Kwaliteitsstandaard Cystic Fibrosis (CF)

Initiatief: NVALT / NVK Aantal modules: 26

Behandeling van chronische P. aeruginosa

Uitgangsvraag

Hoe worden CF patiënten het beste behandeld wanneer er langdurig een Pseudomonas aeruginosa in het sputum wordt aangetoond?

Aanbeveling

Overweeg bij patiënten met een chronische P. aeruginosa infectie een onderhoudsbehandeling te starten met een inhalatieantibioticum.

 

Overweeg de onderhoudsbehandeling met inhalatieantibiotica te staken indien gedurende één jaar alle sputumkweken negatief zijn, met een minimum van drie kweken.

 

Overweeg bij een chronische P. aeruginosa infectie azitromycine toe te voegen aan de behandeling.

Overwegingen

Inhalatie antibiotica

Het geven van inhalatie antibiotica (verneveling of droogpoederinhalatie) bij patiënten met CF met een chronische P. aeruginosa infectie leidt tot een geringe verbetering in FEV1 ten opzichte van placebo. Er is geen verschil aangetoond in effect op de verschillende uitkomstmaten tussen de verschillende inhalatie antibiotica of bepaalde toedieningsvormen. Slechts één studie heeft gekeken naar exacerbatiefrequentie waarbij het gebruik van vernevelde tobramycine het aantal exacerbaties zou kunnen verminderen in vergelijking tot colistine droog poeder, dit betrof een studie met weinig patiënten met een andere uitgangsvraag.

 

De EAGER study (beschreven in de studie van Konstan (2011) (in review Elborn (2016)) vergeleek het gebruik van drie behandelcycli met tobramycine droog poeder inhalatie met tobramycine vernevelingen (TOBI) in 553 patiënten. De microbiële respons (CFU) was gelijk in beide groepen met een hogere tevredenheid over de behandeling (gemak, gevoel van effectiviteit, algemene tevredenheid) in de droog poeder groep. Echter er was een significant hoger aantal patiënten met hoest in de droog poeder groep (25.3% versus 4.3%). Deze bijwerking wordt in de praktijk frequent gezien bij droog poeder inhalaties (zowel bij tobramycine als colistine).

 

Bij iedere keuze voor een inhalatieantibioticum dienen diverse factoren te worden afgewogen zoals verdraagzaamheid, gevaar van bijwerkingen (bijvoorbeeld tobramycine en kans op oto- en nefrotoxiciteit, eerdere tendinitis bij chinolonen) therapietrouw (frequentie en duur vernevelen), antibiogram.

 

De werkgroep adviseert bij start van een nieuw inhalatieantibioticum een proefverneveling of -inhalatie bij start van een nieuw inhalatieantibioticum in het ziekenhuis te verrichten.

 

Er zijn geen vergelijkende studies die de effectiviteit van intermitterend versus continu behandelen vergelijken. In de praktijk wordt bij klinische achteruitgang in de stopmaand vaak overgegaan op een continu regime (één middel continu versus per maand alternerend schema met twee middelen).

 

Macroliden

Naast inhalatieantibiotica worden volwassen CF-patiënten met een chronische P. aeruginosa infectie frequent behandeld met een macrolide meestal in de vorm van azitromycine onderhoud in de dosering 1 maal daags 250 mg of drie keer per week 500 mg. Bij kinderen wordt minder frequent een macrolide toegevoegd aan de behandeling. Het effect van een onderhoudsbehandeling met een macrolide is goed onderzocht in de volwassen patiëntenpopulatie. Vijf studies, opgenomen in een review artikel (Southern, 2012), toonden een verbetering in FEV1 (mean difference na zes maanden 3.97%) en een afname in exacerbatie frequentie (OR 1.96 na zes maanden behandeling). Daarnaast waren er significant minder orale antibiotica nodig in de azitromycine groep en was er grotere gewichtstoename in deze groep ten opzichte van placebo. Het bijwerkingenprofiel was doorgaans mild. Bij het voorscrhijven van macroliden dient rekening gehouden te worden met de interactie met chinolonen en mogelijke QT-tijdverlenging.

 

De effecten van langdurigere behandeling zijn niet uitgebreid onderzocht. Clement (2006) toonde na 1 jaar behandeling een effect op de exacerbatie frequentie aan. Echter, de FEV1 nam af richting placebo. Het belangrijkste bezwaar van langdurige behandeling is het gevaar op resistentieontwikkeling; dit heeft zeker zijn impact op populatieniveau waar macrolide resistente infecties (met name mycobacteriën) een steeds groter probleem vormen. Een overweging is dan te screenen op NTM alvorens te starten met azitromycine onderhoud (Binder,2013).

 

Kosten

Tappenden (2013) keek in hun studie naar de kosten-effectiviteit van colistine droog poeder en tobramycine droog poeder inhalaties ten opzichte van tobramycine vernevelingen. Het is onwaarschijnlijk dat zowel colistine als tobramycine droog poeder inhalaties kosten effectiever zijn dan tobramycine vernevelingen. Om dit goed te onderzoeken zou een RCT naar de langetermijneffecten van beide droog poeder inhalatoren in vergelijking met vernevelingen nodig zijn, in deze studie zou de health related quality of life bepaald dienen te worden. Echter ook de relatie tussen uitkomsten als longfunctie en de kwaliteit van leven zijn nog onduidelijk. Derhalve kan geen uitspraak worden gedaan over de kosteneffectiviteit van de verschillende inhalatie antibiotica.

Onderbouwing

In de huidige situatie worden de meeste patiënten met een chronische P. aeruginosa infectie behandeld met een onderhoud inhalatie antibioticum eventueel aangevuld met azitromycine. De keuze van inhalatie antibioticum wordt in de praktijk door factoren als verdraagzaamheid en gevoeligheid in antibiogram bepaald. Voor toediening kan gebruik worden gemaakt van een vernevelaar of van een droog poeder inhalatie. Het beleid ten aanzien van continue verneveling versus intermitterend vernevelen is wisselend, afhankelijk van de ervaring/overtuiging van de behandelaar en overwegingen als gebruiksgemak voor patiënt, (in)stabiliteit in de stopmaand en risico op resistentievorming wordt een keuze gemaakt voor continu vernevelen met hetzelfde inhalatie antibioticum, een alternerend schema met stop maand, dan wel continue toediening van twee verschillende inhalatie antibiotica in een alternerend schema. De vraag is of er een aantoonbaar verschil is tussen de verschillende behandelmethoden.

FEV1(%) verandering

Redelijk

GRADE

Het gebruik van levofloxacine, aztreonam, colistine of tobramycine (droog poeder en verneveld) verbetert waarschijnlijk de FEV1% vergeleken met placebo.

 

Bronnen: (Elborn, 2016; Máiz, 2012; Tappenden, 2013)

 

Laag

GRADE

Het gebruik van levofloxacine is mogelijk vergelijkbaar in effect op de FEV1% ten opzichte van vernevelde tobramycine, tobramycine droog poeder, aztreonam (driemaal daags) en vernevelde colistine.

 

Bronnen: (Elborn, 2016)

 

Laag

GRADE

Het geven van vernevelde tobramycine is mogelijk vergelijkbaar in effect op FEV1% ten opzichte van colistine droog poeder.

 

Bronnen: (Tappenden, 2013)

 

Laag

GRADE

Het geven van vernevelde tobramycine is mogelijk vergelijkbaar in effect op FEV1% ten opzichte van tobramycine droog poeder.

 

Bronnen: (Elborn, 2016; Máiz, 2012; Tappenden, 2013)

 

Zeer laag

GRADE

Het geven van colistine droog poeder lijkt de FEV1% niet of nauwelijks te verbeteren ten opzichte van vernevelde colistine.

 

Bronnen: (Máiz, 2012; Tappenden, 2013)

 

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van aztreonam zou de FEV1% kunnen verbeteren vergeleken met vernevelde tobramycine.

 

Bronnen: (Máiz, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van droogpoeder tobramycine zou de FEV1% kunnen verbeteren vergeleken met vernevelde tobramycine.

 

Bronnen: (Máiz, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

We zijn onzeker over het effect van verschillende doseringen op de FEV1%.

 

Bronnen: (Máiz, 2012)

 

Exacerbatie frequentie

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van vernevelde tobramycine zou exacerbaties kunnen verminderen in vergelijking tot colistine droog poeder.

 

Bronnen: (Tappenden, 2013)

 

Gewichtsverandering

Zeer laag

GRADE

Het geven van antibiotica via inhalatie lijkt nauwelijks van invloed op gewichtsverandering in vergelijking tot placebo.

 

Bronnen: (Máiz, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het geven van colistine droog poeder lijkt nauwelijks van invloed op gewichtsverandering in vergelijking tot vernevelde tobramycine.

 

Bronnen: (Tappenende, 2013)

 

Zeer laag

GRADE

Het geven van aztreonam lijkt nauwelijks van invloed op gewichtsverandering in vergelijking tot vernevelde tobramycine.

 

Bronnen: (Tappenende, 2013)

 

Kwaliteit van leven

Laag

GRADE

Het geven van levofloxacine, colistine of tobramycine (zowel droog poeder als verneveld) is mogelijk vergelijkbaar in effect op kwaliteit van leven ten opzichte van placebo.

 

Bronnen: (Elborn, 2016; Máiz, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van aztreonam driemaal daags zou kwaliteit van leven enigszins kunnen verbeteren ten opzichte van placebo.

 

Bronnen: (Elborn, 2016; Máiz, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van colistine droog poeder lijkt nauwelijks van invloed op kwaliteit van leven ten opzichte van vernevelde tobramycine.

 

Bronnen: (Máiz, 2012; Tappenden, 2013)

 

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van aztreonam lijkt zou de kwaliteit van leven enigszins kunnen verbeteren ten opzichte van vernevelde tobramycine.

 

Bronnen: (Máiz, 2012)

 

Resistentievorming

Zeer laag

GRADE

Vernevelde tobramycine lijkt resistentie enigszins te verminderen vergeleken met droog poeder tobramycine.

 

Bronnen: (Tappenden, 2013)

 

Sputum dichtheid van P. aeruginosa

Laag

GRADE

Het gebruik van levofloxacine vermindert mogelijk de sputum dichtheid van P. aeruginosa na vier weken ten opzichte van placebo.

 

Het gebruik van levofloxacine is mogelijk vergelijkbaar in effect op de sputum dichtheid van P. aeruginosa na 24 weken ten opzichte van placebo.

 

Bronnen: (Elborn, 2016)

 

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van aztreonam lijkt de sputum dichtheid van P. aeruginosa enigszins te verminderen ten opzichte van placebo.

 

Bronnen: (Máiz, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van vernevelde tobramycine lijkt de sputum dichtheid van P. aeruginosa enigszins te verminderen ten opzichte van placebo.

 

Bronnen: (Máiz, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van tobramycine droog poeder lijkt de sputum dichtheid van P. aeruginosa enigszins te verminderen in vergelijking met vernevelde tobramycine.

 

Bronnen: (Elborn, 2016; Máiz, 2012; Tappenden, 2013)

 

Laag

GRADE

Het gebruik van levofloxacine vermindert mogelijk de sputum dichtheid van P. aeruginosa niet ten opzichte van tobramycine (droog poeder en verneveld), aztreonam en colistine.

 

Bronnen: (Elborn, 2016; Máiz, 2012; Tappenden, 2013)

 

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van aztreonam lijkt de sputum dichtheid van P. aeruginosa niet of nauwelijks te verminderen ten opzichte van vernevelde tobramycine.

 

Bronnen: (Máiz, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van vernevelde tobramycine 300 mg/5 ml lijkt de sputum dichtheid van P. aeruginosa niet of nauwelijks te verminderen ten opzichte van vernevelde tobramycine 300 mg/4 ml

 

Bronnen: (Máiz, 2012)

 

Negatieve kweek

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van vernevelde tobramycine lijkt het aantal negatieve kweken na behandeling enigszins te verhogen ten opzichte van placebo.

 

Bronnen: (Máiz, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het gebruik van vernevelde tobramycine lijkt het aantal negatieve kweken niet of nauwelijks te verhogen ten opzichte van placebo na de run-out fase.

 

Bronnen: (Máiz, 2012)

 

Toedieningsschema

-

GRADE

We zijn onzeker over het effect van verschillende toedieningsschema’s (continu versus intermitterend).

Beschrijving studies

Drie systematische reviews zijn geïncludeerd die 26 unieke RCT’s en één cross-over trial samenvatten (Elborn, 2016; Máiz, 2012; Tappenden, 2013) (zie evidencetabel voor individuele studies). Eén RCT werd in alle drie de reviews beschreven en 4 RCT’s werden in de reviews van Elborn (2016) en Máiz (2012) geïncludeerd. Doordat de reviews verschillende PICO’s beschreven, zijn ze alledrie geïncludeerd.

 

Eén systematische review (Elborn, 2016) bevat een netwerk meta-analyse van 15 studies met in totaal 3537 patiënten van zes jaar of ouder, waarbij levofloxacine wordt vergeleken met placebo, vernevelde tobramycine, tobramycine droog poeder, aztreonam en vernevelde colistine in verschillende doseringen en behandelschema’s na vier weken en na 24 weken.

 

Tappenden (2013) bevat twee non-inferiority trials en een cross-over trial met in totaal 906 patiënten. De non-inferiority trials vergelijken tobramycine droog poeder met vernevelde tobramycine en colistine droog poeder met vernevelde tobramycine. De cross-over trial vergelijkt colistine droog poeder met tobramycine droog poeder.

 

Máiz (2012) vergelijkt 18 trials met in totaal 3366 patiënten. Als interventie kregen patiënten aztreonam, colistine of tobramycine (verneveld en droog poeder), waarbij de controlegroep in 12 van de 18 studies placebo kreeg. De follow-up duur varieerde van 28 dagen tot 10,5 maanden.

 

Doordat de uitkomstmaten op verschillende manier zijn gerapporteerd, de follow-up duur verschilt per studie en er verschillende interventie- en controlegroepen worden gebruikt, zijn de data niet gepoold in een meta-analyse. De reviews zijn gefinancierd door farmaceutische bedrijven of hebben coauteurs die in dienst zijn van de farmaceutische industrie.

 

Resultaten

FEV1(%) verandering

Antibiotica versus placebo

De patiënten die placebo innamen hadden een grotere afname in FEV1 vergeleken met degenen die levofloxacine kregen (gemiddeld verschil: -9,7 (95% BI -15,0 tot -4,3)) van FEV1% vanaf baseline ten opzichte van levofloxacine na 24 weken (Elborn, 2016). Máiz (2012) vond dat de FEV1 van patiënten met verschillende typen antibiotica (aztreonam, vernevelde tobramycine, tobramycine droog poeder, colistine) significant verbeterden ten opzichte van placebo. Vanwege de verschillende typen antibiotica, toedieningsschema’s en variatie in gerapporteerde effectmaten verwijzen wij naar de evidencetabel voor de effectgrootten.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat FEV1 verandering vanaf baseline is met één niveau verlaagd van hoog naar redelijk gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias) en de heterogeniteit in de rapportage van uitkomstmaten.

 

Levofloxacine versus andere antibiotica

De netwerk meta-analyse van Elborn (2016) vond zowel na vier als na 24 weken een kleinere toename van FEV1% vanaf baseline bij het gebruik van vernevelde tobramycine, vernevelde colistine en tobramycine droog poeder ten opzichte van levofloxacine, maar deze veranderingen waren niet significant verschillend. Patiënten met aztreonam hadden een grotere, maar niet significante, verandering van FEV1% (5,9, (95% BI -5 tot 18)) ten opzichte van levofloxacine na vier weken, maar een lagere niet significante verandering (-2,4 (95% BI -7,3 tot 2,6)) na 24 weken.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat FEV1(%) verandering vanaf baseline is met twee niveaus verlaagd van hoog naar laag, gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias), de verschillen in de follow-up duur en de verschillende interventie- en controlegroepen en heterogeniteit in de resultaten.

 

Colistine droog poeder versus vernevelde tobramycine

De review van Tappenden (2013) vond dat colistine droog poeder (continu) en tobramycine droog poeder (intermitterend) niet leidt tot een slechtere FEV1% dan vernevelde tobramycine (intermitterend), het gemiddelde relatieve verschil van de interventie versus de controlegroep ten opzichte van de baseline bedroeg -1,7 (SD 1,9) na vier weken en -2,63 (SD 2,1) na 20 weken (p-waarde niet gerapporteerd). Een andere trial (Goldman, 2012) binnen Máiz (2012) toont geen significante verschillen in FEV1 tussen patiënten met vernevelde tobramycine (intermitterend) versus colistine droog poeder (continu) na 24 weken (-0.97% (95% Bl -2,74 tot 0,86)).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat FEV1(%) verandering vanaf baseline is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); heterogeniteit in de rapportage van uitkomstmaten, de follow-up duur en de verschillende interventie- en controlegroepen.

 

Tobramycine droog poeder versus vernevelde tobramycine

Eén studie (Konstan, 2011) geïncludeerd in alle drie de reviews (Elborn, 2016; Máiz, 2012; Tappenden, 2013) vond dat tobramycine droog poeder niet leidt tot een slechtere FEV1% dan vernevelde tobramycine (beide intermitterend), het gemiddelde relatieve verschil van de interventie versus de controlegroep ten opzichte van de baseline bedroeg -0,8 (SD 1,6) na vier weken en 1,1 (SD 1,8) na 20 weken (p-waarde niet gerapporteerd).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat FEV1(%) verandering vanaf baseline is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); heterogeniteit in de rapportage van uitkomstmaten, de follow-up duur en de verschillende interventie- en controlegroepen.

 

Colistine droog poeder versus vernevelde colistine

De review van Tappenden (2013) vond dat colistine droog poeder (continu) niet leidt tot een slechtere FEV1% dan vernevelde colistine (continu), het gemiddelde relatieve verschil van de interventie versus de controlegroep ten opzichte van de baseline bedroeg -3,0 (SD 8,0) na vier weken (p-waarde niet gerapporteerd). Deze studie was klein (n=16), en had veiligheid als belangrijkste uitkomstmaat (Davies, 2004).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat FEV1(%) verandering vanaf baseline is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Aztreonam versus vernevelde tobramycine

Eén trial binnen Máiz (2012) vergeleek aztreonam met vernevelde tobramycine (beide intermitterend) en toont dat de relatieve FEV1% (FEV1 na behandeling ten opzichte van baseline) bij behandeling met aztreonam na 28 dagen significant hoger was (gemiddelde relatieve verandering 7.8% (95% BI 3,7% tot 11,7%), verandering van FEV1 in de azathioprine groep van baseline tot 28 dagen: 8,35% ten opzichte van 0.55%) dan bij behandeling met tobramycine verneveling.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat FEV1(%) verandering vanaf baseline is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Vernevelde tobramycine 300 mg/4 ml versus vernevelde tobramycine 300 mg/5 ml

Eén studie binnen Máiz (2012) vergeleek de doseringen 300 mg/4 ml versus 300 mg/5 ml vernevelde tobramycine, waarbij de verandering in FEV1% respectievelijk 7,0% en 7,5% was (p<0,01).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat FEV1(%) verandering vanaf baseline is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Exacerbatie frequentie

Colistine droog poeder versus vernevelde tobramycine

Eén trial binnen Tappenden (2013) rapporteerde exacerbaties, 31,1% van de patiënten met colistine droog poeder (continu) versus 26,1% van de patiënten met vernevelde tobramycine (intermitterend, p-waarde niet vermeld) hadden minstens 1 acute exacerbatie bij een follow-up duur van 24 weken.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat exacerbatie frequentie is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Gewichtsverandering

Antibiotica versus placebo

Twee trials binnen Máiz (2012) rapporteerden gewichtsveranderingen bij het gebruik van aztreonam. Eén trial vond een verschil van 1,1 versus 0,1% (p<0,01) na 28 dagen in het voordeel van aztreonam en een de andere trial vond in de aztreonam groep een gewichtstoename van 0,77% na 28 dagen in het voordeel van aztreonam (p=0,05). Een andere trial vond een grotere gewichtstoename bij gebruik van colistine versus placebo (waardes niet gerapporteerd). Twee studies vonden een gewichtstoename bij patiënten met vernevelde tobramycine versus placebo, waarvan één geen cijfers rapporteerde en de andere studie een toename van 0,39 kg ten opzichte van placebo (p<0,05) vond.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat gewichtsverandering is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); heterogeniteit in de rapportage van uitkomstmaten, de follow-up duur en er verschillende interventie- en controlegroepen en het geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Colistine droog poeder versus vernevelde tobramycine

Tappenden (2013) includeerde één trial die een BMI-verandering rapporteerde van 0,08 (SD 0,78) bij patiënten met colistine versus 0,17 (0,89) bij patiënten met tobramycine.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat gewichtsverandering is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Aztreonam versus vernevelde tobramycine

Eén trial binnen Máiz (2012) vond een significante gewichtstoename bij de aztreonam groep na vier, 12 en 16 weken (geen cijfers gerapporteerd) ten opzichte van vernevelde tobramycine (beide intermitterend), maar na 24 weken was de toename niet meer significant (0,58 versus 0,06 (p=0,29)).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat gewichtsverandering is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Kwaliteit van leven

Antibiotica versus placebo

Levofloxacine (-1,07 (95% BI -4,00 tot 1,87)), vernevelde tobramycine (-3,11 (95% BI -6,65 tot 0,42)) en aztreonam (tweemaal daags) (4,66 (95% BI -0,21 tot 9,54)) verschilden niet in verbetering ten opzichte van baseline op de Cystic Fibrosis Questionnaire Reist Respiratory Symptoms Scale (CFQ-R RSS) na vier weken, en na 24 weken in vergelijking met placebo (Elborn, 2016). Eén studie binnen Máiz (2012) vond geen significant verschil na 29 dagen tussen behandeling met tobramycine droog poeder en placebo (verschil 11,1 punten (p=0,08)) en een andere studie vond geen significant verschil tussen vernevelde tobramycine versus placebo (cijfers niet gerapporteerd). Alleen patiënten met aztreonam (driemaal daags) verbeterden gemiddeld 2,6 (95% BI -1,75 tot -6,95) punten meer ten opzichte van placebo op de CFQ-R RSS (Elborn, 2016). Máiz (2012) vond drie studies die de CFQ-R RSS rapporteerde voor aztreonam (driemaal daags) versus placebo allen na 28 dagen behandeling; 2 met een significante verbetering (7,1 voor aztreonam versus -2,6 punten voor placebo (p<0,01)); 5 punten verbetering in de interventiegroep (p=0,02)), terwijl de derde studie geen significant verschil vond (3,2 punten voor aztreonam versus 1,4 punten (p=0,44).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat kwaliteit van leven is met twee niveaus verlaagd van hoog naar laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling, subjectieve uitkomst zonder blindering en detection bias); heterogeniteit in de rapportage van uitkomstmaten en verschillende interventie- en controlegroepen.

 

Colistine droog poeder versus vernevelde tobramycine

Tappenden (2013) vond één studie die op geen enkel domein van de CFQ-R een significant verschil vond tussen colistine droog poeder (continu) en vernevelde tobramycine (intermitterend, verschil −0,53 punten (p=0,76) voor “Respiratory Symptoms”). Eén studie binnen Máiz (2012) vond geen significant verschil tussen beide antibiotica op de CFQ-R RSS.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat kwaliteit van leven is met drie niveaus verlaagd van hoog naar zeer laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling, subjectieve uitkomst zonder blindering en detection bias); en het geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Vernevelde colistine versus vernevelde tobramycine

Eén studie binnen Máiz (2012) vond geen verschil in kwaliteit van leven tussen vernevelde colistine (continu) en vernevelde tobramycine (intermitterend) (cijfers niet gerapporteerd).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat kwaliteit van leven is met drie niveaus verlaagd van hoog naar zeer laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling, subjectieve uitkomst zonder blindering en detection bias); en het geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Aztreonam versus vernevelde tobramycine

Eén studie (Máiz, 2012) vergeleek de CFQ-R RSS tussen aztreonam versus vernevelde tobramycine (beide intermitterend) na 28 dagen behandeling en vond een verschil van respectievelijk 8,2 versus 2,6 punten (p=0,05).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat kwaliteit van leven is met drie niveaus verlaagd van hoog naar zeer laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling, subjectieve uitkomst zonder blindering en detection bias); en het geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Resistentievorming

Vernevelde tobramycine versus tobramycine droog poeder

Eén studie in het review van Tappenden (2013) vergeleek de resistentievorming bij vernevelde tobramycine (3%) versus tobramycine droog poeder (8%) (beide intermitterend, p-waarde niet vermeld).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat resistentievorming is met drie niveaus verlaagd van hoog naar zeer laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Sputum dichtheid van P. aeruginosa

Antibiotica versus placebo

Elborn (2016) vond dat de sputum dichtheid van P. aeruginosa van de levofloxacine groep lager was dan placebo na vier weken (gemiddeld verschil 0,64 log10 CFU/g (95% BI 0,31 tot 0,98)), maar na 24 weken was het effect van levofloxacine vergelijkbaar met placebo. Máiz (2012) rapporteerde studies met een significante daling in de sputum dichtheid variërend van 0,7 (p<0,01) tot 1,5 (p<0,01) log10 CFU/g voor patiënten die aztreonam (3 studies) gebruikten ten opzichte van placebo. Voor vernevelde tobramycine versus placebo was dit in één studie met een verschil van -0,8 versus 0,3 (p<0,01). Twee studies (Máiz, 2012) vergeleken tobramycine droog poeder met placebo waarbij 1 studie een daling van 1,91 (SE 2,54) versus 0,15 (SE 0,68) voor niet-mucoïde fenotype en 2,61 log10 CFU/g (SE 2,53) versus 0,43 log10 CFU/g (SE 1,05) voor mucoïde fenotype rapporteerde en de andere studie een verschil in afname van 1,2 log10 CFU/g (significantie voor beide studies niet gerapporteerd).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat sputum dichtheid van P. aeruginosa is met twee niveaus verlaagd van hoog naar laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias) en de verschillen in follow-up duur en heterogeniteit van de resultaten.

 

Tobramycine droog poeder versus vernevelde tobramycine

Tappenden (2012) en Máiz (2012) includeerden één studie waarbij tobramycine droog poeder werd vergeleken met vernevelde tobramycine (beide intermitterend) en daling van sputumdichtheid rapporteerden van 1,6 log10 CFU/g versus 0,92 log10 CFU/g voor mucoïde fenotype en 1,77 log10 CFU/g versus 0,73 voor niet-mucoïde fenotype (p-waarde niet vermeld).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat sputum dichtheid van P. aeruginosa is met drie niveaus verlaagd van hoog naar zeer laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Levofloxacine en de andere antibiotica

Er werden geen significante verschillen gevonden tussen levofloxacine en vernevelde tobramycine (-0,15 (95% BI -0,66 tot 0,36)), tobramycine droog poeder (-0,61 (95% BI -1,56 tot 0,34)), aztreonam (tweemaal daags) (-0,08 (95% BI -0,68 tot 0,53)), aztreonam (driemaal daags) (-0,10 (95% BI -0,62 tot 0,43)) en colistine (0,11 (95% BI -0,67 tot 0,89)) (Elborn, 2016).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat resistentievorming is met twee niveaus verlaagd van hoog naar laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias) en imprecisie.

 

Aztreonam versus vernevelde tobramycine

Eén studie binnen Máiz (2012) vond een verandering in sputum dichtheid van -0,86 (aztreonam) versus -0,60 (vernevelde tobramycine) (beide intermitterend, p<0,01).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat resistentievorming is met drie niveaus verlaagd van hoog naar zeer laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Vernevelde tobramycine 300 mg/4 ml versus vernevelde tobramycine 300 mg/5 ml

Eén studie binnen Máiz (2012) vergeleek de doseringen 300 mg/4 ml versus 300 mg/5 ml vernevelde tobramycine, waarbij er een daling in sputum dichtheid was van 2,1 (vernevelde tobramycine 300 mg/4 ml) versus 1,9 (vernevelde tobramycine 300 mg/5 ml).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat resistentievorming is met drie niveaus verlaagd van hoog naar zeer laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Negatieve kweek

Vernevelde tobramycine versus placebo

Máiz (2012) rapporteerde 2 studies met significante verschillen in negatieve kweek tussen vernevelde tobramycine versus placebo van 35% versus 17% (p=0,03) en 31% versus 14% (p=0,02) na de behandeling, maar na de run-out fase waren er geen significante verschillen meer gevonden tussen de groepen in beide studies (p=0,20 en p=0,44).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat negatieve kweek is met drie niveaus verlaagd van hoog naar zeer laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Tobramycine droog poeder versus vernevelde tobramycine

Eén studie binnen Máiz (2012) vond een verschil van 2% in negatieve kweken tussen behandeling met tobramycine droog poeder (12%) en vernevelde tobramycine (10%) (beide intermitterend) in negatieve kweken (significantie onbekend).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat negatieve kweek is met drie niveaus verlaagd van hoog naar zeer laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (de missende blindering van de allocatie van de behandeling en detection bias); en het zeer geringe aantal patiënten (imprecisie).

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:

Met welk(e) middel(en) en met welk toedieningsschema kunnen patiënten met CF en een chronische P. aeruginosa infectie het beste worden behandeld.

 

P (Patiënten): CF patiënten chronisch geïnfecteerd met P. aeruginosa (volgens Leeds criteria);

I (Interventie): inhalatie antibiotica tobramycine, colistine, aztreonam, levofloxacine, ceftazidim, meropenem; allen continu of intermitterend;

C (Comparison): placebo of een ander antibioticum dat hierboven genoemd is; allen continu of intermitterend;

O (Outcomes): longfunctie, exacerbatiefrequentie, BMI, QoL, resistentievorming, longschade op CT-scan, microbioom.

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is op 8 november 2017 met relevante zoektermen gezocht naar Engelstalige systematische reviews, gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT’s), gecontroleerde klinische studie (CCT’s) en vergelijkend observationeel onderzoek studies gepubliceerd vanaf 1987 gericht op behandeling van patiënten met CF chronisch geïnfecteerd met P. aeruginosa met inhalatie antibiotica tobramycine, colistine, aztreonam , levofloxacine, ceftazidim, meropenem allen of dagelijks of met een stop periode. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 396 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: gerandomiseerde gecontroleerde trials die inhalatie antibiotica tobramycine, colistine, aztreonam, levofloxacine, ceftazidim, meropenemvergelijken met een placebobehandeling of een ander antibioticum zoals hiervoor genoemd en ten minste één van de volgende uitkomstmaten hanteren: longfunctie, exacerbatie frequentie, gewichtsverandering (BMI), kwaliteit van leven, resistentievorming, CT of microbioom. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 38 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst werden vervolgens 35 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en drie studies definitief geselecteerd. De definitie van een chronische infectie met P. aeruginosa was volgens Leeds criteria. Deze definitie bleek in de literatuur niet te worden gehanteerd, waarna er is besloten om literatuur te includeren als de auteurs benoemden dat het om patiënten met chronische P. aeruginosa infecties ging.

 

Drie systematische reviews (Elborn, 2016; Máiz, 2012; Tappenden, 2013) zijn opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk of bias tabellen.

  1. Binder AM, Adjemian J, Olivier KN, Prevots DR. Epidemiology of nontuberculous mycobacterial infections and associated chronic macrolide use among persons with cystic fibrosis. Am J Respir Crit Care Med. 2013 Oct 1;188(7):807-12. doi:10.1164/rccm.201307-1200OC. PubMed PMID: 23927602; PubMed Central PMCID: PMC3826274.
  2. Clement A, Tamalet A, Leroux E, Ravilly S, Fauroux B, Jais JP. Long term effects of azithromycin in patients with cystic fibrosis: A double blind, placebo controlled trial. Thorax. 2006 Oct;61(10):895-902.
  3. Elborn JS, Vataire AL, Fukushima A, Aballea S, Khemiri A, Moore C, Medic G, Hemels ME. Comparison of Inhaled Antibiotics for the Treatment of Chronic Pseudomonas aeruginosa Lung Infection in Patients With Cystic Fibrosis: Systematic Literature Review and Network Meta-analysis. Clin Ther. 2016 Oct;38(10):2204-2226. doi: 10.1016/j.clinthera.2016.08.014.
  4. Máiz L, Girón RM, Olveira C, Quintana E, Lamas A, Pastor D, Cantón R, Mensa J. Inhaled antibiotics for the treatment of chronic bronchopulmonary Pseudomonas aeruginosa infection in cystic fibrosis: systematic review of randomised controlled trials. Expert Opin Pharmacother. 2013 Jun;14(9):1135-49. doi: 10.1517/14656566.2013.790366.
  5. Southern KW, Barker PM, Solis-Moya A, Patel L. Macrolide antibiotics for cystic fibrosis. Cochrane Database Syst Rev. 2012 Nov 14;11:CD002203. doi: 10.1002/14651858.CD002203.pub4. Review.
  6. Tappenden P, Harnan S, Uttley L, Mildred M, Carroll C, Cantrell A. Colistimethate sodium powder and tobramycin powder for inhalation for the treatment of chronic Pseudomonas aeruginosa lung infection in cystic fibrosis: systematic review and economic model. Health Technol Assess. 2013 Dec;17(56):v-xvii, 1-181. doi: 10.3310/hta17560. Review.  

Evidence table for systematic review of RCTs and observational studies (intervention studies)

Research question: Hoe worden CF patiënten het beste behandeld wanneer er langdurig een P. aeruginosa in het sputum wordt aangetoond?

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Elborn, 2016

 

[individual study characteristics deduced from Elborn, 2016 (unless stated otherwise)]

SR and network meta-analysis of RCTs

 

Literature search up to February 2016

 

A: Ramsey, 1999

B: Chuchalin, 2007

C: Hodson, 2002

D: McCoy, 2008

E: Nasr, 2010

F: Konstan, 2011

G: Geller, 2014

H: Schuster, 2013

I: Assael, 2013

J: MPEX-204 report, 2010

K: Geller, 2011

L: MPEX-207 report, 2013

M: Flume, 2016

N: MPEX-209 report, 2013

O: Elborn, 2015

 

Study design: RCT

 

Setting and Country: United Kingdom, France and The Netherlands

 

Source of funding:

Commercial / industrial co-authorship

 

Inclusion criteria SR:

1. RCTs

2. study duration ≥4 wk or ≥24 wk

3. CF patients with chronic Pseudomonas aeruginosa infection

4. patients aged ≥6 y

5. mean FEV1% predicted of included patients at baseline

≥70% predicted

6. ≥70% of included patients previously treated by inhaled

antibiotics

 

Exclusion criteria SR:

1. Studies including only patients aged <6 y

2. studies including only patients aged

<21, new P aeruginosa infection

 

9 studies with 4 weeks of follow-up and 7 studies with 24 weeks follow-up were included

 

 

Important patient characteristics at baseline:

 

N, mean age (I/C)

A: 258 patients, 20.9 yrs/ 262 patients, 20.6 yrs

B: 161 patients, 14.8 yrs/ 84 patients, 14.7 yrs

C: 53 patients, 21.3 years/ 62 patients, 20.1 yrs

D: I1 69 patients, 26.5 yrs/ I2 66 patients, 24.1 yrs/ I3 135 patients, 25.3 yrs/ C 76 patients, 27.9 yrs

E: 16 patients, 11.81 yrs/ 16 patients, 15.86 yrs

F: 308 patients, 26 yrs/ 209 patients, 25 yrs

G: 214 patients, NR/ 143 patients, NR

H: 183 patients, 21.3 yrs/ 191 patients, 20.9 yrs

I: 136 patients, 25.8 yrs/ 132 patients, 25.1 yrs

J+K*: I1 38 patients, 28 yrs/ I2 37 patients, 27.5 yrs/ I3 39 patients 29.2 yrs/ C 37 patients, 30.1 yrs

L+M*: 220 patients, 29.4 yrs/ 110 patients, 28.8 yrs

N+O*: 189 patients, 28.1 yrs/ 93 patients, 28.8 yrs

 

*These studies describe the same trial

 

Male sex (I/C):

A: 58/50% Male

B: 55.3/54.8% Male

C: 37.7/51.6% Male

D: 55.1/57.6/56.3/59.2% Male

E: 37.5/37.5% Male

F: 55.5/55% Male

G: 58.9/55.2% Male

H: 56.3/52.9% Male

I: 50/50% Male

J+K: 52.6/56.8/64.1/51.4% Male

L+M: 52.3/57.3% Male

N+O: 54.5/60.2% Male

 

BMI (I/C):

A: NR

B: 16.9/16.9 kg/m2

C: NR

D: 20.9/21/20.9/21.7 kg/m2

E: NR

F: 20.7/20.4

G: NR

H: 18.67/18.46 kg/m2

I: 20.2/20.5 kg/m2

J+K: 21.1/20.9/21.8/21 kg/m2

L+M: 22.5/22.1

N+O: 21.8/21.5 kg/m2

 

FEV1% predicted mean (I/C)

A: 49.9/51.2

B: 60.7/63.6

C: 55.4/59.4

D: 56.3/55.4/55.8/53.9

E: 95.7/83.7

F: 53/53

G: 50.7/52

H: NA

I: 52.3/52.2

J+K: 52.9/55.4/48.79/52.38

L+M: 56.53/56.32

N+O: 54.78/53.2

Describe intervention:

 

A: Tobramycin nebulizer solution 300 mg; 3cycles

of 28 d on treatment followed by 28 d off treatment

B: Tobramycin nebulizer solution 300 mg BID; 3cycles

of 28 d on treatment followed by 28 d off treatment

C: Tobramycin nebulizer solution 300 mg BID; BID for 4 weeks followed by 4 wk of follow-up

D: I1 Aztreonam nebulizer solution 75 mg BID/ I2 Aztreonam nebulizer solution 75 mg TID/ I3: Aztreonam pooled; BID or TID for 4 wk followed by 8 wk of follow-up

E: Tobramycin nebulizer solution 300 mg BID; 3 cycles of 28 d on treatment followed by 28 d off treatment

F: Tobramycin inhaler powder 112 mg BID; 3 cycles of 28 d on treatment followed by 28 d off treatment

G: Tobramycin inhaler powder 112 mg BID; 3 cycles of 28 d on treatment followed by 28 d off treatment

H: Colistimethate sodium inhaler powder 1,662,500 IU BID; continuous

I: Aztreonam nebulizer solution 75 mg TID; 3 cycles of 28 d on treatment followed by 28 d off treatment

J+K: I1 Levofloxacin nebulizer solution 120mg QD/ I2 Levofloxacin nebulizer solution 240mg QD/ I3 Levofloxacin nebulizer solution 240mg BID; 1 cycle of 28 d on treatment followed by 28 d off treatment

L+M: Levofloxacin nebulizer solution 240mg BID; 1 cycle of 28 d on treatment followed by 28 d off treatment

N+O: Levofloxacin nebulizer solution 240mg BID; 3 cycles of 28 d on treatment followed by 28 d off treatment

Describe control (same treatment schedule as intervention unless stated otherwise):

 

A: placebo

B: placebo

C: Colistimethate sodium nebulizer solution 80 mg BID

D: placebo

E: placebo

F: Tobramycin nebulizer solution 300 mg BID

G: Tobramycin nebulizer solution 300 mg BID

H: Tobramycin nebulizer solution 300 mg BID; 3 cycles of 28 d on treatment followed by 28 d off treatment

I: Tobramycin nebulizer solution 300 mg BID

J+K: placebo

L+M: placebo

N+O: Tobramycin nebulizer solution 300 mg BID

End-point of follow-up:

 

A: 24 weeks

B: 24 weeks

C: 8 weeks

D: 12 weeks

E: 24 weeks

F: 24 weeks

G: 24 weeks

H: 24 weeks

I: 24 weeks

J+K: 8 weeks

L+M: 8 weeks

N+O: 24 weeks

 

For how many participants were no complete outcome data available?

NR

 

 

 

Due to the different used interventions, a network meta-analysis was performed and results are described per intervention

 

Outcome measure-1

Defined as relative FEV1% predicted change from baseline to 4 weeks (studies C, F, I, J, L,O)

 

Mean change difference [95% CrI]:

Levofloxacin (LIS) versus

Placebo: –5.28 [-11.55 to 0.13]

Tobramycin (TIS): -1.87 [-10 to 6]*

Aztreonam 75 mg TID: 5.92 [-5 to 18]*

Colistimethate

Sodium Nebulizer: -8.17 [-20 to 5]*

Tobramycin (TIP): -2.66 [-16 to 9]*

 

*95% CrI estimated from figure

 

Outcome measure-2

Defined as Relative FEV1% Predicted Change From Baseline to 24 Weeks (studies A, F, I, O)

 

Mean change difference [95% CrI]:

Levofloxacin (LIS) versus

 

Placebo: -9.66 [-15.01 to -4.33]

Tobramycin (TIS): -0.55 [-3.91 to 2.80]

Aztreonam 75 mg TID: -2.36 [-7.32 to 2.63]

Tobramycin (TIP): -2.95 [-0.44 to 4.51]

 

Outcome measure-3

Defined as absolute FEV1% Predicted Change From Baseline to 4 weeks (studies H, I, J, L, O)

 

Mean change difference [95% CrI]:

Levofloxacin (LIS) versus

 

Placebo: -2.68 [-7.49 to 1.76]

Tobramycin (TIS): -1.04

[-7.39 to 5.29]

Aztreonam 75 mg TID: 2.24 [-6.94 to 11.44]

Colistimethate

Sodium Nebulizer: -2.46 [-11.44 to 6.51]

Tobramycin (TIP): -2.66 [-15 to 8]

 

Outcome measure-4

Defined as absolute FEV1% Predicted Change From Baseline to 24 Weeks (studies B, I, H, N, O)

 

Mean change difference [95% CrI]:

Levofloxacin (LIS) versus

 

Placebo: -6.43 [-8.84

to -4.02]

Tobramycin (TIS): 0.28 [-1.36 to1.92]

Aztreonam 75 mg TID: -0.65 [ -3.12 to 1.82]

Colistimethate

Sodium Nebulizer: -1.49 [-3.69 to 0.70]

 

Outcome measure-5

Defined as P aeruginosa Sputum Density Change from baseline to 4 weeks

 

Mean change difference [95% CrI]:

Levofloxacin (LIS) versus

 

Tobramycin (TIS) -0.150 [-0.659 to 0.358]

Tobramycin(TIP) -0.610 [-1.562 to 0.336]

Aztreonam75mg BID -0.076 [-0.682 to 0.531]

Aztreonam75mg TID -0.095 [-0.622 to 0.433]

Colistimethate sodiumnebulizer 0.111 [-0.672 to 0.894]

Placebo 0.643 [0.309 to 0.977]

 

Outcome measure-6

Defined as P aeruginosa Sputum Density Change from baseline to 24 weeks

 

Mean change difference [95% CrI]:

Levofloxacin (LIS) versus

 

Tobramycin (TIS) -0.180 [-0.688 to 0.329]

Tobramycin (TIP) -0.589 [-1.41 to 0.231]

Placebo 0.221 [-0.36 to 0.802]

 

Outcome measure-7

Defined as CFQ-R RSS Change From Baseline to 4 weeks (studies D, I, J, L, N)

 

Mean change difference [95% CrI] Placebo versus

 

Levofloxacin (LIS) -1.07 [-4.00 to 1.87]

Tobramycin (TIS) -3.11 [-6.65 to 0.42]

Aztreonam 75 mg BID Aztreonam 75 mg TID 2.60 [-1.75 to -6.95]

Author’s conclusion: The analyses for many

of the outcomes evaluated did not provide significant

evidence to indicate that the other inhaled antibiotics

were either more or less effective than LIS. Although

additional studies on each of these outcomes are

needed, there is a trend in favour of LIS for the relative

FEV1% change from baseline at 24 weeks. Because patients

with CF with chronic P. aeruginosa infections frequently require changes in treatment, the availability

of LIS provides a useful option to preserve respiratory

function over a longer period of time.

 

Level of evidence: not reported in SR.

 

The level of evidence was downgraded from HIGH to LOW for most outcomes due to risk of bias of the included studies (2 levels).

 

Risk of bias allocation concealment unclear, and detection bias present in most studies (-2)

For smaller studies the level of evidence was downgraded one level more due to imprecision.

Imprecision and optimal information size not reached (-1)

 

The level of evidence was downgraded from HIGH to VERY LOW for CFQ-R RSS due to imprecision (1 level) and risk of bias of the included studies (2 levels).

 

Risk of bias allocation concealment unclear, and detection bias present in most studies. Also, subjective patient reported outcome without blinding (-2).

 

 

 

Tappenden, 2013

 

[individual study characteristics deduced from Tappenden, 2013 (unless stated otherwise)]

SR of RCTs

 

Literature search up to March 2011

 

A: EAGER trial: Novartis Pharmaceuticals, 2011 and Konstan, 2011

 

B: COLO/DPI/02/06: Forest Laboratories UK, 2011

 

C: COLO/DPI/02/05: Davies, 2004 and Forest Laboratories UK, 2011

 

Study design: RCT (non-inferiority) (A,B), crossover study (C)

 

Setting and Country:

SR: UK

A: 127 centres in 15 countries, including North America, Europe, Australia, Israel

and Latin America

B: EU, Russia and Ukraine

C: UK

 

Source of funding:

Non-commercial funding/ industrial co-authorship (SR), Industrial funding (A,B,C)

 

Inclusion criteria SR:

1. Studies assessing the effectiveness of colistimethate sodium DPI (used in conjunction with the Turbospin

device) or tobramycin DPI (used in conjunction with the TOBI Podhaler device)

2. selected only people aged ≥ 6 years with CF and chronic P. aeruginosa

pulmonary infection

3. compared the intervention with the other intervention or with nebulised tobramycin

or nebulised colistimethate sodium

4. reported at least one of the following outcomes: rate and extent

of microbial response (e.g. sputum density of P. aeruginosa); lung function; respiratory symptoms; frequency and severity of acute exacerbations; health-related quality of life (HRQoL); and adverse events

(AEs) of treatment (including rate of resistance to antibiotic treatment).

 

Exclusion criteria SR:

1. studies based on animal models

2. preclinical and biological studies

3. non-RCTs;

editorials, opinion pieces; reports published as meeting abstracts only where insufficient details were reported to allow inclusion

4. studies published only in languages other than English

5. studies with vasoactive

drugs that were not within their licensed indications

6. studies in which the population was not restricted to

CF, unless data for just this population was presented

7. studies that did not present data for the included outcomes.

 

3 studies included described in 5 citations

 

 

Important patient characteristics at baseline:

 

N, mean age (I/C)

A: 308 patients, 26 yrs/ 209 patients, 25 yrs

B: 183 patients 21.3 yrs/ 190 patients 20.9 yrs

C: 16 patients, ≥ 8 to < 13 years; 7.5%

≥ 13 years 62.5%

 

Male sex: (I/C)

A: 55.5%/ 55%

B: 56.3%/53.2%

C: NR

 

BMI, mean (I/C)

A: 20.7/20.4

B: 18.7/18.5

C: 19.99

 

FEV1% predicted mean (I/C)

A: 53/53

B: 52/51

C: 76/80

Describe intervention:

 

A: Tobramycin dry powder

T-326 Inhaler, 112 mg

twice daily; 28 days on

followed by 28 days off

treatment

B: Colistimethate sodium

dry powder Turbospin

device, 125 mg twice

daily; continuous

treatment

C: Colistimethate sodium

dry powder Turbospin

device, 125 mg twice

daily; continuous

treatment

 

Describe control:

 

A: Tobramycin solution

PARI LC Plus jet nebuliser,

300 mg/5 mL twice daily;

28 days on followed by

28 days off treatment

B: Tobramycin solution PARI

LC Plus jet ice daily;

28 days on followed by

28 days off treatment

C: Colistimethate sodium

solution (device not

reported), 2 MU twice

daily; continuous treatment

End-point of follow-up:

 

A: 24 weeks

B: 24 weeks

C: 8 weeks

 

For how many participants were no complete outcome data available?

(intervention/control)

A: 83/38

B: 32/21

C: 3

 

 

 

Outcome measure-1

Defined as difference in mean change FEV1% from baseline between intervention and comparator

 

Effect measure: mean difference [SE]:

4 weeks

A: -0.8 (1.58)

B: -1.67 (1.92)

C: -3.01 (8.01)

 

20 weeks

A: 1.1 (1.75)

B: -2.63 (2.06)

C: NR

 

24 weeks

A: 2.2 (1.69)

B: -0.59 (2.23)

C: NR

 

Outcome measure-2

Defined MIC50 tobramycin, breakpoint 8 mg/l (resistant) % change (i/c)

 

A: 3% vs 8.1% less resistant

B: NR

C: NR

 

Outcome measure-3

Defined as mean change from baseline P. aeruginosa sputum density outcome (i/c)

 

4 weeks

A: -1.76 (SD 1.96)/ -1.32 (SD 2.02)

B: NR

C: NR

 

20 weeks

A: -1.61 (SD 2.03)/ -0.77 (SD 1.78)

B: NR

C: NR

 

Outcome measure-4

Defined as no. of patients experiencing at least one (protocol defined) acute exacerbation: n (%) (I/C)

A: NR

B: 57 (31.1)/ 50 (26.1)

C: NR

 

Outcome measure-5

Defined as change from baseline to 24 weeks in BMI (I/C)

A: NR

B: 0.08 (SD 0.78)/ 0.17 (0.89)

C: NR

 

Outcome measure-5

Defined as adjusted difference in CFQ-R quality of life from baseline to week 24

 

Adjusted difference (p-value)

A. NR

B.

Domain:

Physical 1.82 (0.353)

Vitality 2.27 (0.293)

Emotion 1.75 (0.244)

Eating −0.19 (0.925)

Treatment burden 2.87 (0.091)

Health perceptions 2.96 (0.159)

Social 2.18 (0.153)

Body image 1.85 (0.385)

Role −1.22 (0.607)

Weight 2.81 (0.461)

Respiratory −0.53 (0.756)

Digestion 3.22 (0.077)

C. NR

Facultative:

 

Author’s conclusion: Both colistimethate sodium DPI and tobramycin DPI were reported to be non-inferior to nebulised tobramycin for the outcome forced expiratory volume in first second percentage predicted (FEV1%). It was not possible

to draw any firm conclusions as to the relative efficacy of TIS compared with tobramycin DPI. The quality of the included studies was generally poor to moderate.

 

No meta-analysis was performed.

 

Level of evidence: not reported in SR.

 

The level of evidence was downgraded from HIGH to VERY LOW for all outcomes due to imprecision (1 level), heterogeneity (1 level) and risk of bias of the included studies (1 level).

 

Imprecision n<2000 and optimal information size not reached (-1).

 

Heterogeneity due to different intervention/ control treatments and follow-up periods (-1).

 

Risk of bias allocation concealment unclear, and detection bias present in most studies (-1).

 

 

Máiz, 2012

 

[individual study characteristics deduced from Máiz, 2012 (unless stated otherwise)]

SR and meta-analysis of RCTs

 

Literature search up to September 2012

 

A: Retsch-Bogart, 2009

B: McCoy, 2008

C: Wainwright, 2011

D: Jensen, 1987

E: Day, 1988

F: Ramsey, 1999 + Quittner, 2002

G: Murphy, 2004

H: Lenoir, 2007

I: Chuchalin, 2007

J: Mazurek, 2011 (2x)

K: Konstan, 2010 (EVOLVE trial)

L: Konstan, 2011 (EAGER trial)

M: EDIT study; Galeva, 2012 + Quittner, 2012

N: Assael, 2013

O: Hodson, 2002

P: Adeboyeku, 2006

Q: Goldman, 2012

 

Study design: RCT

 

Setting and Country: Spain

 

Source of funding:

commercial

 

Inclusion criteria SR:

Trials were selected if

1. inhaled antibiotic treatment with

aztreonam lysine (AZLI), colistin (colistimethate sodium,

(COL) or tobramycin (TOB) was used

2. for at least 28 days

3. in patients with CF and chronic infection by P. aeruginosa, treatment

4. allocation was randomised or quasi-randomised, and there was a control group (placebo or another inhaled

antibiotic).

 

20 citations of 18 studies included

 

 

Important patient characteristics at baseline:

 

N, mean age

A: 164 patients, ≥ 6 yrs, 77.4 % ≥ 18 yrs

B: 211 patients, ≥6 yrs, 78% ≥18 yrs,

FEV1 = 25 - 75%

C: 157 patients, ≥6 yrs, 34% ≥18 yrs

FEV1 > 75 %

D: 40 patients, 14.2 yrs

E: 14 patients, 11.1 yrs

F: 520 patients, ≥6 yrs 54 and 51% ≥18 yrs

G: 181 patients, 114 age 6-10 yrs with FEV1 ≤110 and ≥70% and 67 age 11-15 yrs with with FEV1 ≤90 and ≥70%

H: 59 patients, 11 yrs (I)/ 14.2 yrs (C)

I: 247 patients, 14.8 yrs (I)/ 14.7 yrs (C)

J: 321 patients ≥6 years; 103 children (6 - 12 yrs), 111 adolescents (13-17 yrs) and 107 adults

(≥18 years)

K: 95 patients (6-21 yrs)

L: 517 patients ≥6 yrs

M: 62 patients 6-21 yrs

N: 268 patients ≥6 yrs, 78% ≥18 yrs, FEV1 ≤75%

O: 115 patients ≥6 yrs (62 patients ≥18 yrs)

P: 21 patients from Hodson et al (O)

Q: 374 patients ≥6 yrs

 

FEV1%

A: FEV1 = 25-75%

B: FEV1 = 25-75%

C: FEV1 > 75%

D: NR

E: NR

F: FEV1 > 25% and ≤75%

G: age 6-10 yrs with FEV1 ≤110 and ≥70% and 67 age 11-15 yrs with with FEV1 ≤90 and ≥70%

H: FEV1 > 40% and ≤80%

I: FEV1 > 40% and ≤80%

J: FEV1 > 40% and ≤80%

K: FEV1 ≥25% and ≤80%

L: FEV1 ≥25% and ≤75%

M: NR

N: FEV1 ≤75%

O: FEV1 ≥25%

P: FEV1 ≥25%

Q: FEV1 ≥25% and ≤75%

Describe intervention:

 

A: AZLI 75 mg TID for 28 days, with a follow-up of 14 days

B: AZLI 75 mg TID for 28 days, with a follow-up of 56 days

C: AZLI 75 mg TID for 28 days

D: After 2 weeks of parenteral therapy with

TOB and a β-lactam antibiotic, COL 1

million units BID for 90 days

E: COL 1 million units BID for 6 months

F: TIS BID for 3 cycles, One cycle: 28 days on treatment, 28 days off treatment

G: TIS BID added to routine management for 7 cycles over a 56-week period

H: TIS BID for 3 cycles 28 days followed by 28 days without treatment

I: TIS 300 mg BID for 3 cycles

J: TIS/4 BID for 1 cycle

K: TIP BID for one cycle followed by two

OL cycles

L: TIP for 3 cycles

M: TIP BID for 1 cycle

N: AZLI 75 mg TID (n = 1 36) for 3 cycles. Extension period: AZLI/AZLI (n = 68), TIS/AZLI (n = 65)

O: TIS BID for 28 days

P: COL for 5 months, 2 weeks of washout and then TIS for another 5 months

Q: COL-P 125 mg BID for 24 weeks

 

Describe control (same treatment schedule as intervention unless stated otherwise):

 

A: Placebo

B: Placebo

C: Placebo

D: After 2 weeks of parenteral therapy with

TOB and a β-lactam antibiotic, placebo

E: Placebo

F: Placebo

G: Routine management without TIS

H: Placebo

I: Placebo

J: TIS/5 BID for 1 cycle

K: Placebo BID for one cycle followed by two OL cycles

L: TIS/5 for 3 cycles

M: Placebo

N: TIS 300 mg BID for 3 cycles.

O: COL 80 mg BID for 28 days

P: TIS for 5 months, 2 weeks of washout and then COL for another 5 months

Q: TIS BID for 3 cycles

 

 

 

End-point of follow-up:

 

A: 28 days

B: 12 weeks

C: 28 days

D: 90 days

E: 6 months

F: 12 weeks

G: 56 weeks

H: 4 weeks

I: 12 weeks

J: 56 days

K: 12 weeks

L: 12 weeks

M: 29 days

N: 28 days

O: 28 days

P: 10,5 months

Q: 24 weeks

 

For how many participants were no complete outcome data available?

NR

 

 

 

Outcome measure-1

Defined as FEV1 :

(Adjusted) mean difference

A: 10.3% (p<0.001)

B: 6.3% (p=0.001)

C: relative change (I/C 0.29/-2.5% (p=0.021)

D: -11.6/ -17.1 (NS)

E: decreased (values not stated)

F: 10.08%/ 1.79% (p<0.001)

G: no significant trend towards improvement

H: 13.3% (p=0.003)

I: 6.38% (p<0.001)

J: 6.99%/ 7.51% (p<0.001)

K: 13.33 (5.31-21.28)

L: relative change 1.1% (SE 1.75)

M: 5.9% (p=0.148)

N: 7.80% (95% Cl 3.86% to 11.73%)

O: 6.7/0.37% (p=0.008)

P: 0.35/-0.88% per month (p<0.001)

Q: -0.97% (95% Cl -2.74 to 0.86)

 

Outcome measure-2

Defined as change in CFQ-R RRS:

 

Change (I/C):

A: 7.1/ -2.6 (p<0.001)

B: I: 5.01 (p=0.020)

C: 3.22/ 1.41 (p=0.443)

F: Patients in intervention group were significantly

more likely to report

improvements

M: 11.1 (p=0.076)

N: 8.2/ 2.6 (p=0.005)

P: NS

Q: no differences overall

 

Outcome measure-3

Defined as weight increase:

 

A: (I/C) 1.1/ 0.1% (p=0.004)

B: 0.77% compared to placebo (p=0.051)

E: Weight gain with I (values not stated)

H: 0.39 (end treatment) 0.52 (end run-out) gain compared to placebo (p<0.05)

I: Weight gain higher with I (values not stated)

N: differences favouring

AZLI were statistically significant at weeks 4, 12 and 16, but not at week 24; 0.58/0.06 (p = 0.289)

 

Outcome measure-4

Defined as decrease in mean sputum Pa density (log10 CFU/g):

 

Mean sputum density:

A: Decrease 1.453 (p<0.001)

B: Decrease 0.66 (p=0.006)

C: -1.4/-0.14 (p=0.016)

F: -0.8/ 0.3 (p<0.001)

J: -2.06/-1.90 (p<0.001)

K: decrease 1.91 (SE 2.54)/ 0.15 (SE 0.68) for non-mucoid phenotype and 2.61 (SE 2.53)/

0.43 (SE 1 .05) for mucoid phenotype

L: -1.6/ -0.92 for mucoid phenotype and - 1 .77 vs -0. 73 for non-mucoid phenotype

M: decrease 1.2

N: decrease 0.86/ 0.60 (p=0.007)

 

Outcome measure-5

Defined as microbiologic outome:

 

Negative culture (I/C):

H: 34.5/ 16.7% (p=0.033)end of treatment phase; NS at end of the run-out phase (p=0.202)

I: 30.8/ 14.3% week 4 (p=0.011) and 33.3/ 16.5 week 20 (p=0.024); NS at week 24 (p=0.44)

L: 11.6/9.9%

 

 

 

 

 

 

 

Facultative:

 

Author’s conclusion: Reviewing the available data on the efficacy and safety of

AZLI, COL and TOB administered by inhalation, significant differences between the three antibiotics have been shown. These findings might be relevant to decide on the most appropriate inhaled antibiotic therapy for the current population of CF patients with chronic bronchopulmonary infection by P. aeruginosa.

 

No meta-analysis was performed.

 

Level of evidence: not reported in SR

 

The level of evidence was downgraded from HIGH to VERY LOW for all outcomes due to imprecision (1 level), heterogeneity (1 level) and risk of bias of the included studies (1 level).

 

Imprecision n<2000 and optimal information size not reached (-1).

 

Heterogeneity due to different intervention/ control treatments and follow-up periods (-1).

 

Risk of bias allocation concealment unclear, and detection bias present in most studies (-1).

 

Abbreviations: AZLI: aztreonam lysine; CF: Cystic Fibrosis; CFQ-R-RSS: Cystic Fibrosis Questionnaire Revised Respiratory Symptoms Scale; CFU: colony-forming unit; CI: Confidence Interval; C: Control; COL(-P): colistin (inhalation powder); CrI: Confidence relative Interval; DPI: dry; powder for inhalation; FEV: Forced Expiratory Volume; HRQoL: Health Related Quality of Life; I: Intervention; MIC: minimal inhibitory concentration; NR: Not Reported; NS: Not Significant; SR: Systematic Review; TIP: tobramycin inhalation powder; TIS: tobramycin inhaled solution; TOB: tobramycin

 

Table of quality assessment for systematic reviews of RCTs and observational studies

Based on AMSTAR checklist (Shea, 2007; BMC Methodol 7: 10; doi:10.1186/1471-2288-7-10) and PRISMA checklist (Moher, 2009; PLoS Med 6: e1000097; doi:10.1371/journal.pmed1000097)

Study

 

 

 

 

 

 

First author, year

Appropriate and clearly focused question?1

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Comprehensive and systematic literature search?2

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of included and excluded studies?3

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of relevant characteristics of included studies?4

 

 

 

Yes/no/unclear

Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?5

 

 

Yes/no/unclear/not applicable

Assessment of scientific quality of included studies?6

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Enough similarities between studies to make combining them reasonable?7

 

 

Yes/no/unclear

Potential risk of publication bias taken into account?8

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Potential conflicts of interest reported?9

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Elborn et al, 2016

yes

yes

yes

yes

Not applicable

yes

yes

no

SR: yes; included articles: unclear

Tappenden et al, 2013

yes

yes

yes

yes

Not applicable

yes

yes

yes

SR: yes; included articles: unclear

Máiz et al, 2012

No*

No**

No***

yes

Not applicable

no

yes

no

SR: no; included articles: unclear

*outcomes are not predefined

** EMBASE was not searched

*** it is unclear which references are excluded for which reasons

  1. Research question (PICO) and inclusion criteria should be appropriate and predefined.
  2. Search period and strategy should be described; at least Medline searched; for pharmacological questions at least Medline + EMBASE searched.
  3. Potentially relevant studies that are excluded at final selection (after reading the full text) should be referenced with reasons.
  4. Characteristics of individual studies relevant to research question (PICO), including potential confounders, should be reported.
  5. Results should be adequately controlled for potential confounders by multivariate analysis (not applicable for RCTs)
  6. Quality of individual studies should be assessed using a quality scoring tool or checklist (Jadad score, Newcastle-Ottawa scale, risk of bias table et cetera).
  7. Clinical and statistical heterogeneity should be assessed; clinical: enough similarities in patient characteristics, intervention and definition of outcome measure to allow pooling? For pooled data: assessment of statistical heterogeneity using appropriate statistical tests (for example Chi-square, I2)?
  8. An assessment of publication bias should include a combination of graphical aids (for example funnel plot, other available tests) and/or statistical tests (for example Egger regression test, Hedges-Olken). Note: If no test values or funnel plot included, score “no”. Score “yes” if mentions that publication bias could not be assessed because there were fewer than 10 included studies.
  9. Sources of support (including commercial co-authorship) should be reported in both the systematic review and the included studies. Note: To get a “yes,” source of funding or support must be indicated for the systematic review AND for each of the included studies.

 

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

nr

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

15

Uttley 2013

Zelfde systematisch review als Tappenden, 2013, Tappenden beschrijft meer uitkomstmaten

18

Hutchinson 2013

Geen full-text beschikbaar

19

Das 2012

Voldoet niet aan PICO (zowel chronische als niet-chronische infecties geïncludeerd)

6

Hamed 2017

Geen systematisch review

17

Flume 2016

Meegenomen in systematisch review (Elborn, 2016)

28

Schechter 2015

Voldoet niet aan PICO (uitkomstmaat is kosten-effectiviteit)

58

Schuster 2013

Meegenomen in systematisch review

62

McKeage 2013

Beschrijft 3 RCT’s die zijn geïncludeerd door Máiz 2012

64

Galeva 2013

Meegenomen in systematisch review (Máiz, 2012)

65

Frayman 2013

Voldoet niet aan PICO (andere interventie dan de beschreven antibiotica)

68

Clancy 2013

Voldoet niet aan PICO (andere interventie dan de beschreven antibiotica)

71

Azoica 2013

Geen systematisch review

72

Trapnell 2012

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

84

Vandevanter 2011

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

86

Sordé 2011

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

87

Parkins 2011

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

91

Lo 2011

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

93

Kirkby 2011

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

94

Hoiby 2011

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

96

Geller 2011

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

101

Ballmann 2011

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

102

Assael 2011

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

105

Van Westreenen 2010

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

119

De Vrankrijker 2010

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

139

Retsch-Bogart 2008

Meegenomen in systematisch review (Máiz, 2012)

141

McCoy 2008

Meegenomen in systematisch review (Elborn, 2016; Máiz, 2012)

158

Lenoir 2007

Meegenomen in systematisch review (Máiz, 2012)

166

Chuchalin 2007

Meegenomen in systematisch review (Elborn, 2016; Máiz, 2012)

191

Saiman 2003

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

200

Sermet-Gaudelus 2002

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

203

Moss 2002

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

204

Hodson 2002

Meegenomen in systematisch review (Elborn, 2016; Máiz, 2012)

205

Hodson 2002

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

249

MacLusky 1989

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

35

Sawicki 2012

Gepubliceerd voor zoekdatum geïncludeerde systematisch review (Máiz, 2012) met dezelfde PICO

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 28-10-2019

Laatst geautoriseerd  : 07-10-2020

Geplande herbeoordeling  :

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze kwaliteitsstandaard is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2025 bepalen de besturen van de NVALT, NVK en NCFS of de modules van deze kwaliteitsstandaard nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de kwaliteitsstandaard heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de kwaliteitsstandaard komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De NVALT, NVK en NCFS zijn regiehouders van deze Kwaliteitsstandaard en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de modules. De andere aan deze kwaliteitsstandaard deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de kwaliteitsstandaard delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Module

Regiehouder(s)

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn

Frequentie van beoordeling op actualiteit

Wie houdt er toezicht op actualiteit

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling

Behandeling van chronische P. aeruginosa

NVK en NVALT

2020

2025

Eens in de vijf jaar

NVK en NVALT

-

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde
  • Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk
  • Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting
  • CF Netwerk Verpleegkundigen Nederland

Algemene gegevens

Deze richtlijn is ontwikkeld in samenwerking met:

  • Landelijke Vereniging Medische Psychologie
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging van Diëtisten

 

De ontwikkeling van de medisch inhoudelijke modules binnen deze Kwaliteitsstandaard werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De module over psychosociale zorg en de organisatie van zorg modules werden ondersteund vanuit de Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP) en gefinancierd vanuit ZonMW. De financierders hebben geen enkele invloed gehad op de inhoud van de kwaliteitsstandaard.

Doel en doelgroep

Doel

Het tot stand brengen van een evidence-based kwaliteitsstandaard Cystic Fibrosis, een combinatie van een zorgstandaard en een medisch specialistische richtlijn om patiënten met Cystic Fibrosis optimale afgestemde zorg te bieden.

 

Doelgroep

De doelgroep zijn alle patiënten met Cystic Fibrosis. De kwaliteitsstandaard behelst de gebieden van diagnostiek, behandeling en follow-up conform de diverse stadia van de aandoening en de verschillende leeftijdscategorieën.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de kwaliteitsstandaard is in 2016 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met CF en vertegenwoordigers van de NCFS.

 

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze kwaliteitsstandaard.

 

Werkgroep

  • Drs. G.D. (George) Nossent, longarts, UMCG te Groningen, NVALT (voorzitter)
  • Dr. O.W. (Onno) Akkerman, longarts, UMCG te Groningen, NVALT
  • S. (Sigrid) Amstelveen-Bökkerink, diëtist, Radboud UMC te Nijmegen, NVD
  • Dr. H.G.M. (Bert) Arets, kinderlongarts, Wilhelmina Kinderziekenhuis en UMC Utrecht te Utrecht, NVK
  • Dr. M. (Marleen) Bakker, longarts, Erasmus MC te Rotterdam, NVALT
  • Drs. J.M.W. (Annemarie) van den Berg, longarts, Hagaziekenhuis te Den Haag, NVALT
  • Dr. M.C. (Maaike) Berkhout, KNO arts, OLVG te Amsterdam, NVKNO
  • Dr. F.A.J.A. (Frank) Bodewes, kinderarts-MDL, UMCG te Groningen, NVK
  • A. (Annet) Bongen, maatschappelijk werker, UMC Utrecht te Utrecht, BPSW
  • J. (Jacqueline) Boekhoff, maatschappelijk werker, Amsterdam UMC, locatie VUMC te Amsterdam, BPSW
  • Drs. L.H. (Hassan) el Bouzzaoui, longarts, Hagaziekenhuis te Den Haag, NVALT
  • D. (Dagmar) Brocke, maatschappelijker werker, UMC Utrecht te Utrecht, BPSW
  • Drs. E.J. Brokaar, poliklinisch apotheker, Hagaziekenhuis te Den Haag, NVZA
  • Dr. I. (Inez) Bronsveld, longarts, UMC Utrecht te Utrecht, NVALT
  • Drs. A. (Agnes) Clement-de Boer, kinderarts (endocrinologie), Hagaziekenhuis te Den Haag, NVK
  • W. (Wytze) Doeleman, fysiotherapeut, UMC Utrecht te Utrecht, KNFG
  • Dr. M.M. (Menno) van der Eerden, longarts, Erasmus MC te Rotterdam, NVALT
  • Prof. Dr. C.K. (Kors) van der Ent, Kinderlongarts, Wilhelmina Kinderziekenhuis en UMC Utrecht te Utrecht, NVK
  • Dr. B.C.T. (Boudien) Flapper, kinderarts-sociale pediatrie, UMCG te Groningen, NVK
  • Dr. L. (Lianne) van der Giessen, kinderfysiotherapeut, Erasmus MC Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam, KNGF
  • Drs. N. (Nanko) de Graaf, kinderradioloog, Erasmus MC te Rotterdam, NVvR
  • Dr. V. (Vincent) Gulmans, Hoofd Onderzoek en Kwaliteit van zorg NCFS te Baarn, NCFS
  • Prof. dr. H.G.M. (Harry) Heijerman, longarts, UMC Utrecht te Utrecht, NVALT
  • Drs. D.M. (Danielle) Hendriks, kinderarts (MDL), Juliana Kinderziekenhuis te Den Haag, NVK
  • Dr. J.J.E. Hendriks, kinderlongarts, Zuyderland Medisch Centrum te Heerlen, NVK
  • Prof. dr. B. (Bart) van Hoek, MDL-arts, UMC te Leiden, NVMDL
  • Drs. R.A.S. (Rogier) Hoek, longarts, Erasmus MC te Rotterdam, NVALT
  • Dr. A. (Ageeth) Hofsteenge, kinderdiëtist, Amsterdam UMC, locatie VUMC en AMC, te Amsterdam, NVD
  • Drs. C. (Chantal) Hoge, MDL arts, Maastricht UMC+ te Maastricht, NVMDL
  • F.M. (Francis) Hollander, diëtist, UMC Utrecht, Utrecht, NVD
  • Prof. dr. R.H.J. (Roderick) Houwen, kinderarts MDL, Wilhelmina Kinderziekenhuis en UMC Utrecht te Utrecht, NVK
  • Dr. J. (Jakko) van Ingen, arts microbioloog, Radboud UMC te Nijmegen, NVMM
  • Dr. H.M. (Hettie) Janssens, (kinder)longarts, Erasmus MC Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam, NVK
  • Drs. A.J. (Arjan) Jansz, arts microbioloog, Stichting PAMM te Eindhoven, NVMM
  • H.J. (Hetty) van der Kamp, kinderarts-endocrinoloog, HMC Bronovo te Den Haag en Wilhelmina Kinderziekenhuis UMC Utrecht te Utrecht, NVK
  • C. (Cora) de Kiviet, verpleegkundig specialist, Wilhelmina Kinderziekenhuis en UMC Utrecht te Utrecht, V&VN
  • A. (Annelies) Kok, verpleegkundig consulent, Erasmus MC te Rotterdam, CF Netwerk verpleegkundigen Nederland
  • Dr. B.G.P. (Bart) Koot, kinderarts (MDL), Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NVK
  • M.A. (Marian) Kruijswijk, verpleegkundig specialist, UMC Utrecht te Utrecht, V&VN
  • Dr. C.J. (Christof) Majoor, longarts, Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NVALT
  • R. (Renske) van der Meer, longarts, Hagaziekenhuis te Den Haag, NVALT
  • Dr. P.J.F.M. (Peter) Merkus, kinderlongarts, Radboud MC te Nijmegen, NVK
  • Dr. D. (Dick) Mul, kinderarts (endocrinologie), Diabeter te Rotterdam, NVK
  • Drs. A.F. (Ad) Nagelkerke, kinderlongarts, Amsterdam UMC, locatie VUmc te Amsterdam, NVK
  • drs. J. (Jacquelien) Noordhoek, directeur patiëntenorganisatie NCFS te Baarn, NCFS
  • Marit van Oirschot-van de Ven, verpleegkundig specialist, UMC Utrecht te Utrecht, V&VN
  • Dr. M (Marianne) Nuijssink, kinderlongarts, Haga ziekenhuis te Den Haag, NVK
  • Dr. M.H.E. (Monique) Reijers, longarts, Radboudumc te Nijmegen, NVALT
  • Dr. S. (Sietze) Reitsma, KNO-arts, Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NVKNO
  • Prof. dr. Y.B. (Yolanda) de Rijke, afdelingshoofd Klinische Chemie, Erasmus MC te Rotterdam, NVKC
  • Dr. B.L. (Bart) Rottier, kinderlongarts, UMCG te Groningen, NVK
  • R.A. (Revka) Schrijver, verpleegkundig consulent, Hagaziekenhuis te Den Haag, CF Netwerk verpleegkundigen Nederland
  • Drs. L. (Luciënne) Speleman, KNO arts, Wilhelmina Kinderziekenhuis en UMC Utrecht, te Utrecht, NVKNO
  • Dr. S.W.J. (Suzanne) Terheggen-Lagro, kinderlongarts, Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NVK
  • Prof. dr. H.A.W.M (Harm) Tiddens, (kinder)longarts, Erasmus MC Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam, NVK
  • H. (Hilda) Vale-Eeman, kinderverpleegkundige, Amsterdam UMC, locatie AMC te, Amsterdam, V&VN
  • Dr. H. (Hester) van der Vaart, longarts UMCG te Groningen, NVALT
  • Dr. H.W. (Harold) de Valk, internist-endocrinoloog UMCU te Utrecht, NIV
  • Dr. M. (Marieke) Verkleij, GZ-psycholoog/cognitief gedragstherapeut, Amsterdam UMC, locatie VUMC te Amsterdam, VGCT
  • Dr. E.J.M. (Els) Weersink, longarts, Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NVALT
  • M. (Marion) Wessels, Verpleegkundige, UMC Utrecht te Utrecht, V&VN
  • Dr. B.J. (Barbara) Wijnberg-Williams, klinisch psycholoog, UMCG te Groningen en Isala Ziekenhuis te Zwolle, NIP
  • Dr. K.M. (Karin) de Winter- de Groot, kinderlongarts, Wilhelmina Kinderziekenhuis en UMC Utrecht te Utrecht, NVK
  • Dr. P.J.G. (Petra) Zwijnenburg, klinisch geneticus, Amsterdam UMC, locatie VUMC te Amsterdam, VKGN

 

Met ondersteuning van

  • Dr. F. (Floor) Willeboordse, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Ir. T. (Teus) van Barneveld, directeur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Drs. A. (Anne) Speijer, coördinator kwaliteit van zorg, VSOP

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Drs. G.D. (George) Nossent (voorzitter)

Longarts UMCG

Bestuurslid NVALT

Geen

Geen actie

O. Akkerman

Longarts, fulltime, UMCG

Lid nascholingscommissie VvAwT; onbetaald

Lid visitatieteam TBC screening LRCB; onbetaald

Geen

Geen actie

S. Amstelveen-Bokkerink

Diëtist Radboudumc Dekkerswald

Geen

Geen

Geen actie

B. Arets

Kinderlongarts, UMC Utrecht

Academisch kinder(long)arts, deels Associate Professor Medisch Onderwijs Universiteit.

 

  • Geen betaalde nevenfuncties buiten UMCU
  • Onbetaald adviseur Vertex (CFTR modulerende medicatie bij CF)

Geen actie

 

Toelichting: Niet direct betrokken bij module waarop de potentiële belangenverstrengeling van toepassing is.

M. Bakker

Longarts, Erasmus MC Rotterdam

Geen

Deelname aan diverse studies Vertex (chloortransportmodulatoren)

Geen trekker van module CFTR modulatoren (wel meelezer).

 

Toelichting op onderzoek gesponsord door Vertex: Betrokken bij inclusie van patiënten en dataverzameling. Niet betrokken bij data-analyse, wel principal investigator, geen auteur.

T. van Barneveld

Directeur Kennisinstituut Federatie Medisch Specialisten

 

Geen

Geen actie

A. van den Berg

Longarts Hagaziekenhuis Den Haag

Geen

Geen

Geen actie

M. Berkhout

KNO-arts in opleiding in het Academisch Medisch Centrum Amsterdam.

Opleider: Prof. dr. F.G. Dikkers

Geen

Geen

Geen actie

F. Bodewes

Kinderarts-MDL

UMC Groningen

Geen

Geen

Geen actie

J. Boekhoff

medisch maatschappelijk werker Amsterdam UMC, locatie VUmc

Geen

Geen

Geen actie

A. Bongen

Medisch maatschappelijk werker UMC Utrecht

Geen

Geen

Geen actie

H. Bouazzaoui

Longarts Hagaziekenhuis Den Haag

Geen

Geen

Geen actie

D. Brocke

Medisch maatschappelijk werk UMC Utrecht Divisie Hart en Longen

Geen

Geen

Geen actie

E. Brokaar

Poliklinisch apotheker in de Haga Apotheek, HagaZiekenhuis

Geen

  • Vergoeding voor een cursus over geneesmiddelinteracties aan personeel van Vertex Pharmaceuticals. (2016).

Gedeeltelijke vergoeding voor internationaal CF congres door Novartis (2012 en 2014)

Geen actie

I. Bronsveld

Pulmonoloog UMC Utrecht

Geen

Geen

Geen actie

A. Clement - Boers, de

Kinderarts, diabetes

HAGA/Julianaziekenhuis Den Haag

Voorzitter Stichting D-Support (ondersteuning voor gezinnen met diabetes) onbetaald

Geen

Geen actie

W. Doeleman

Fysiotherapeut UMC-Utrecht

Geen

Geen

Geen actie

H. Eeman

Kinderverpleegkundig consulent CF

Werkgever: Academisch Medisch Centrum Amsterdam

Geen

Geen

Geen actie

M. Eerden

Longarts Erasmus MC

Geen

Geen

Geen actie

K. van der Ent

Kinderarts, hoogleraar kinderlongziekten UMC Utrecht

  • Initiator en coordinator CF Centrum Utrecht
  • Lid van European Respiratory Society
  • Lid van European Cystic Fibrosis Society
  • Lid van Medische Adviesraad Nederlandse CF Stichting
  • Voorzitter Nederlands CF Research Network
  • Lid van European Clinical Trial Network for Cystic Fibrosis
  • Voorzitter van adviescommissie Biobanking UMC Utrecht
  • Lid van big data bestuur UMC Utrecht
  • Voorzitter van CoreNetwork CF of European Reference Network of Excellence for rare lung diseases (ERN-LUNG)
  • Lid van stuurgroep Clinical Trial Office UMC Utrecht
  • Coordinator van European HIT-CF programma
  • Bestuurslid van Lung Alliance Netherlands (LAN)
  • Het betreft allen onbetaalde nevenfuncties.

Onderzoeksubsidies afgelopen vijf jaar:

  • Abbot: feeding requirements in CF
  • NWO: ABPA in CF
  • WKZ fonds: personalized medicine in CF
  • Zon-Mw Top subsidie: Cure for genetic disease
  • Nutricia: Training for allergy
  • Hit-CF programma NCFS: personalized medicine for CF
  • Vertex: iva/luma in A455E mutated patients with CF
  • CZ: TOPAZ study
  • Nutricia TKI Health Holland: SinFonia
  • Cergentis -TKI: missense mutations in CF
  • American CF Foundation: missense mutations in CF
  • NCFS HIT CF 2.0: personalised care for CF
  • European Commision: Rare mutations in CF
  • WKZ-fonds: long term outcomes in CF
  • TKI Health Holland: Eloxx in PCD

 

Instituut heeft betalingen ontvangen voor klinische studies en adviesraad bijeenkomsten van Gilead, Vertex, GSK, Nutrica, TEVA, ProQR, Galapagos en Proteastasis.

 

Gemelde belangen en nevenfuncties zijn besproken met initiatief nemende verenigingen NVALT en NVK.

 

Deelname in werkgroep als meelezer bij alle modules op basis van expertise over CF.

 

Geen trekker van modules over CFTR modulatoren waarvoor er financiële belangen zijn.

B. Flapper

Kinderarts, sociale pediatrie

Geen

Geen

Geen actie

L. van der Giessen

0,8 Kinderfysiotherapeut Erasmus MC Sophia

0,1 Coordinator onderwijs Erasmus MC

0,1 docentbegeleiding Erasmus MC

B. Gastdocent Hogeschool Rotterdam Post HBO kinderfysio

B. Cursusleider NPI

B. Gastdocent Maas en Meer

(B=betaald)

Geen

Geen actie

V. Gulmans

Hoofd onderzoek en kwaliteit van zorg bij Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting

Geen

Geen persoonlijke vergoedingen. De NCFS heeft corporate sponsorovereenkomsten met meerdere bedrijven (farmaceuten en hulpmiddelen). De overeenkomsten zijn aangemeld bij het transparantieregister. De totale sponsorinkomsten bedragen niet meer dan 10 % van de totale NCFS-begroting. De sponsors hebben geen invloed op de inhoud van NCFS-uitingen.

Geen actie

H. Heijerman

Longarts, hoofd afdeling longziekten UMC Utrecht.

  • Adviesraad Vertex, betaald, geen persoonlijke inkomsten, gaan naar UMC Utrecht
  • Adviesraad Chiesi, betaald, geen persoonlijke inkomsten, gaan naar UMC Utrecht
  • Adviesraad PureIMS, betaald, geen persoonlijke inkomsten, gaan naar UMC Utrecht
  • Voorzitter adviesraad zorg van de NCFS (Nederlandse CF Stichting)
  • Zie nevenfuncties
  • Principal investigator van verschillende studies bij CF i.s.m. Vertex en Abbvie.

Gemelde belangen en nevenfuncties zijn besproken met initiatief nemende verenigingen NVALT en NVK.

 

Deelname in werkgroep als meelezer bij alle modules op basis van expertise over CF.

 

Geen trekker van modules over CFTR modulatoren waarvoor advies is gegeven.

D. Hendriks

kinderarts-maagdarmleverziekten Juliana Kinderziekenhuis/Hagaziekenhuis Den Haag

Geen

Geen

Geen actie

H. Hendriks

kinderarts-longarts in Zuyderland MC en 0,1 fte gedetachteerd naar MUMC + voor CF zorg.

Geen

Geen

Geen actie

B. Hoek

gastroenteroloog en hepatoloog, LUMC Hoogleraar

Geen

Geen gesponsord onderzoek op het gebied van CF. Bij genoemde studies mogelijk auteur en:

Novartis: PI, inclusie patiënten

Zambon: PI, design studies, data analyse

Chiesi: design studie, patiënt inclusie, data analyse

Abbvie, Norgine, Astellas: patiënt inclusie

CLIF: patiënt inclusie

Perspectum: patiënt inclusie, design deel van studie

Organ Assist: PI, patiënt inclusie

Novartis - deelname aan internationale medicijnstudie bij auto-immuun hepatitis

Zambon-unrestricted grant voor onderzoek naar auto-immuun hepatitis en overlap syndromen

Chiesi - investigator-initiated studie naar farmacoklnetiek van Envarsus (tacrolimus) na levertransplantatie

Abbvie - studie naar langetermijn effect op leverfibrose na DAA behandeling van hepatitis C

Norgine - deelname aan rifaximin bij hepatische encefalopathie studie

CLIF consortium - deelname aan internationale studies naar accuut - op chronisch leverfalen

Perspectum - studies naar nieuew NRI technieken bij leverziekte en na levertransplantatie

Astellas - deelname aan immuunsuppressie studie na levertransplantatie

OrganAssist - deelname aan studie met machineperfusie voor levertransplantatie

Geen actie

R. Hoek

Longarts Erasmus MC

Centrum voor Longtransplantatie

Centrum voor Cystic Fibrosis en Recidiverende Luchtweginfecties

  • Lid werkgroep Infectieziekten

Nederlands Transplantatievereniging

  • Lid landelijk overleg Thoracale Transplantatie organen
  • Eurotransplant lid international Lung Alocation Review board

allen onbezoldigd

Geen

Geen actie

A. Hofsteenge

Dietist: CF-team (kindergeneeskunde) (Vumc en AMC)

Kindergeneeskunde (polikliniek) (VUmc)

Geen

Geen

Geen actie

C. van Hoge

Maag- darm- leverarts MUMC+

Geen

Geen

Geen actie

F. Hollander-Kraaijeveld

Diëtist UMC Utrecht

Geen

Geen

Geen actie

R. Houwen

Hoofd afdeling kinder-MDL UMCU/WKZ

De (poli)klinische zorg voor patienten met MDL problematiek, het geven van onderwijs alsmede het vooruitbrengen van de zorg en kennis op dit gebied, onder meer door (meewerken aan) publicaties. Tevens aansturen van de subafdeling kinder-MDL.

Deze taken worden verricht in een 100% dienstverband.

  • In samenwerking met de afdeling kinderlongziekten van het WKZ is er participatie in onderzoek mbt het gebruik van organoiden voor het verbeteren van de medicamenteuze behandeling van CF.

Geen actie

J. van Ingen

Arts-microbioloog, Radboudumc, Nijmegen

Geen

  • Betaald adviseur van Insmed en Janssen pharmaceuticals op het gebied van antibiotica die niet geregistreerd zijn voor gebruik bij infecties bij Cystic Fibrosis patiënten.

Mede-auteur van de internationale richtlijn voor diagnostiek en behandeling van niet-tuberculeuze mycobacterieën bij pantiënten met CF (Floto, 2016).

Geen actie

H. Janssens

Kinderlongarts, Erasmus MC/Sophia Kinderziekenhuis

Voorzitter CF-team Sophia

  • Deelname als centrum aan clinical trials van Vertex en Gilead.
  • Deelname als co-auteur bij studie gesponsord door GSK, geen financiële vergoeding hiervoor.
  • Deelname als onderzoeker aan investigator initiated study SHIP-CT, effecten van hypertoon zout bij jonge kinderen met CF, gefinancierd door CF-foundation.
  • Speakers fee van Vertex; komt op budget van Sophia Research BV

Co-promotor bij meerdere studies gefinancierd door unrestricted grant van Chiesi en Gilead.

Geen actie, meelezer bij module over behandeling P.Aeruginosa (Gilead, Chiesi), geen trekker.

 

 

Toelichting gesponsorde onderzoeken.

-Studies van Chiesi en Gilead waren met een unrestricted grant, financieen gerund door Sophia BV. De aard van de studies kon door het onderzoeksteam vrij ingevuld worden en gepubliceerd.

-Deelname centrum aan sponsor initiated studies van Vertex, en Gilead. Geen mede-auteur. Als voorzitter van CF-team verantwoordelijk voor uitvoer van de studie, en beoordeling adverse events en lab uitslagen van deelnemende patiënten.

A. Jansz

arts-microbioloog, St PAMM, streeklaboratorium voor de volksgezondheid Veldhoven

Coördinerend arts-microbioloog, RIVM/IDS, Bilthoven, een detachering van 20% auditor voor de RvA

Geen

Geen actie

H. van der Kamp

kinderarts-endocrinoloog (0,7 fte) werkzaam in het WKZ Utrecht en in het Bronovo ziekenhuis in Den Haag (0,15 fte).

Lid bestuur NVE (onbetaald)

Lid adviesgroep groeihormoon (onbetaald)

Lid adviesgroep neonatale screening AGS & CHT (onbetaald)

Geen

Geen actie

C. de Kiviet

Verpleegkundig Specialist Bij CF-centrum UMC Utrecht, locatie WKZ

Lid van Accreditatiecommissie Van de RSV (Register Verpleegkundig Specialismen) >Vacatievergoeding per bijeenkomst

-Beoordelaar scholing voor herregistratie Verpleegkundig Specialisten > Vergoeding per beoordeelde scholing

Geen

Geen actie

A. Kok

verpleegkundig consulent CF Erasmus MC-Sophia Rotterdam

Geen

Geen

Geen actie

B. Koot

kinderarts AMC Amsterdam

Bestuur sectie kinder MDL, NVK, onbetaald

Geen

Geen actie

M. Kruiswijk

verpleegkundig specialist afdeling Cystic Fibrosis

Geen

Geen

Geen actie

C. Majoor

Longarts, Amsterdam UMC, locatie AMC

 

Inclusie patiënten aan fase IIa, IIb, III en IV studies van Vertex en Galapagos

Geen actie

 

Toelichting: Niet direct betrokken bij module waarop de potentiële belangenverstrengeling van toepassing is.

R. van der Meer

Longarts, aandachtsgebied Cystic Fibrose. Werkzaam in Hagaziekenhuis. Den Haag.

Geen

Geen

Geen actie

P. Merkus

Kinderarts-pulmonoloog, Radboudumc Amalia Kinderziekenhuis

  • lid wetenschappelijke adviescie Longfonds
  • lid Longalliantie Nederland
  • Voorzitter Sectie Kinderlongziekten van NVK
  • Lid beoordelingscie prijs voor de jonge onderzoeker NVK

Deelname Studies bij CF door farmaceutische bedrijven: Vertex, PTC (PI, betrokken bij inclusie, betrokken bij data-analyse)

Geen actie

 

Toelichting: Niet direct betrokken bij module waarop de potentiële belangenverstrengeling van toepassing is.

D. Mul

Kinderarts-endocrinoloog bij Diabeter

  • Gastaanstelling Erasmus MC, Rotterdam, Sofia kinderziekenhuis voor consultatie diabetes-zorg
  • Bestuur Bidon/landelijk registratie diabetes DPARD
  • Bestuur diabetes educ study group NL (DESG)
  • redactielid Ned. Tijdschrift Diabetologie.
  • Adviesraad medisch Novo Nordisk, betaling op declaratiebasis voor specifieke diensten.

Geen

Geen actie, trekker module diabetes (screening en behandeling)

 

Toelichting op deelname adviesraad medisch Novo Nordisk: conflicteert niet met trekkersrol van diabetes modules.

A. Nagelkerke

Kinderlongarts VU medisch centrum

Geen

  • Eenmalige deelname aan discussie Vertex over zinnigheid vroeg beginnen met correctors/potentiators) bij CF; hiervoor uurvergoeding.
  • November 2017 deelname, 24 uur van Groenendaal' (onderling bespreken moeilijke casuïstiek door CF artsen NL en Vlaanderen); sponsoring verblijf door firma Gilead.

Geen actie

 

Toelichting: Niet direct betrokken bij module waarop de potentiële belangenverstrengeling van toepassing is.

 

J. Noordhoek

Directeur Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting

  • Toezichthouder Flevoziekenhuis
  • President Europese Federatie CF Organisaties
  • Geen persoonlijke vergoedingen. De NCFS heeft corporate sponsorovereenkomsten met meerdere bedrijven (farmaceuten en hulpmiddelen). De overeenkomsten zijn aangemeld bij het transparantieregister. De totale sponsorinkomsten bedragen niet meer dan 10 % van de totale NCFS-begroting. De sponsors hebben geen invloed op de inhoud van NCFS-uitingen.

Geen actie

M. Nuijsink

Kinderarts Juliana Kinderziekenhuis/ HAGA ziekenhuis

Geen

  • Deelname VOICE studie (Vertex)

Geen actie

 

Toelichting: Niet direct betrokken bij module waarop de potentiële belangenverstrengeling van toepassing is.

M. van Oirschot-van de Ven

Kinderverpleegkundig consulent CF, Academisch Medisch Centrum Amsterdam

Geen

Geen

Geen actie

M. Reijers

Longarts, Radboud UMC, Nijmegen

  • Opleider
  • Auditor IWKV
  • Werkzaam in ziekenhuis dat participeert in geneesmiddelenonderzoek van Vertex, alleen betrokken bij inclusie patiënten.

Geen actie

 

Toelichting: Niet direct betrokken bij module waarop de potentiële belangenverstrengeling van toepassing is.

 

S. Reitsma

KNO-arts AMC Amsterdam

Geen

Geen

Geen actie

Y de Rijke

Afdelingshoofd Klinische Chemie

Erasmus MC te Rotterdam

Geen

Geen

Geen actie

B. Rottier

UMC Groningen, kinderlongarts

Geen

Geen

Geen actie

R. Schrijver

Verpleegkundig consulent CF Hagaziekenhuis

Geen

Geen

Geen actie

A. Speijer

Coördinator kwaliteit van zorg

Lid advies - en expertcommissie AQUA van Zorginstituut Nederland.

  • Bestuurslid Stichting TSC (tubereuze sclerose complex).

Geen

Geen actie

L. Speleman

paediatrische KNO, UMC Utrecht Wilhelminakinderziekenhuis

  • Bestuurslid Ned. Vlaams kinder KNO gezelschap, onbetaald

Geen

Geen actie

S. Terheggen-Lagro

Kinderlongarts AMC

  • Lid Cost Action ILD (niet betaald)

Geen

Geen actie

H. Tiddens

Kinderlongarts, Erasmus MC, Sofia kinderziekenhuis

 

 

  • Professor of Paediatric Respiratory Medicine, Erasmus MC-Sophia Childrens's Hospital Pediatric
  • Visiting professor Ningxia University, Yinchuan, China
  • Founder and director of Lung Analysis Image analyses laboratory for lung diseases at Erasmus MC-Sophia Children's Hospital
  • Honorary member dept. of Radiology, Erasmus Medical Center
  • Roche (Industry syposium on treatment of CF)
  • Novartis (Lectures, advisory boards)
  • Grants from CFF
  • Grants from Vertex, Gilead, Chiesi
  • Patent Vectura licensed
  • Patent PRAGMA-CF scoring system
  • Research: iABC, Inhaled antibiotics for Cystic Fibrosis and bronchiectasis. ALPINE II, eradicatie Pseudomonas acquisitie met AZLI, sponsor Gilead
  • Samenwerking met Fluidda BV: modelleren geïnhaleerde antibiotica,Sophia Research BV gaat royalties krijgen uit deze samenwerking.

Geen actie, meelezer bij module over behandeling P.Aeruginosa geen trekker.

 

Toelichting gesponsorde onderzoeken.

iABC: Co-investigator, CT aquisitie, analyse van CTs, geen betrokkenheid bij inclusie van patiënten ALPINE II: betrokken bij inclusie van patiënten

H. van der Vaart

Longarts UMCG

Geen

Geen

Geen actie

H. de Valk

Internist-endocrinoloog, UMC Utrecht

  • Bestuurslid Stichting BIDON (Basisstructuur Innovatief Diabetes Onderzoek Nederland) onbetaald
  • Bestuurslid Dutch Pediatric and Adult Registration Diabetes (DPARD) onbetaald
  • Bestuurslid Diabeteskamer Nederlandse Internisten Vereniging; onbetaald

Geen

Geen actie

H. Verkade

Kinderarts MDL, UMCG Groningen

  • Hoogleraar MDL
  • Ad interim Consultant van Danone/Nutricia Research; Friesland Campina Dairy Foods; Ausnutria Hyproca BV; Albireo Pharma Inc. (betalingen aan University Medical Center Groningen)
  • Lid Wetenschappelijke Adviesraad 'Najjar Stichting' (patiëntenorganisatie)
  • Voorzitter, Commissie Hepatology, European Society Pediatric Gastroenterology Hepatology and Nutrition

Geen

Geen actie

M. Verkleij

GZ-psycholoog/cognitief gedragstherapeut, Amsterdam UMC locatie VUmc

Geen

Geen

Geen actie

E. Weersink

longarts, AMC Amsterdam

Geen

  • Fase II a+b - III+ IV studies met Vertex en Galapagos (inclusie van patiënten en data verzameling)

Geen actie

 

Toelichting: Niet direct betrokken bij module waarop de potentiële belangenverstrengeling van toepassing is.

M. Wessels-Bakker

Verpleegkundig Specialist Longtransplantatie, onderzoeker

Geen

Geen

Geen actie

B. Wijnberg-Williams

Klinisch psycholoog/medisch psycholoog, richting kinderen en jeugdigen, UMCG (0,4 fte) en Isala ziekenhuis (0,7fte)

  • Hoofddocent somatische stoornissen kinderen en jeugdigen bij opleidingsinstituut PPO, Postmaster PSY-Opleidingen (op declaratiebasis als ZZPer)
  • Voorzitter Examencommissie PPO (vacatiegelden)

Lid van Accreditatiecommissie Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPt) (vacatiegelden)

Geen

Geen actie

F. Willeboordse

Adviseur Kennisinstituut Federatie Medisch Specialisten

Geen

Via werk partner aandelen bij moederbedrijf Johnson & Johnson.

Partner is werkzaam bij Janssen Vaccines BV.

Geen actie

K. Winter-de Groot

kinderarts-pulmonoloog WKZ/UMC Utrecht

  • Voorzitter ANHS-CF (adviesgroep nenoatale hielprikscreening voor CF) werkgroep van de NVK, onbetaald
  • Steunfractielid CU gemeente Culemborg, onbetaald

Geen

Geen actie

P. Zwijnenburg

kinderarts-klinisch geneticus VUMC afd. klinische genetica

Geen

Geen

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door deelname aan de werkgroep van de patiëntenorganisatie NCFS en de VSOP voor zeldzame en genetische aandoeningen. De uitgangsvragen zijn getoetst via een online peiling onder patiënten en ouders. Voor sommige onderwerpen is het patiënten-panel van de NCFS geraadpleegd om input te verkrijgen over patiëntenvoorkeuren over een behandeling of screeningsmethode.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de kwaliteitsstandaarden de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de kwaliteitsstandaard in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.

Werkwijze

Deze medisch inhoudelijke modules in deze kwaliteitsstandaard is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Voor de modules over psychosociale zorg en de modules over organisatie van zorg is er volgens de AQUA methode gewerkt: GRADE. De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie https://www.gradeworkinggroup.org/docs/Criteria_for_using_GRADE_2016-04-05.pdf).

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de stuurgroep en de adviseur de knelpunten. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door VSOP, NCFS, NVK, NVALT, Patiëntenfederatie, Lareb, NVMDL, ZiN, ZN, NIP, NVKNO, VKGN, Vereniging innovatieve geneesmiddelen, NVKC, V&VN, NVMM, KNGF, NIV, NVvR, NVD, NVAB, NVZA via een invitational conference.

 

De concept uitgangsvragen zijn door de NCFS online voorgelegd aan mensen met CF en ouders van kinderen met CF. Vrijwel alle uitgangsvragen werden door tenminste 85% van de 68 respondenten als zinvol tot zeer zinvol ervaren. Bij twee vragen was dit percentage lager (56% respectievelijk 72%), veroorzaakt door het feit dat 25% van de respondenten bij deze vragen geen mening had.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de stuurgroep en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er is voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk*

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaald dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Voor deze kwaliteitsstandaard was de Europese Best Practice richtlijn van de ECFS (Castellani, 2018) een belangrijk uitgangspunt voor bijna alle modules.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de kwaliteitsstandaard is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van Zorg.

 

Indicatorontwikkeling

De werkgroep heeft besloten geen indicatoren te ontwikkelen bij de huidige richtlijn omdat er geen substantiële barrières konden worden geïdentificeerd die implementatie van de aanbeveling zouden kunnen bemoeilijken.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.

Castellani C, Duff AJA, Bell SC, Heijerman HGM, Munck A, Ratjen F, Sermet-Gaudelus I, Southern KW, Barben J, Flume PA, Hodková P, Kashirskaya N, Kirszenbaum MN, Madge S, Oxley H, Plant B, Schwarzenberg SJ, Smyth AR, Taccetti G, Wagner TOF, Wolfe SP, Drevinek P. ECFS best practice guidelines: the 2018.

revision. J Cyst Fibros. 2018 Mar;17(2):153-178. doi: 10.1016/j.jcf.2018.02.006. Epub 2018 Mar 3. Review.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.

Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Behandeling van een chronische S. aureus infectie