongunstige effecten aanzienlijk, en is de werkgroep hier zeker van?

 

In geval van een negatieve aanbeveling:

Overtreffen de ongunstige effecten de gunstige effecten aanzienlijk, en is de werkgroep hier zeker van?

 

 

☐ Ja

 

 

 

 

 

☐ Ja

 

 

Ja, voor dextrose-gel en huid-op-huid

 

 

 

 

 

Voor bijvoeding en toevoegingen in de voeding en andere preventieve voedingsmaatregelen

3. Patiëntenperspectief

 

 

In het geval van een positieve aanbeveling:

Hanteren vrijwel alle patiënten hetzelfde perspectief op de wenselijkheid van de conceptaanbeveling?

 

 

☐ Ja

 

 

In de dagelijkse praktijk zijn alle ouders akkoord met het toepassen van huid-op-huid contact. Voor dextrose-gel werd in de studie door Hegarty geen zwaarwegende bezwaren van ouders gevonden.

In geval van een negatieve aanbeveling:

Hanteren vrijwel alle patiënten hetzelfde perspectief op de onwenselijkheid van de conceptaanbeveling?

 

 

☐ Ja

 

 

 

In de huidige dagelijkse praktijk zijn er bezwaren tegen bijvoeding met kunstvoeding bij ouders.

4. Professioneel perspectief

 

 

In het geval van een positieve aanbeveling:

Hanteren vrijwel alle zorgverleners hetzelfde perspectief op de wenselijkheid van de conceptaanbeveling?

 

In geval van een negatieve aanbeveling:

Hanteren vrijwel alle zorgverleners hetzelfde perspectief op de onwenselijkheid van de conceptaanbeveling?

 

 

☐ Ja

 

 

 

 

 

 

☐ Ja

 

 

Ja, huid-op-huid contact wordt frequent toegepast. Het perspectief van de zorgverleners voor het gebruik van dextrose-gel als preventieve maatregel is nog onbekend aangezien het nog niet beschikbaar is en nog niet gebruikt wordt in de dagelijkse praktijk.

 

 

In de huidige praktijk hebben zorgverleners ook bezwaren tegen standaard bijvoeding met kunstvoeding en is behoefte aan consensus.

5. Middelenbeslag

 

 

In het geval van een positieve aanbeveling:

Zijn de netto-gunstige effecten de (extra) middelen waard?

 

 

☐ Ja, waarschijnlijk

 

 

Kosten van alle preventieve maatregelen zijn laag.

6. Organisatie van zorg

 

 

In geval van een positieve aanbeveling:

Zijn voldoende condities van zorg-organisatorische of maatschappelijke aard aanwezig om de interventie toe te passen?

 

 

☐ Ja

 

 

Huid-op-huidcontact wordt al routinematig toegepast, dextrose-gel is nog niet beschikbaar.

7. Maatschappelijk perspectief

 

 

In geval van een positieve aanbeveling:

Zijn voldoende condities van zorg-organisatorische of maatschappelijke aard aanwezig om de interventie toe te passen?

 

 

☐ Ja

 

 

Zie punt 6.

Indien meerdere factoren positief worden geëvalueerd (‘ja’) neemt de waarschijnlijkheid van een sterke aanbeveling toe.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 28-11-2020

Laatst geautoriseerd  : 28-11-2020

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2026

De richtlijn wordt één keer per vijf jaar gereviseerd. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen als nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn om een herzieningstraject te starten. Zo mogelijk wordt de richtlijn, indien financiering beschikbaar is, aangevuld met extra modules.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
  • Stichting Kind en Ziekenhuis

Doel en doelgroep

Het doel van deze richtlijn is om handvatten te bieden voor de algemene kindergeneeskundige zorg voor de (bijna) à terme pasgeborenen. In deze richtlijn gaan de uitgangsvragen over het beleid rondom neonatale hypoglycemie, beleid na vacuümextractie en de indicaties voor een consult kinderarts. Het gaat hierbij om pasgeborenen die vanwege een medische indicatie in het ziekenhuis geboren of opgenomen worden en bij wie de (algemeen) kinderarts zorg levert of zou moeten leveren. Prematuren met een zwangerschapsduur <35 weken en pasgeborenen met een indicatie voor intensive care opname vallen niet onder deze richtlijn. Deze richtlijn bevat aanbevelingen voor de zorg voor pasgeborenen waarbij de focus ligt op de algemeen kinderarts. Ook andere zorgverleners binnen de integrale geboortezorg kunnen gebruik maken van de informatie uit deze richtlijn, zoals huisartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, kraamverzorgenden en ouderverenigingen.

Samenstelling werkgroep

Voor de ontwikkeling van deze richtlijn is een richtlijnwerkgroep samengesteld. Deze werkgroep bestond uit gemandateerde vertegenwoordigers van de NVK, de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV). Het ouderperspectief in de werkgroep werd vertegenwoordigd door participatie van Stichting Kind en Ziekenhuis. De werkgroep werd aangevuld met een arts-onderzoeker met expertise op het gebied van neonatale hypoglycemie. De werkgroep werd bij het literatuuronderzoek ondersteund door een epidemioloog van het NVK-bureau. Een epidemioloog van PROVA was betrokken voor methodologisch en procedureel advies. De werkgroep werd secretarieel ondersteund vanuit het bureau van de NVK. De ontwikkeling van deze richtlijn is gefinancierd vanuit een projectbudget van de SKMS.

 

Werkgroep

  • Mw. L.H. van der Meer-Kappelle, werkzaam in Reinier de Graaf Groep, namens NVK (voorzitter)
  • Dr. R.F. Kornelisse, neonatoloog, werkzaam in Erasmus MC-Sophia, namens NVK
  • Dr. R.H.T. van Beek, neonatoloog, werkzaam in Amphia Ziekenhuis, namens NVK
  • Drs. C.S. Barbian, kinderarts, werkzaam in Ziekenhuis Rivierenland, namens NVK
  • Dr. A.A.M.W. van Kempen, neonatoloog, werkzaam in OLVG Amsterdam, namens NVK
  • Drs. N.R. van Veenendaal, arts-onderzoeker werkzaam in OLVG Amsterdam, namens NVK
  • Drs. H.G. Stas, neonatoloog, werkzaam in Maasstad Ziekenhuis Rotterdam, namens NVK
  • Dr. P.H Dijk, neonatoloog, werkzaam in UMCG, namens NVK
  • D. Joseph, MSc, verpleegkundige, werkzaam voor Kind en Ziekenhuis
  • L. Zondag, beleidsmedewerker, werkzaam als verloskundige, namens KNOV
  • NVOG, commissie Kwaliteitsdocumenten

 

Meelezers

  • Mw. Dr. C. de Boer, verpleegkundige neonatologie, werkzaam in Erasmus MC, namens V&VN
  • Dr. R.M.J. Moonen, neonatoloog, werkzaam in Zuyderland Medisch Centrum Heerlen, namens NVK
  • Drs. S. Mulder, hoofd afdeling neonatologie, werkzaam in Isala Zwolle, namens NVK
  • Dr. J.E. Bunt, neonatoloog, werkzaam in ETZ Elisabeth, namens NVK
  • Dr. F. Maingay, neonatoloog, werkzaam in Noordwest Ziekenhuisgroep Alkmaar, namens NVK
  • Dr. F.A.B.A. Schuerman, neonatoloog, werkzaam in Isala Zwolle, namens NVK
  • Dr. W.J.M. van Heel, neonatoloog, werkzaam in Haga Ziekenhuis, namens NVK
  • Dr. H.B. Burggraaff, verloskundige huisarts, werkzaam in H.B. Burggraaff, namens NHG

 

Met ondersteuning van

  • Mw. Drs. M. Tuut, zelfstandig epidemioloog PROVA
  • Mw. Dr. L.M.A.J. Venmans, epidemioloog NVK

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen door middel van reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek en belangen door kennisvalorisatie. De ingevulde belangenverklaringen zijn beoordeeld door de projectleider. Hieruit is geen belemmering voor participatie in de werkgroep naar voren gekomen. De verklaringen liggen ter inzage bij de NVK.

Inbreng patiëntenperspectief

Het perspectief van patiënten en ouders is gewaarborgd doordat Stichting Kind en Ziekenhuis vertegenwoordigd was in de werkgroep. Zij hadden een belangrijke bijdrage aan de patiëntenversie van de richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De definitieve richtlijn is onder de verenigingen verspreid, en via de website van de NVK (https://www.nvk.nl/) en de Richtlijnendatabase elektronisch beschikbaar gesteld. Op wetenschappelijke bijeenkomsten van de betrokken wetenschappelijke verenigingen en regionale bijeenkomsten kunnen de aanbevelingen van de richtlijn worden gepresenteerd.

 

Het uitgebreide implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.

Werkwijze

Knelpuntanalyse, verzamelen protocollen en vaststellen uitgangsvragen

Door de leden van de werkgroep werd een schriftelijke knelpuntenanalyse uitgevoerd om de huidige werkwijze ten aanzien van neonatale hypoglycemie, beleid na vacuümextractie en opname- en ontslagcriteria in kaart te brengen.

 

De inhoud van deze praktische en specifiek op de Nederlandse situatie gerichte richtlijn, is mede gebaseerd op internationale richtlijnen. De evidence was niet altijd even sterk. Daarnaast leende een deel van de uitgangsvragen zich niet voor een literatuursearch.

 

Daarom werden, naast literatuur, internationale en nationale richtlijnen, ook regionale en lokale protocollen omtrent neonatale hypoglycemie, vacuümextracties en indicatie voor een consult kinderarts verzameld en gebruikt. Er werden 34 protocollen toegestuurd: 4 afkomstig uit NICU’s, 9 uit post-IC/HC-centra en 21 uit algemene ziekenhuizen. In december 2016 telde Nederland 79 ziekenhuisorganisaties, inclusief 10 NICU’S. Het aantal ingestuurde protocollen werd door de werkgroep als representatief voor de Nederlandse ziekenhuizen beschouwd.

 

Tijdens werkgroepvergaderingen werden de definitieve knelpunten en uitgangsvragen vastgesteld. De Nederlandse kinderarts werkt zo veel mogelijk evidence-based. Wanneer er een grote praktijkvariatie is, komt dit doordat evidence ontbreekt in de literatuur. Aangezien deze richtlijn als doel heeft de praktijkvariatie te beperken, is per vraag bekeken of een evidence-based search zinvol was om antwoord te geven op de uitgangsvraag of dat de uitgangsvraag door middel van consensus, met behulp van bestaande literatuur, (inter)nationale richtlijnen en lokale protocollen, binnen de werkgroep zou worden uitgewerkt.

 

Zoeken (inter)nationale richtlijnen

In eerste instantie werd gezocht naar evidence-based richtlijnen. Hierbij werd gebruik gemaakt van de volgende databases: Medline, SUMSEARCH2, Clinical evidence van BMJ, Scottish Intercollegiate Guidelines Network en de TRIP DATABASE. Inclusiecriteria waren als volgt:

  1. het betreft een evidence-based richtlijn of practical guideline;
  2. de populatie betreft pasgeborenen;
  3. de richtlijn moet gaan over postnatale zorg voor pasgeborenen;
  4. publicatie tot juli 2015 (datum van de search).

 

De gevonden richtlijnen werden op kwaliteit beoordeeld met behulp van AGREE II (https://www.agreetrust.org/). De resultaten van deze search en de kwaliteit van de gevonden richtlijnen is beschreven bij de verschillende modules.

 

Zoeken artikelen

Bij de vragen waarvoor een search werd gedaan, wordt beschreven welke databases en zoektermen zijn gebruikt en welke zoekperiode is aangehouden (zie de zoekverantwoording in de verschillende modules). Er werd gezocht naar de hoogste mate van bewijs: systematische reviews en gerandomiseerd en gecontroleerd onderzoek. Zoals te verwachten bij veel praktijkvariatie, was het bewijsniveau van de literatuur en richtlijnen over het algemeen laag.

 

Beoordeling artikelen

De uitgangsvragen waarvoor een search werd gedaan, werden met behulp van de GRADE-methodiek (Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation) uitgewerkt. De literatuur werd beoordeeld middels https://www.cebm.net/2009/06/oxford-centre-evidence-based-medicine-levels-evidence-march-2009/. Aan het begin van het richtlijntraject werden hiertoe uitkomstmaten gedefinieerd. Resultaten werden per uitkomstmaat samengevat, waarbij tevens de overall kwaliteit van de onderliggende bewijslast (evidence) werd aangegeven. Bij de beoordeling werd gebruik gemaakt van GRADEpro (https://gradepro.org/). Met behulp van dit instrument werd bij elke uitgangsvraag een tabel met bevindingen (summary of findings) en een tabel met de beoordeling van het bewijs (GRADE evidence profile) gemaakt.

 

GRADE kent vier niveaus: high, moderate, low en very low. Per uitkomst werd een GRADE-niveau toegekend. Wanneer een uitkomst als high geclassificeerd werd, wil dit zeggen dat het onwaarschijnlijk is dat toekomstig onderzoek de schatting van de uitkomst zal veranderen. Met andere woorden: er is veel vertrouwen in de juistheid van de schatting van de uitkomst. Een very low-classificatie wil zeggen dat er veel onzekerheid is over de juistheid van de uitkomst.

 

Het onderzoeksdesign is een belangrijke factor binnen GRADE. Gerandomiseerde en gecontroleerde studies krijgen daarom in beginsel de kwalificatie high. Er zijn vijf factoren die kunnen zorgen voor een lagere kwalificatie:

  1. beperkingen in de onderzoeksopzet;
  2. inconsistentie: onverklaarde heterogeniteit van de resultaten;
  3. indirectheid: de populatie, interventie, controle en uitkomst (PICO) waarop de evidence gebaseerd is, wijken op een of meer punten af van de PICO die men wil onderzoeken. Ook het gebruik van surrogaatmarkers valt onder indirectheid;
  4. imprecisie: wijde betrouwbaarheidsintervallen rond een geschat effect duiden op onzekerheid in de grootte van het effect. Er is sprake van imprecisie bij een te kleine steekproef (lage statistische power), weinig events en een betrouwbaarheidsinterval dat wel statistisch significant is, maar zowel in het gebied van klinische relevantie als in het gebied van een verwaarloosbaar effect ligt;
  5. publicatiebias.

 

Indien de resultaten niet gepoold konden worden, werd volstaan met een globale inschatting van de kwaliteit van de onderliggende bewijslast. Voor een uitgebreidere beschrijving van GRADE verwijst de werkgroep naar http://www.gradeworkinggroup.org.

 

Van bewijs naar aanbeveling

Nadat de evidence was samengevat en gegradeerd, werden door de werkgroep aanbevelingen geformuleerd. Naast de evidence werden hierbij overwegingen uit de praktijk meegenomen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met de organisatie van zorg; alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur), hoewel deze in de algemeen kindergeneeskundige praktijken nog al verschillend zijn. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Commentaar- en autorisatiefase

Na vaststelling van de conceptrichtlijn door de werkgroep werd de richtlijn naar de meelezers gestuurd ter becommentariëring. Na verwerking van alle suggesties, startte de commentaarfase en werd de richtlijn voorgelegd aan de volgende partijen: NVK, Stichting Kind en Ziekenhuis, NVOG, KNOV, V&VN, IGZ, VGVK, NHG.

 

In de definitieve richtlijn, die ter autorisatie is aangeboden aan de NVK, NVOG, KNOV en Stichting Kind & Ziekenhuis op 28 november, is het commentaar waar mogelijk en relevant verwerkt door de werkgroep.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op evidence gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de gemiddelde patiënt kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Beleid en vacuümextractie (VE)