Diabetes bij kinderen: insulinepompgebruik

Initiatief: NIV / NVK Aantal modules: 5

Competenties patiënt en ouders bij DM1 kind

Uitgangsvraag

Aan welke voorwaarden (medisch en psychosociaal) moet een kind met DM1 en/of moeten ouders voldoen om in aanmerking te komen voor insulinepomptherapie?

Aanbeveling

Vergewis u ervan dat de patiënt (en, eventueel afhankelijk van de leeftijd, de ouders) voor de start van insulinepomptherapie voldoet aan de volgende competenties:

  • Voldoende motivatie en indien mogelijk bewezen therapietrouw (bijvoorbeeld bij eerdere MDI-behandeling);
  • In staat en gemotiveerd zijn om samen met de arts een behandeldoel op te stellen;
  • Het hebben van voldoende kennis van koolhydraten, het kunnen aanpassen van insuline bij verschillende hoeveelheden koolhydraten en/of soorten maaltijden (glycemische index), bij activiteiten/bewegen, bij inname van alcohol, het kunnen werken met insuline/koolhydratenratio.
  • Het beheersen van technische en handelingsvaardigheden rondom de zelfzorg bij pomptherapie;
  • Bereid zijn actief te participeren aan continue scholing aangepast aan de levensfase.

 

Evalueer tijdens de chronische fase van de pompbehandeling tenminste jaarlijks of:

  • Indicatie, behandeldoel en afspraken nog actueel zijn;
  • De pomptherapie het gewenste effect heeft;
  • De patiënt zich aan de behandelafspraken houdt en het team dit voldoende faciliteert.

 

Indien dit niet het geval is, bespreek dan met de patiënt/ouders welke acties mogelijk zijn.

Overwegingen

Het advies is om voorafgaand aan de start van de behandeling onderstaande competenties te bespreken en in kaart te brengen. Behandelaar en patiënt/ouders dienen samen doelstellingen voor de behandeling en afspraken vast te leggen in het EPD. Hierin dient tevens aangegeven te worden wat de consequenties zijn als niet aan de afspraken wordt voldaan.

 

De patiënt kan zich bevinden

  1. in de voorbereidende fase voor insulinepomptherapie waarna gestart wordt en de patiënt wordt ingesteld op de pomp;
  2. in de chronische fase waarbij voorwaarden geformuleerd kunnen worden om een goede begeleiding mogelijk te maken.

 

Competenties en voorwaarden voor de patiënt/ouder(s) voor een goede voorbereiding en instelfase van insulinepomptherapie

  • De patiënt moet voldoen aan de indicatie voor pomptherapie.
  • De patiënt en de ouders zijn goed gemotiveerd en weten wat er van hen verwacht wordt.
  • De patiënt heeft een individueel vastgesteld behandeldoel.
  • Indien de patiënt is gestart met een MDI-regime dient hij/zij bewezen te hebben minimaal 4 maal per dag zijn bloedglucose te bepalen en insuline volgens afspraak gespoten te hebben en regelmatig te overleggen met het kinderdiabetesteam.
  • De patiënt dient bewezen te hebben goed koolhydraten te kunnen tellen. Bij voorkeur dient de patiënt (en/of zijn ouders) met goed gevolg een kennistoets koolhydraten (KH) af te leggen (indien beschikbaar).
  • De patiënt c.q. de ouder is in staat om actieve rol te spelen in “diabetes-zelfinstellings­management”, dat wil zeggen actief na te denken over variatie van glucoseregulering en insuline-instelling en daarnaar te handelen.
  • De patiënt beschikt over een computer en uitleesmogelijkheid voor de pomp en kan deze gebruiken.
  • De patiënt en/of de ouders beheersen de Nederlandse of Engelse taal goed en zijn goed bereikbaar via mail en/of telefoon.
  • De patiënt gaat akkoord met het aangeboden zorgprogramma dat voorbereiding, instelfase en nazorg bevat.
  • Er is geen sprake van belangrijke psychosociale factoren bij kind en/of ouders die de slaagkans negatief beïnvloeden.

 

Competenties en voorwaarden voor de patiënt voor een goede begeleiding tijdens de chronische fase insulinepomptherapie.

Hierbij is het zelfmanagement van de patiënt cruciaal voor een optimale diabetesregulatie.

  • De patiënt en/of de ouder zijn op de hoogte van hun taken en verantwoordelijkheden en van die van het behandelteam in deze fase.
  • De patiënt is verantwoordelijk voor zijn eigen materialenvoorziening.
  • De patiënt is verantwoordelijk voor zijn eigen materialenvoorziening.
  • De patiënt gebruikt adequaat de therapiemanagementsoftware.
  • De patiënt weet dat tenminste jaarlijks wordt getoetst of indicatie, behandeldoel en afspraken nog steeds actueel zijn en dat er effectieve acties worden ingezet indien individuele behandeldoelen niet worden gehaald of wederzijdse afspraken niet worden nagekomen.

Ernstige psychopathologie van ouders en/of kind waardoor insulinetoediening onder toezicht nodig is, kan reden zijn om pomptherapie te staken.

Onderbouwing

Insulinepomptherapie is een intensieve behandeling. Om een optimaal resultaat te halen vergt deze vorm van behandeling kennis en actieve participatie van patiënt en ouders. Voor optimale effectiviteit en meerwaarde van deze vorm van behandeling dienen patiënten en ouders therapietrouw te zijn.

 

In 2015 is op initiatief van het Zorginstituut Nederland door de NDF in samenwerking met een groot aantal organisaties van zorgverleners, patiënten, fabrikanten en verzekeraars een consensusdocument opgesteld waarin de voorwaarden worden beschreven voor optimale en doelmatige inzet van insulinepomptherapie.

De aanbevelingen in deze module zijn gebaseerd op dit consensusdocument en op klinische expertise. Ze zijn bedoeld sturend te zijn voor het optimaal gebruik van de insulinepomptherapie.

Omdat er geen systematische literatuuranalyse is gedaan, worden er geen conclusies vermeld.

De werkgroep heeft zich gebaseerd op het NDF-consensusdocument Kwaliteitscriteria voor optimale en doelmatige inzet insulinepomptherapie en hulpmiddelen (2015).

Voor deze uitgangsvraag is geen systematische literatuuranalyse uitgevoerd. De werkgroep heeft zich gebaseerd op het NDF-consensusdocument Kwaliteitscriteria voor optimale en doelmatige inzet insulinepomptherapie en hulpmiddelen (2015).

  1. Nederlandse Diabetes Federatie. Consensusdocument ‘Kwaliteitscriteria voor optimale en doelmatige inzet insulinepomptherapie en hulpmiddelen’. Amersfoort. April 2015.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-04-2018

Laatst geautoriseerd  : 12-04-2018

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2022

Uiterlijk in 2021 bepalen de besturen van de Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) en de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) of deze richtlijnmodules nog actueel zijn. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De NIV en de NVK zijn regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Diëtisten
  • Nederlands Instituut van Psychologen

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van deze richtlijn is de betrokken zorgprofessional, patiënten en ouders handvatten te bieden bij de keuze voor de optimale therapie voor diabetes bij kinderen, waar het gaat om de keuze voor pomptherapie en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om pomptherapie te kunnen starten.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met diabetes. Deze beroepsgroepen bestaan onder andere uit kinderartsen, kinderdiëtisten, kinderdiabetesverpleegkundigen, kinderpsychologen en maatschappelijk werkers.

Samenstelling werkgroep

De richtlijn Diabetes bij kinderen - insulinepompgebruik is onderdeel van de Netwerkrichtlijn diabetes mellitus ontwikkeld onder overkoepelend voorzitterschap van Dr. P.H.L.M. (Nel) Geelhoed, internist-endocrinoloog, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag (Nederlandse Internisten Vereniging).

 

Voor het ontwikkelen van de richtlijn Diabetes bij kinderen - insulinepompgebruik is in 2014 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met diabetes.

 

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

  • Drs. P. Stouthart, kinderarts, Zuyderland Medisch Centrum, Sittard-Geleen (voorzitter), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Dr. C. Westerlaken, kinderarts, Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Drs. W.H. Stokvis-Brantsma, kinderarts, Diabeter, Rotterdam, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Dr. W.J. de Waal, kinderarts, Diakonessenhuis Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • T. Lappenschaar, diëtist, Diabeter, Deventer, Nederlandse Vereniging van Diëtisten (vanaf september 2015)
  • A. de Boer, diëtist, Medisch Centrum Leeuwarden, Nederlandse Vereniging van Diëtisten (tot september 2015)
  • Drs. B.G. Werrij, kinderarts, Antonius Ziekenhuis Sneek, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • A. Dijkhuizen, kinderdiabetesverpleegkundige, Alrijne Ziekenhuis, Leiden, EADV/EKDV
  • Y. Krol, klinisch psycholoog, Deventer Ziekenhuis, Deventer, Nederlands Instituut van Psychologen

 

Met ondersteuning van:

  • Drs. S.B. Muller-Ploeger, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • Dr. M.A. Pols, senior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • Drs. A.J.P. Ranke, junior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten (tot januari 2015)
  • C. Sloof, MSc, medisch informatiespecialist, St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein
  • S.K. Josso, secretaresse, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • N.F. Bullock, secretaresse, Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De “KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling” is gevolgd. Alle werkgroep leden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoek financiering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroep leden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Reputatie management

Extern gefinancierd onderzoek

Kennisvalorisatie

Overige belangen

Ondernomen actie

De Boer

Diëtist Medisch Centrum Leeuwarden

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Dijkhuizen

verpleegkundig consulent kinderdiabetes Alrijne Zorggroep Leiden

Geen

Geen

Geen

Oud-voorzitter van subspecialisme kinderdiabetes (EKDV) van de beroepsvereniging EADV

Geen

Combinatie van 25 jr professionele kennis en ervaring en 41 jaar persoonlijke ervaringsdeskundigheid

Geen

Geen

Krol

klinisch psycholoog Deventer Ziekenhuis

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Lappenschaar

Diëtist

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Stokvis-Brantsma

kinderarts-endocrinoloog in dienst van Diabeter. Diabeter is eigendom van Medtronic maar Medtronic heeft geen invloed op de klinische besluitvorming.

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Stouthart

kinderarts Zuyderland Medisch Centrum m.n. diabetes endocrinologie, kinderarts MUMC Maastricht obesitas

kinderarts Dia4you programma adelante

Voorzitter landelijke werkgroep kinderdiabetes NVK

 

Namens de NVK/NIV/ NHV bestuurlid NDF

Geen

Geen

Geen

G.A.D.-studie 2013 (internationale studie, gestaakt).

Preview studie

Geen

Geen

Geen

De Waal

kinderarts Diakonessenhuis Utrecht diabetologie

Tot 1-1-2017 lid van de richtlijncommissie van de NVK.

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Werrij

kinderarts Antonius Ziekenhuis Sneek

Instructeur neonatale reanimatie bij stichting spoedeisende hulp voor kinderen (SHK)

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Westerlaken

Kinderarts-endocrinoloog Canisius Wilhelmina Ziekenhuis

Landelijk forum beoordeling GH aanvragen, onkostenvergoeding.

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een in een eerder stadium door de patiëntenvereniging uitgevoerde enquête onder haar leden (zie richtlijn Diabetes Mellitus; NIV, 2014). De Diabetesvereniging Nederland (DVN) en Kind&Ziekenhuis zijn betrokken bij de knelpuntenanalyse en hebben de conceptrichtlijn voor commentaar voorgelegd gekregen.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Dit is opgenomen in de aanverwante producten bij de desbetreffende modules.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen via een invitational conference (gezamenlijk voor zes richtlijnen die deel uitmaken van de netwerkrichtlijn diabetes, diabetische voet, diabetische retinopathie, diabetische neuropathie, kinderen, ouderen met comorbiditeit, diabetes en zwangerschap) door: de NIV, Diabetesvereniging Nederland (DVN), Eerste Associatie Van Diabetesverpleegkundigen (EADV), Inspectie voor de Gezondheidszorg, Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), Menzis, Nefarma, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG), Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA), Nederlandse Vereniging van Dietisten (NVD), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG), Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN), Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG), Nederlandse Vereniging van Diabetes Podotherapeuten (NVvDP), Optometristen Vereniging Nederland (OVN), Provoet (Brancheorganisatie voor de Pedicure), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Verenso, WCS Kenniscentrum Wondzorg, Zorgverzekeraars Nederland (ZN), en Zorginstituut Nederland (ZIN). Een verslag van de invitational conference is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep de definitieve uitgangsvragen vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor deze richtlijn is geen overkoepelende oriënterende zoekactie uitgevoerd. Voor de afzonderlijke uitgangsvragen is aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria.

Voor de modules over voorwaarden is gebruik gemaakt van het recente Consensusdocument Insulinepomptherapie (2015), aangevuld met recente internationale richtlijnen.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de evidencetabellen per module.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden weergegeven in evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Matig

  • er is matige zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk om mee te wegen, zoals de expertise van de werkgroepleden, specifiek Nederlandse omstandigheden, de waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die essentieel zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Indicatorontwikkeling

Bij de richtlijn zijn geen nieuwe kwaliteitsindicatoren ontwikkeld omdat er voor diabetes al voldoende indicatoren bestaan, onder andere behorend bij de NDF Zorgstandaard Diabetes.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisatie voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010. Review. PubMed PMID: 20603348.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0. Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html. 2012.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group. 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Competentieprofiel organisatie kinderen DM1