Oppositionele stoornis en gedragsstoornis

Initiatief: NVvP Aantal modules: 38

odd/cd Effectiviteit van psychostimulantia

Uitgangsvraag

Wat is de effectiviteit van psychostimulantia bij odd en cd?

Aanbeveling

Zet psychostimulantia in wanneer kinderen en jongeren bij comorbidi- teit met adhd in hun functioneren ernstig belemmerd worden.

Overweeg psychostimulantia wanneer kinderen en jongeren veel symptomen van adhd vertonen, maar onvoldoende om de diagnose te stellen, en in hun functioneren ernstig belemmerd worden.

Verwacht bij comorbiditeit met adhd, of bij het voorkomen van veel ADHD-symptomen zonder diagnose, een gunstig effect van psychostimu- lantia op symptomen van odd en cd.

Overweeg psychostimulantia wanneer geen effect bereikt wordt met psychologische behandelingen terwijl kinderen en jongeren in hun func­tioneren ernstig belemmerd blijven, ook wanneer weinig of geen ADHD- symptomen voorkomen.

Combineer behandeling met psychostimulantia steeds met een psycho­logische behandeling of op zijn minst met ouderbegeleiding.

Besteed tijdens behandeling met psychostimulantia bijzondere aandacht aan de monitoring van de inname, om onregelmatige inname en misbruik te vermijden.

Overwegingen

De meeste kennis en ervaring met psychostimulantia is opgedaan in de behandeling van adhd. Vandaar dat deze medicatie voor behandelaren vooral aan die stoornis is gekoppeld. De volgende belangrijke overwe­gingen dienen in de afweging van de keuze van interventies te worden meegenomen.

  • Omdat bij 20% tot 30% van de kinderen met adhd methylfenidaat niet effectief is (Buitelaar e.a., 1995), is gedegen monitoring vereist. Bij ieder kind moet na de start van behandeling worden nagegaan of methylfe­nidaat een effect heeft op de symptomen, of de dosering adequaat is, en wat de bijwerkingen zijn. Voor starten en bijstellen van medicatie en monitoring van bijwerkingen wordt verwezen naar de Multidisciplinaire richtlijn adhd (Stuurgroep Multidisciplinaire richtlijnen in de ggz, 2005).
  • Onderzoek naar de combinatie van farmacotherapie met psychologische behandelingen bij odd en cd ontbreekt helaas. De klinisch indruk is echter dat medewerking aan psychologische behandelingen verbetert als bepaalde functies zoals de aandacht en de inhibitie gunstig beïn­vloed worden door psychofarmaca. Wanneer ouders bijvoorbeeld in de oudertraining leren meer adequate opdrachten te geven, kan verwacht worden dat het effect beperkt blijft als de aandachtfuncties van het kind tekort blijven schieten. Het effect van meer adequate opdrachten kan daarentegen vergroten naarmate de aandachtfuncties van het kind verbeteren onder invloed van methylfenidaat. Evenzo mag verwacht worden dat kinderen meer kansen krijgen om de cognitieve vaardig­heden die ze in de cognitieve gedragstherapie leren, in alledaagse situ­aties toe te passen indien hun impulsieve wijze van reageren afneemt onder invloed van psychostimulantia.
  • Anderzijds blijkt ook dat ouders in sommige gevallen geneigd zijn te zeer op de medicamenteuze behandeling te leunen, ten koste van de pedagogische aanpak. Bij psychostimulantia is dit bij uitstek een gevaar, omdat het efftect snel optreedt en de bijwerkingen beperkt zijn. De behandelaar dient hiervoor beducht te zijn, en dit indien voorkomend zo snel mogelijk ter sprake te brengen.
  • Uit de praktijk blijkt dat therapietrouw een belangrijk aspect is. Kinderen staan vaak ambivalent tegenover het innemen van medicatie. Daarnaast hebben ze op oudere leeftijd vaak een levenspatroon dat zich kenmerkt doorhet ontbreken van voldoende structuur. Beide maken dat het van belang is voldoende aandacht te besteden aan het monitoren van de inname van medicatie. Zo dient te worden besproken wat er moet gebeuren als een dosis niet wordt ingenomen (bijvoorbeeld doordat een jongere uitslaapt).
  • Een bijzonder aandachtspunt bij psychostimulantia is het risico op misbruik. Hiermee wordt bedoeld het opsparen met als doel in één keer een grote dosis te nemen, dan wel de medicatie te verhandelen. Het verkopen van vooral kort werkende psychostimulantia kan voor jongeren aardige opbrengsten genereren. Kinderen die naast adhd ook odd of cd hebben, zijn in het bijzonder een risicogroep hiervoor. De clinicus dient zich ervan te vergewissen dat inname voldoende gemonitord wordt. Bij twijfel kan het aangewezen zijn een lang werkend preparaat te verkiezen boven een kort werkend, omdat de kans op misbruik hiermee afneemt. Dit alleen al omdat het aantal innamemomenten vermindert. Indien er aanwijzingen zijn voor misbruik, wordt dit met de jongere besproken. Als erkend wordt dat er sprake is van misbruik, wordt dit een behandeldoel. De uiterste consequentie van herhaald misbruik kan zijn het staken van de behandeling met psychostimulantia.

Onderbouwing

 

Niveau   1

Het is aangetoond bij kinderen met adhd dat psychostimulantia een gunstig effect hebben op symptomen van odd en cd en agressie.

A1: Connor, 2002; Gerardin, 2002.

A2: Ghuman, 2007; Greenhill, 2006; Klein 1007; mta Cooperative Group, 1999; Taylor 1987.

 

 

Niveau  3

Er zijn aanwijzingen dat behandeling met methylfenidaat van odd en cd ook in de afwezigheid van de diagnose adhd effectief is, vooral als er wel kenmerken van hyperactiviteit en/of impulsiviteit voorkomen.

A2: Klein, 1997; Taylor, 1987.

 

 

Niveau  1

Het is aangetoond dat het bijwerkingenprofiel van psychostimulantia niet anders is bij behandeling van odd en cd al dan niet in combinatie met adhd, dan bij de behandeling van adhd alleen.

A1: Gerardin, 2002.

A2: Tcherenissine, 2006.

Methylfenidaat is het eerste-keuzemiddel voor de behandeling van de aandachtstekort-hyperactiviteitstoornis (Stuurgroep Multidisciplinaire richtlijnen in de ggz, 2005). Bij 70 tot 80% van de kinderen met deze stoornis wordt een afname van symptomen gezien (Buitelaar e.a, 1995). Methylfenidaat behoort, net als dexamfetamine, tot de groep van de psychostimulantia. Methylfenidaat bevordert de dopaminerge neurotrans- missie, door blokkage van de dopaminetransporter. Als gevolg hiervan komt meer dopamine in de synaps beschikbaar, wat resulteert in een verbeterde dopaminerge neurotransmissie (Volkow e.a., 1998, 2002).

 

De Multimodal Treatment Study of Children with adhd (mta) laat zien dat het effect van methylfenidaat op de symptomen van adhd op de korte termijn (14 maanden) bij kinderen in de schoolleeftijd niet geringer is indien behalve deze stoornis ook odd of cd voorkomt (mta Coope- rative Group, 1999). Bovendien toont deze studie niet alleen het effect van methylfenidaat aan op de symptomen van adhd, maar ook op de symptomen van odd en cd (Swanson e.a., 2001). Combinatiebehandeling toonde bij comorbiditeit van adhd met odd een beter effect dan enkel behandeling met medicatie. Vervolgonderzoek in de jaren na deze eerste 14 maanden liet echter geen verschil zien in uitkomst tussen groepen wat betreft de verbetering van adhd (Jenssen e.a., 2007). Interpretatie van de bevindingen van dit onderzoek worden bemoeilijkt doordat randomisatie na 14 maanden werd gestopt. Hierdoor zijn deelnemers uit verschillende armen op andere behandelmodaliteiten overgegaan. Dit onderzoek toont dat meet onderzoek nodig is naar de langetermijneffecten van psychosti- mulantia.

 

Connor e.a. (2002) verrichtten een meta-analyse waarin 28 onderzoeken betrokken werden waarin ook aandacht besteed aan agressief gedrag. In meer dan de helft van deze onderzoeken was er comorbiditeit van adhd met odd of cd, terwijl agressief gedrag ook vaak voorkwam zonder odd of cd. Psychostimulantia bleken een groot effect te hebben op openlijke agressie, zoals bedreigen en vernielen (Cohen's d = 0,83) en een matig groot effect op heimelijke of bedekte agressie zoals stelen en liegen (Cohen's d = 0,69). Psychostimulantia, in 3/4 van de onderzoeken methyl­fenidaat, lijken dus een gunstig effect te hebben op agressief gedrag bij kinderen met adhd.

 

Gerardin e.a. (2002) maakten een review van onderzoeken naar effectivi­teit van medicatie die minimaal 8 kinderen includeerden met een gemid­delde of benedengemiddelde intelligentie die in elk geval cd als diagnose hadden. Zij concludeerden dat methylfenidaat de symptomen van cd verbeterde in geval van comorbiditeit van adhd met cd. In het onderzoek van Klein e.a. (1997) was niet adhd de invalshoek, maar de gedrags­stoornis (cd). Bij 2/3 van de kinderen met een gedragsstoornis werd ook adhd gediagnosticeerd. Methylfenidaat bleek een duidelijk en direct effect te hebben op antisociaal gedrag, ook na controle voor de ernst van de ADHD-symptomen.

 

Een ander onderzoek laat echter zien dat het effect van methylfenidaat op de symptomen van odd en cd niet van de formele diagnose adhd afhangen, maar van de mate waarin symptomen aanwezig zijn (Taylor e.a., 1987). Bij een groep kinderen met adhd, een gedragsstoornis, of beide stoornissen bleek allereerst dat de symptomen van odd of cd bij veel kinderen afnamen door medicatietoediening. Dit effect werd niet voorspeld door de diagnose adhd zelf, maar door de mate van hyperacti­viteit: naarmate meer symptomen op dit vlak voorkwamen, was het effect op odd en cd groter, terwijl bij kinderen met nauwelijks hyperactiviteit methylfenidaat hierop geen effect had.

 

In de Preschool adhd Treatment Study (pats) werd het effect van methyl­fenidaat onderzocht bij kinderen tussen 3 en 5,5 jaar met adhd (Greenhill e.a., 2006). Voorafgaand aan de medicatietrial namen de ouders deel aan een oudertraining in opvoedingsvaardigheden. Alleen als het kind na deze behandeling nog voldeed aan de criteria van adhd, werd het geïncludeerd voor de medicatietrial. Het betrof aldus een zeer ernstige groep. Bij 55% van de geïncludeerde kinderen werd ook de diagnose odd gesteld. Bij de beoordeling van het effect werden zowel hyperactief gedrag en aandachts­problemen als agressief en oppositioneel gedrag betrokken. Het effect van methylfenidaat op deze gedragsverschijnselen was significant (Greenhill e.a., 2006). In een andere publicatie over hetzelfde onderzoek werd nage­gaan of comorbiditeit met onder andere odd een invloed had op het effect (Ghuman e.a., 2007). Het bleek dat comorbiditeit met odd geen invloed had op de grootte van het effect: het effect op de symptomen van beide stoornissen was groot en van dezelfde orde als bij kinderen in de school­leeftijd (Cohen's d = 0,8-1,0).

 

Kort werkende en lang werkende psychostimulantia

De genoemde onderzoeken betreffen de kort werkende psychostimulantia zoals methylfenidaat. Bij een werkingsduur van 3-4 uur dient een middel meerdere keren op een dag te worden ingenomen, terwijl dit bij langwer- kende middelen met een duur van 10-12 of 6-8 uur in principe 1 keer is. In het onderzoek van Sinzig e.a. (2007) werd het effect van een lang werkend methylfenidaat onderzocht bij kinderen en adolescenten met adhd; bij 58% onder hen werd odd of cd gediagnosticeerd. Behalve een effect op symptomen van de adhd kon ook een effect op de symptomen van de odd of cd worden aangetoond. De effectgrootte voor oppositioneel en agressief gedrag 'ss morgens op school, gerapporteerd door de leraren, was groot (Cohen's d = 1,0); de effectgrootte voor dit gedrag 's middags gerap­porteerd door de ouders was lager (Cohen's d = 0,4). Er werd gesuggereerd dat dit een gevolg kan zijn van een afnemende effect van het medicijn over de loop van de dag. Ook was het effect op oppositionele symptomen groter dan op agressieve symptomen.

 
  1. Biederman, J., Spencer, T.J., Newcorn, J.H., Gao, H., Milton, D.R., Feldman, P.D., e.a. (2007). Effect of comorbid symptoms of oppositional defiant disorder on responses to atomoxetine in children with ADHD: A meta-analysis of controlled clinical trial data. Psychopharmacology, 190, 31-41.
  2. Connor, D.F., Carlson, G.A., Chang, K.D., Daniolos, P.T., Ferziger, R., Findling, R.L., e.a. (2006). Juvenile maladaptive aggression: A review of prevention, treatment, and service configuration and a proposed research agenda. Journal of Clinical Psychiatry, 67, 808-820.
  3. Gerardin, P., Cohen, D., Mazet, P., & Flament, M.F. (2002). Drug treatment of conduct disorder in young people. European Neuropsychopharmacology, 12, 361-370.
  4. Greenhill, L., Kollins, S., Abikoff, H., McCracken, J., Riddle, M., Swanson, J., e.a. (2006). Efficacy and safety of immediate-release methylphenidate treatment for preschoolers with ADHD. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 45, 1284-1293.
  5. Ipser, J., & Stein, D.J. (2007). Systematic review of pharmacotherapy of disruptive behavior disorders in children and adolescents. Psychopharmacology, 191, 127-140.
  6. Klein, R.G., Abikoff, H., Klass, E., Ganeles, D., Seese, L.M., & Pollack, S. (1997). Clinical efficacy of methylphenidate in conduct disorder with and without attention deficit hyperactivity disorder. Archives of General Psychiatry, 54, 1073-1080.
  7. Michelson, D., Buitelaar, J.K., Danckaerts, M., Gillberg, C., Specer, T.J., Zuddas, A., e.a. (2004). Relapse prevention in pediatric patients with ADHD treated with atomoxetine: A randomized, double-blind, placebo-controlled study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 43, 896-904.
  8. Tcherenissine, O.V., & Lieving, L.M. (2006). Pharmacological aspects of the treatment of conduct disorder in children and adolescents. CNS Drugs, 20, 549-565.
  9. Turgay, A. (2009). Psychopharmacological treatment of oppositional defiant disorder. CNS Drugs, 23, 1-17.
  10. Armenteros, J.L., & Lewis, J.E. (2002). Citalopram treatment for impulsive aggression in children and adolescents: An open pilot study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 41, 522-529.
  11. Buitelaar, J.K., Gaag, R.J. van der, Swaab-Barneveld, H., & Kuiper, M. (1995). Prediction of clinical response to methylfphenidate in children with attention-deficit hyperactivity disorder. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 34, 1225-1032.
  12. Buitelaar, J.K., Gaag, R.J. van der, Cohen-Kettenis, P., & Melman, C.T. (2001). A randomized controlled trial of risperidone in the treatment of aggression in hospitalized adolescents with subaverage cognitive abilities. Journal of Clinical Psychiatry, 62, 239-248.
  13. Bymaster, F.P., Katner, J.S., Nelson, D.L., Hemrick-Luecke, S.K., Threlkeld, P.G., Heiligenstein, J.H., e.a. (2002). Atomoxetine increases extracellular levels of norepinephrine and dopamine in prefrontal cortex of rat: A potential mechanism for efficacy in attention deficit/hyperactivity disorder. Neuropsychopharmacology, 27, 699-711.
  14. Campbell, M., Adams, P.B., Small, A.M., Kafantaris, V., Silva, R.R., Shell, J., e.a. (1995). Lithium in hospitalized aggressive children with conduct disorder: A double-blind and placebo-controlled study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 34, 445-453.
  15. Campbell, M., Small, A.M., Green, W.H., Jennings, S.J., Perry, R., Bennett, W.G., e.a. (1984). Behavioral efficacy of haloperidol and lithium carbonate: A comparison in hospitalized aggressive children with conduct disorder. Archives of General Psychiatry, 41, 650-656.
  16. Connor, D.F., Fletcher, K.E., & Swanson, J.M. (1999). A meta-analysis of clonidine for symptoms of attention-deficit hyperactivity disorder. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 38, 1551-1559.
  17. Connor, D.F., Glatt, S., Lopez, I., Jackson, D., & Melloni, R. (2002). Psychopharmacology and Aggression. I A Meta analysis of stimulant effects on overt-covert aggression-related behaviors in ADHD. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 41, 253-261.
  18. Cueva, J.E., Overall, J.E., Small, A.M., Armenteros, J.L., Perry, R., & Campbell, M. (1996). Carbamazepine in aggressive children with conduct disorder: a double-blind and placebo-controlled study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 35, 480-490.
  19. Deberdt, R. (1976). Pipamperone (Dipiperon) in the treatment of behaviour disorders. A large multicenter evaluation. Acta Psychiatrica Belgica, 76, 157, 1.
  20. Donovan, S.J., Stewart, J.W., Nunes, E.V., Quitkin, F.M., Parides, M., Daniel, W., e.a. (2000). Divalproex treatment for youth with explosive temper and mood lability: A double-blind, placebo-controlled crossover design. American Journal of Psychiatry, 157, 818-820.
  21. Findling, R.L., McNamara, N.K., Branicky, L.A., Schluchter, M.D., Lemon, E., & Blumer, J. (2000). A double-blind pilot study of risperidone in the treatment of conduct disorder. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 39, 509-516.
  22. Findling, R.L., Aman, M.G., Eerdekens, M., Derivan, A., & Lyons, B. (2004). Long-term, open-label study of risperidone in children with severe disruptive behaviors and below-average IQ. American Journal of Psychiatry, 161, 677-684.
  23. Ghuman, J.K., Riddle, M.A., Vitiello, B., Greenhill, L.L., Chuang, S.Z., Wigal, S.B., e.a. (2007). Comorbidity moderates response to methylphenidate in the Preschoolers with Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder Treatment Study (PATS). Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 17, 563-580.
  24. Hazell, P.L., & Stuart, J.E. (2003). A randomized controlled trial of clonidine added to psychostimulant medication for hyperactive and aggressive children. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 42, 886-894.
  25. Jensen, P.S., Arnold, L.E., Swanson, J.M., Vitiello, B., Abikoff, H.B., Greenhill, L.L., e.a. (2007). 3-year follow-up of the NIMH MTA study. (2007). Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 46, 989-1002.
  26. Kaplan, S., Heiligenstein, J.,West, S., Harder, D., Dittman, R., Casat, C., & Wernicke, J.F. (2004). Efficacy and safety of atomoxetine in childhood attention-deficit/hyperactivity disorder with comorbid oppositional defiant disorder. Journal of Attention Disorders, 8, 45-52.
  27. Malone, R.P., Delaney, M.A., Luebbert, J.F., Cater, J., & Campbell, M. (2000). A double-blind placebo-controlled study of lithium in hospitalized aggressive children and adolescents with conduct disorder. Archives of General Psychiatry, 57, 649-654.
  28. Michelson, D., Allen, A.J., Busner, J., Casat, C., Dunn, D., Kratochvil, C., e.a. (2002). Once-daily atomoxetine treatment for children and adolescents with attention deficit hyperactivity disorder: A randomized, placebo-controlled study. American Journal of Psychiatry, 159, 1896-1901.
  29. Mozes, T., Meiri, G., Ben-Amity, G., Sabbagh, M., & Weizman, A. (2005). Reboxetine as an optional treatment for hyperkinetic conduct disorder: a prospective open-label trial. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 15, 259-269.
  30. MTA Cooperative Group. (1999). Moderators and mediators of treatment response for children with attention-deficit/hyperactivity disorder: The Multimodal Treatment Study of Children with Attention-deficit/ hyperactivity disorder. Archives of General Psychiatry, 56, 1088-1096.
  31. Newcorn J.H., Spencer T.J., Biederman J., Milton D.R., & Michelson, D. (2005). Atomoxetine treatment in children and adolescents with attention deficit/ hyperactivity disorder and comorbid oppositional defiant disorder. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 44, 240-248.
  32. Overbeek, W.A., Vroede, M.A.M. de, Lahuis, B.E., Hillegers, M.H.J., & Graeff- Meeder, E.R. de. (2010). Tijdschrift voor Psychiatrie, 52, 311-320.
  33. Pappadopulos, E., Woolston, S., Chait, A., Perkins, M., Connor, D.F., & Jensen, P.S. (2006). Pharmacotherapy of aggression in children and adolescents: efficacy and effect size. Journal of the Canadian Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 15, 27-39.
  34. Rifkin, A., Karajgi, B., Dicker, R., Perl, E., Boppana, V., Hasan, N., e.a. (1997). Lithium treatment of conduct disorders in adolescents. American Journal of Psychiatry, 154, 554-555.
  35. Riggs, P.D., Mikulich, S.K., Coffman, L.M., & Crowley, T.J. (1997). Fluoxetine in drug-dependent delinquents with major depression: An open trial. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 7, 87-95.
  36. Sinzig, J., Döpfner, M., Lehmkuhl, G.; German Methylphenidate Study Group (2007). Long-acting methylphenidate has an effect on aggressive behaviour in children with attention-deficit/hyperactivity disorder. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 17, 421-432.
  37. Snyder, R., Turgay, A., Aman, M., Binder, C., Fisman, S., & Carroll, A. (2002). Effects of risperidone on conduct and disruptive behavior disorders in children with subaverage IQs. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 41, 1026-1036.
  38. Steiner, H., Petersen, M.L., Saxena, K., Ford, S., & Matthews, Z. (2003). Divalproex sodium for the treatment of conduct disorder: a randomized controlled clinical trial. Journal of Clinical Psychiatry, 64, 1183-1191.
  39. Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnen in de GGZ. (2005). Multidisciplinaire richtlijn ADHD. Utrecht: Trimbos-instituut.
  40. Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnen in de GGZ. (2009). Addendum Jeugd bij de Multidisciplinaire richtlijn Depressie. Utrecht: Trimbos-instituut.
  41. Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnen in de GGZ. (2011). Multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen (2e revisie). Utrecht: Trimbos-instituut.
  42. Swanson, J., Kraemer, H.C., Hinshaw, S.P., Arnold, L.E., Conners, C.K., Abikoff, H.B., e.a. (2001). Clinical relevance of the primary findings of the MTA: Success rates based on severity of ADHD and ODD symptoms at the end of the treatment. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 40, 168-179.
  43. Taylor, E., Schachar, R., Thorley, G., Wieselberg, H.M., Everitt, B., & Rutter, M. (1987). Which boys respond to stimulant medication? A controlled trial of methylphenidate in boys with disruptive behaviour. Psychological Medicine, 17, 121-143.
  44. Troost, P.W., Kalverdijk, L.J., Cohen, A.P. & Beuk, N.J.M. (2012). Handreiking off-label medicatie voorschrijven in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Utrecht: NVvP.
  45. Van Renynghe de Voxvrue, G., & De Bie, M. (1976). Character neuroses and behavioural disorders in children: their treatment with pimpamperone (Dipiperon): A clinical study. Acta Psychiatrica Belgica, 76, 688-695.
  46. Volkow, N.D., Wang, G.J., Fowler, J.S., Gatley, S.J., Logan, J., Ding, Y.S., e.a. (1998). Dopamine transporter occupancies in the human brain induced by therapeutic doses of oral methylphenidate. American Journal of Psychiatry, 155, 1325-1331.
  47. Volkow, N.D., Wang, G.J., Fowler, J.S., Logan, J., Franceschi, D., Maynard, L., e.a. (2002). Relationship between blockade of dopamine transporters by oral methyphenidate and the increases in extracellular dopamine: Therapeutic implications. Synaps, 43, 181-187.
  48. Zubieta, J.K., & Alessi, N.E. (1992). Acute and chronic administration of trazodone in the treatment of disruptive behavior disorders in children. Journal of Clinical Psychopharmacology, 12, 346-351.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2013

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2013

Geplande herbeoordeling  :

De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is als houder van deze richt­lijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. Uiter­lijk in 2017 bepaalt de NVvP of deze richtlijn nog actueel is. Indien nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwik­kelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten. De andere gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de actualiteit van de aanbevelingen in de richtlijn; hen wordt verzocht relevante ontwikkelingen kenbaar te maken aan de eerst­verantwoordelijke.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

Afwijkende terminologie

NB Voor deze richtlijn is gekozen voor een afwijkende terminologie ten opzichte van bestaande richtlijnen binnen de ggz. De werkgroep acht de in die richtlijnen gebruikte terminologie verwarrend. Het gaat om de concepten ‘wetenschappelijke onderbouwing, ‘conclusies, en ‘overige over­wegingen' (zie tabel 9.1).

 

Tabel 9.1 Afwijkende terminologie

Oud

Nieuw

Wetenschappelijke onderbouwing Conclusies

Overige overwegingen

Overzicht van de empirische evidentie Samenvatting van de empirische evidentie Praktijkrelevante overwegingen

 

Vooral de oude termen ‘conclusies' en ‘overige overwegingen' dekken onvoldoende de inhoud. Immers: ‘conclusies' gelden in de wetenschap­pelijke literatuur als leidend. Het woord is ook sterker van betekenis, dan ‘aanbeveling. In de praktijk leidt dit tot verwarring. De term ‘overige over­wegingen' impliceert een restgroep. Echter, deze overwegingen kunnen wel degelijk van grote invloed zijn.

Doel en doelgroep

Doelstelling

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. In de samenvattingen van de empirische evidentie wordt aangegeven wat de wetenschappelijke stand van zaken is. De aanbevelingen dienen om optimaal professioneel handelen in de gezondheidszorg te expliciteren, en zijn gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming. In deze aanbevelingen zijn naast de wetenschappelijke argumenten ook professio­nele kennis en ervaringskennis meegenomen, samengevat in de praktijkre- levante overwegingen.

Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor de dagelijkse praktijk van (kinder- en jeugd)psychiaters die betrokken zijn bij diagnostiek en behan­deling van kinderen en jongeren met oppositioneel-opstandige stoornis (ODD) en gedragsstoornis (CD). De richtlijn biedt ter bevordering van de implementatie aanknopingspunten voor bijvoorbeeld lokale (instituuts- of regio-) protocollen en/of transmurale zorgafspraken.

 

Richtlijngebruikers

Deze richtlijn is geschreven voor psychiaters.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in het voorjaar van 2009 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de Neder­landse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) onder voorzitterschap van prof. dr.Walter Matthys, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie aan de Univer­siteit van Utrecht. De werkgroepleden waren door de wetenschappelijke vereniging gemandateerd voor deelname aan deze werkgroep en de samen­stelling van de werkgroep is goedgekeurd door de NVvP. De werkgroep- leden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze conceptrichtlijn. De volgende personen (allen lid van en afgevaardigd door de NVvP) hadden zitting in de werkgroep:

  • Walter Matthys (voorzitter);
  • Nico Beuk;
  • Marjan Hansman (tot en met september 2011);
  • Lidwien Kok;
  • Margreet van Lookeren Campagne;
  • Robert Vermeiren.

 

Zoeken en beoordelen van literatuur

Angita Peterse en Annemiek van den Bosch hebben literatuur-searches uitgevoerd en de literatuur beoordeeld. Johan Remmerie heeft in belang­rijke mate bijgedragen aan de beoordeling van literatuur bij de modules betreffende farmacologie.

Belangenverklaringen

Een map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Er zijn geen bijzondere vormen van belangenverstrengeling gemeld.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd reke­ning te houden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerke­lijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt verspreid onder alle relevante beroeps­groepen en instellingen. De richtlijn is te downloaden vanaf www.ggzrichtlijnen.nl en via de website van de NVvP, www.nvvp.net.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende 34 maanden aan de totstandkoming van de conceptrichtlijn. Voor de beantwoording van de uitgangsvragen werd de volgende werkwijze gehanteerd. Voor beantwoording van de uitgangs- vragen is systematisch gezocht naar publicaties die betrekking hadden op de vier hoofdthema's van deze richtlijn:

  • prevalentie en comorbiditeit;
  • diagnostiek;
  • beloop;
  • behandeling (psychosociaal; farmacologisch; combinaties van die twee). 

 

Gezocht werd in Pubmed, Psychinfo, Medline en de Cochrane Database. Voor zover dergelijke publicaties zijn opgenomen in de samenvattingen van de evidentie, zijn van die publicaties bewijstabellen gemaakt, waarin een beoordeling van de publicaties en een samenvatting van de resultaten is opgenomen. In verband met de brede reikwijdte van deze richtlijn was het niet mogelijk om van alle publicaties bewijstabellen te maken. In de literatuurlijsten per hoofdstuk is aangegeven van welke bronnen bewijsta- bellen aanwezig zijn, en van welke niet.

 

De werkgroepleden hebben vervolgens conceptteksten geformuleerd, die in de werkgroepbijeenkomsten werden besproken. De leden van de redactie hebben richtlijnteksten geformuleerd (bestaande uit, per uitgangsvraag: inleiding, overzicht van de empirische evidentie, samenvat­tingen van de empirische evidentie, praktijkrelevante overwegingen, en aanbevelingen). Na vaststelling van de conceptversie werd deze richtlijn in december 2012 ter autorisatie voorgelegd aan de NVvP en aan vertegen­woordigers van patiënten en ouders via de LPGGz en de oudervereniging Balans.

 

Uitgangsvragen

Voor ontwikkeling van deze richtlijn zijn uitgangsvragen opgesteld. Via de methodiek van evidence-based richtlijn ontwikkeling (ebro) zijn de antwoorden op de uitgangsvragen geformuleerd als aanbevelingen.

 

Onderbouwing richtlijn en EBRO-bewijsniveaus

Deze richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek, gezocht door het verrichten van systema­tische zoekacties. Er werd gezocht in de Cochrane database, Medline, Psychinfo, en bij vragen waarvoor dit relevant was ook in Cinahl.

 

Op verzoek zijn de volledige zoekstrategieën beschikbaar. Daarnaast werden artikelen geëxtraheerd uit literatuurlijsten van opgevraagde litera­tuur.

 

De beoordeling van de verschillende artikelen vindt u in de verschillende teksten terug onder het kopje ‘Samenvatting literatuur’. Het wetenschappelijke bewijs is vervolgens kort samengevat in de ‘Conclusies’ De belangrijkste literatuur waarop deze samenvatting is gebaseerd, staat bij deze samenvatting vermeld, inclusief de mate van bewijs.

 

Voor een deel van de publicaties die worden genoemd in het overzicht van de empirische evidentie, is geen bewijstabel opgenomen. Er was onvoldoende financiële ruimte om alle genoemde artikelen te wegen via de uitvoering van nieuwe meta-analyses. De werkgroep heeft ervoor gekozen deze publicaties toch op te nemen en te gebruiken in overzichten en samenvattingen van de empirische evidentie. In een volgende versie van de richtlijn kunnen deze publicaties dan worden voorzien van een bewijstabel. In de literatuurlijsten per hoofdstuk wordt duidelijk gemaakt voor welke publicaties er voor deze richtlijn bewijstabellen zijn gemaakt, en welke publicaties wel gebruikt zijn in deze richtlijn maar waarvan geen formele bewijstabellen zijn gemaakt. De bewijstabellen bij deze richtlijn zijn beschikbaar via de website van de NVvP en via www.ggzrichtlijnen.nl. Voor het formuleren van een aanbeveling zijn er naast het wetenschap­pelijk bewijs vaak nog andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiën­tenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid (in verschillende echelons) of organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet weten­schappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘Over­wegingen. In deze overwegingen spelen de ervaring en de mening van de werkgroepleden een belangrijke rol. De ‘aanbeveling' is het resultaat van de integratie van het beschikbare bewijs met de weergegeven praktijkrele- vante overwegingen.

 

De keuzes voor de indeling van methodologische kwaliteit van onder­zoeken, en de indeling van niveaus van bewijs van conclusies zijn geba­seerd op de EBRO-methodiek, zie tabel 1.1 en 1.2.

 

Tabel 1.1 Indeling van methodologische kwaliteit van afzonder­lijke onderzoeken

Classificatie

Interventie

Diagnostisch accuratesseonderzoek

Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau.

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang.

Onderzoek ten opzichte

van een referentietest

(een ‘gouden standaard’)

met tevoren gedefinieerde

afkapwaarden en

onafhankelijke

beoordeling van de

resultaten van test en

gouden standaard,

betreffende een

voldoende grote serie van

opeenvolgende patiënten

die allen de index- en

referentietest hebben

gehad.

Prospectief

cohortonderzoek van

voldoende omvang

en follow-up, waarbij

adequaat gecontroleerd

is voor confounding en

selectieve follow-up

voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt- controleonderzoek, cohortonderzoek).

Onderzoek ten opzichte

van een referentietest,

maar niet met alle

kenmerken die onder A2

zijn genoemd.

Prospectief cohortonderzoek,

maar niet

met alle kenmerken

als genoemd onder

A2, of retrospectief

cohortonderzoek,

of patiënt-controleonderzoek.

C

Niet-vergelijkend onderzoek.

 

 

D

Mening van deskundigen.

 

 

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies

 

Tabel 1.2 Niveau van de bewijsvoering in de conclusie

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2.

2

Eén onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B.

3

Eén onderzoek van niveau B of C.

4

Mening van deskundigen.

Volgende:
odd/cd Behandelmethoden op elkaar afstemmen