Chronische Pijnrevalidatie

Initiatief: VRA Aantal modules: 14

Fibromyalgie

Uitgangsvraag

Welke factoren moeten worden besproken tijdens de anamnese om vast te kunnen stellen of een patiënt in aanmerking komt voor interdisciplinaire behandeling (om patiënten te leren zelfstandig om te gaan met pijn en de gevolgen ervan voor het dagelijks functioneren)?

Aanbeveling

Zie overkoepelende module In stand houden pijnprobleem

Overwegingen

In deze submodule wordt besproken welke factoren geassocieerd zijn met het in standhouden van het pijnprobleem bij patiënten met fibromyalgie die multidisciplinair behandeld werden. Deze predictieve factoren zouden gebruikt kunnen worden als selectiecriterium om zo de kans van slagen van het behandeltraject te vergroten. Ook kan de behandeling worden aangepast aan de patiënt en kunnen er mogelijk zelfs preventieve maatregelen worden getroffen.

 

In de systematische review van De Rooij (2013) zijn veertien studies geïncludeerd. Uit deze studies kwamen een aantal factoren naar voren die mogelijk geassocieerd zijn met de uitkomst van multidisciplinaire behandeling bij patiënten met fibromyalgie. De belangrijkste factor was depressie, een zwaarder niveau van depressie was geassocieerd met een slechtere uitkomst van de behandeling. Factoren werden vaak maar in een enkele studie onderzocht. Slechts zes van de veertien studies waren van hoge kwaliteit. In de review werden associaties met daarbij p-waardes gerapporteerd. Het is niet duidelijk of het gebruik van een factor zoals depressie bij het selecteren van patiënten of bij het aanpassen van de behandeling in de dagelijkse praktijk ook zou leiden tot betere patiëntrelevante uitkomsten. Om bovenstaande redenen is het niet mogelijk om op basis van de beschikbare literatuur aanbevelingen te doen over het gebruik van factoren die het in stand houden van het pijnprobleem bij patiënten met fibromyalgie kunnen voorspellen, daarom heeft de werkgroep zich gebaseerd op expert opinion.

 

Overkoepelende overwegingen wat betreft factoren die geassocieerd zijn met het in standhouden van het pijnprobleem.

 

De werkgroep is van mening dat er niet te veel nadruk gelegd moet worden op vragenlijsten alleen. Dit zijn namelijk ondersteunende instrumenten. Uit een mapping review blijkt dat er voor een behoorlijk aantal vragenlijsten ook nog onvoldoende informatie is over een aantal klinimetrische eigenschappen waaronder de validiteit (Köke, 2022). Een aantal mogelijk bruikbare meetinstrumenten wordt beschreven in de dataset van de Nederlandse Dataset Pijn (NDP). Deze dataset betreft een advies wat rondom chronische pijn vastgelegd zou moeten worden, hierbij is rekening gehouden met alle relevante uitkomstmaten en de mogelijk voorspellende factoren. Voor meer informatie zie Köke, 2017.

 

Relatie trauma en chronische pijn

Posttraumatische stress speelt een rol bij ontstaan en aanhouden van chronische pijn en de beperkingen als gevolg van de pijn. Dit is onder andere aangetoond voor pijn aan het bewegingsapparaat na een ongeval (Jadhakhan, 2023) (systematic review) en bij post-whiplash pijn. Postwhiplash pijn herstelt slechter bij patiënten met een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) dan zonder een PTSS en zij ervaren meer functionele beperkingen (Buitenhuis, 2006; Kongsted, 2008; Maujean, 2017). Ook patiënten die met succes behandeld zijn voor kanker is posttraumatische stress voorspellend voor de persisterende ervaren pijn en beperkingen (Sager, 2020). Voor patiënten met wide spread pain of fibromyalgie geldt dat de prevalentie van posttraumatische stress hoog is (Conversano, 2019; Haviland, 2010) (population study).

Van de verschillende aspecten van posttraumatische stress zijn de herbelevingen, de emotionele verdoving (samenhangend met depressie) en de hyperarousal voorspellend voor het aanhouden van de pijn en de beperkingen (Ravn, 2019; Sager, 2020). Om te screenen op PTSS kan men gebruik maken van de op de DSM-5 gebaseerde Live Event Checklist (LEC) en de Posttraumatische stress Checklijst DSM-5 (PCL-5) (Weathers, 2013; Boeschoten, 2014). Daarnaast is het van belang om ook pijn gerelateerde gebeurtenissen met actuele lading in kaart te brengen. Het gaat daarbij om gebeurtenissen waarna de pijn is ontstaan en/of verergerd en nare ervaringen met de pijn. Ook herinneringen met een lage actuele lading kunnen nog een rol spelen bij het aanhouden van de pijn door de chronische arousal of doordat ze gepaard gaan met fysieke herbeleving of emotionele verdoving.

Middels diagnostiek volgens het gevolgenmodel (Van Rood & De Roos, 2017) kan worden vastgesteld wat de rol van de geselecteerde onverwerkte pijn gerelateerde ervaringen is bij het aanhouden van de pijn (Zorgstandaard SOLK, 2020).

 

Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR)-therapie:

EMDR-therapie heeft tot doel de lading af te halen van de onverwerkte aan de pijn gerelateerde ervaringen. EMDR-therapie leidt tot significantie afname van de pijn intensiteit zoals blijkt uit meerdere systematische reviews (Scelles & Bulnes, 2021; Staton, 2022; Tesarz, 2014; Valiente-Gomez, 2017).

 

Indien er uit de screening aanwijzingen zijn gevonden voor een PTSS en/of er sprake is van pijn gerelateerde herinneringen met actuele lading dan wordt bij voorkeur voorafgaand aan de revalidatie behandeling EMDR-therapie ingezet zodat de patiënt vervolgens optimaal kan profiteren van de revalidatie behandeling. De EMDR-therapie kan ook het begin de revalidatiebehandeling vormen en deze vindt dan ook bij voorkeur plaats binnen de revalidatiesetting. Uitzondering is als er sprake is van complexe-PTSS met comorbiditeit die vraagt om specifieke GGZ interventies naast de EMDR-therapie en de binnen de revalidatiesetting gebruikelijke cognitieve gedragstherapeutische interventies. Zodra de behandeling binnen de GGZ geleid heeft tot afname van PTSS symptomen hyperarousal en herbelevingen wordt zo snel als mogelijk met de pijnbehandeling binnen de revalidatiesetting gestart.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Gepersonaliseerde behandeling is per definitie afgestemd op de voorkeuren van de patiënt (doel en factoren). In samenwerking met Pijn Platform Nederland en vier patiëntenorganisaties bracht het Nivel (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) de ervaringen van chronische pijnpatiënten met de gezondheidszorg in kaart (Krol, 2013). De continuïteit van zorg wordt door veel pijnpatiënten als een knelpunt ervaren en een ruime meerderheid van de patiënten heeft minder goede ervaringen met de samenwerking tussen de verschillende behandelaars en zorgverleners (Voerman, 2015). De pijnpatiënt heeft behoefte aan één vast aanspreekpunt. Dit heeft ertoe geleid dat patiënten en professionals binnen de Nederlandse pijnzorg samen de Zorgstandaard Chronische Pijn (2017) hebben ontwikkeld waarin veel aandacht voor op de patiënt afgestemde zorg (bij voorkeur preventief), het streven naar één aanspreekpunt en zelfmanagement van de patiënt als eerste stappen binnen een stepped-care model, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Leidraad Chronische pijn (NVA-VRA, verwacht 2024)

Samen met behandelaren uit de eerste lijn en zelfstandige Pijnbehandelcentra werken een aantal revalidatiecentra samen met de patiënt aan een op maat gesneden zorg. Ze worden uitsluitend doorgestuurd voor interdisciplinaire revalidatiebehandeling wanneer eerdere stappen in de eerstelijnspijnzorg niet effectief bleken of wanneer het pijnprobleem dermate complex blijkt dat eerstelijnszorg niet geïndiceerd is. Huisartsen worden ondersteund bij het maken van de selectie tussen deze groepen patiënten. Patiënten worden waar mogelijk in de eerste lijn, dichtbij huis, behandeld. Het doel is dat patiënten hierdoor sneller op de goede plek terecht komen en eerder passende hulp krijgen. Uitkomsten van deze proeftuin zijn er helaas nog niet (https://adelantegroep.nl/nieuws/2023/06/nieuwe-ontwikkelingen-in-de-limburgse-revalidatiezorg).

 

De behoefte aan interdisciplinaire samenwerking is recent verwoord door deelnemers van Pijn Alliantie in Nederland (PA!N), waaronder de voorzitter van Samenwerkingsverband Pijn patiënten naar één stem. In een “zeepkistartikel” pleiten ze voor meer interdisciplinaire samenwerking in de praktijk in plaats van het naast elkaar werken binnen een multidisciplinaire samenwerking. Zij zijn ervan overtuigd dat dit zal leiden tot een beter resultaat bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsintegratie (Thomassen, 2018). Eisen aan de interdisciplinaire aanpak zijn dan minstens drie verschillende disciplines betrokken, interprofessionele communicatie ingebed in het protocol en het leveren van de zorg vanuit één instelling (Kaiser, 2017).

Pijnpatiënten willen graag serieus genomen worden door hulpverleners (Krol, 2013), immers zij zijn vaak al jaren ervaringsdeskundige. Samen Beslissen is een geschikte methode voor in de spreek/behandelkamer om samen tot de juiste behandeling te komen (Zorgstandaard Chronische Pijn, 2017), zeker in situaties waarin niet één keuze de beste is, maar verschillende opties voor zorgverlening mogelijk zijn, die wat betreft bijwerkingen, effectiviteit of gevolgen voor de patiënt gelijkwaardig zijn. Of wanneer uitkomsten van behandelopties verschillend gewaardeerd kunnen worden (Kennisbank Richtlijnontwikkeling). In zulke situaties dient de voorkeur van de patiënt voor wel of niet behandelen of voor een bepaald type behandeling meegewogen te worden. Daarnaast zijn er ook financiële belemmeringen voor patiënten om toegang te hebben tot een adequate pijnzorg. Verwijzing naar bijv. de fysiotherapeut of oefentherapeut is in vele gevallen beperkt of niet mogelijk als gevolg van onvoldoende mogelijkheden binnen de basis- of aanvullende verzekering. Echter, als deze zorg adequaat wordt geacht en niet doorlopen is, kan geen IMPT worden aangeboden.

 

Samengevat betekent dit dat er vier prioriteiten zijn vanuit de patiënten in het vormgeven van de pijnzorg:

  • Een aanspreekpunt als leidraad van de pijnzorg wanneer er meerdere zorgverleners betrokken zijn bij een patiënt met chronische pijn.
  • Juiste zorg op de juiste plek wat betekent dat patiënten snel de zorg krijgen in overeenstemming met de mate van complexiteit van het pijnprobleem
  • Wegnemen van financiële belemmeringen voor het verkrijgen van adequate pijnzorg binnen de huidige invulling van de zorgverzekering.
  • Het vormgeven van het model van Samen Beslissen bij besluitvorming over de inhoud en prioritering van de pijnzorg. Van belang is steeds meer zelfmanagement van patiënten om de regie te kunnen voeren over de eigen zorg o.a. door meer gebruik te maken van bestaande hulpmiddelen voor zoals boeken, online informatie, filmpjes, VR brillen, trainingen om beter om te gaan met pijn.

Bij het vaststellen of een patiënt in aanmerking komt voor interdisciplinaire behandeling is het belangrijkste doel patiënten met de grootste kans van slagen te triëren. De revalidatiearts voert een biopsychosociale analyse uit om de factoren die bijdragen aan het in stand houden van de pijn in kaart te brengen. Daarnaast wordt nagegaan welke doelen de patiënt heeft, zoals bijvoorbeeld pijnreductie of beter functioneren, en het is van groot belang om na te gaan of deze doelen realistisch zijn. Het reduceren van de pijn is niet altijd mogelijk, de focus van de behandeling ligt op het beter leren functioneren met de pijn. Dit vinden patiënten vaak lastig. Zoals beschreven in het Position Paper van de Werkgroep Pijnrevalidatie Nederland (2017) en het Behandelkader Chronische Pijn van de VRA (2020) zijn belangrijke doelen van de behandeling het verbeteren van zelfredzaamheid en weer zelf regie krijgen op het leven. Bij de triage bespreekt de revalidatiearts de doelen van de patiënt in relatie tot de factoren die de pijn in stand houden en de te verwachten resultaten van interdisciplinaire behandeling. Doorontwikkeling van de decisiontool aan de hand van predictieve algoritmen voor de verschillende uitkomstmaten is wenselijk. Hier loopt momenteel een project voor. Met behulp van dit project wordt de informatie van de predictieve algoritmen op voor de client en revalidatiearts/team begrijpelijke wijze beschikbaar gemaakt in het EPD en cliëntenportal en hierdoor de gezamenlijke besluitvorming bij de indicatiestelling en het formuleren van SMART behandeldoelen gefaciliteerd. Tevens kan aan de hand van de predictief ongunstig bijdragende factoren, voor cliënten die geen of lage kans op succes hebben, een gerichter behandeladvies worden opgesteld of een proef IMPT-behandeling van beperkte duur worden afgesproken. De hypothese is dat hiermee de revalidatiezorg doelmatiger zal worden.

 

Wat betreft de tevredenheid van patiënten, een retrospectieve studie onder 154 Nederlandse patiënten met chronische pijn die in 2011 of 2012 een multidisciplinaire behandeling van 15 weken volgden liet een verbetering zien op de Canadian Occupational Performance Measure (COPM) (Koele, 2014). De COPM wordt afgenomen door ergotherapeuten en richt zich op door de patiënt ervaren problemen in het dagelijks handelen, op drie gebieden namelijk zelfredzaamheid, productiviteit en ontspanning. Er werd na afloop van de behandeling een klinische relevante toename gezien in de tevredenheid van patiënten wat betreft het uitvoeren van voor hen relevante activiteiten. In een retrospectief onderzoek hebben 112 oud-patiënten die een IMPT hadden doorlopen zijn aanvullende vragen gesteld over de lange temijnresultaten van de IMPT. Deze patiënten zaten 26 maanden (mediaan, spreiding 10 tot 37 maanden) na het einde van de behandeling. Een blijvende verbeterde kwaliteit van leven, blijvend verbeterd functioneren en een vermindering in pijnklachten werd in respectievelijk 70%, 65% en 41% gerapporteerd en bijna 68% van de studiepopulatie geeft aan dat de pijn hun leven minder beïnvloedt. Van de gegeven adviezen tijdens het behandeltraject wordt door 75% nog steeds gebruik gemaakt. De tevredenheid over het programma is hoog, bijna 86% geeft aan het IMPT programma niet gemist te willen hebben en 84% raadt het programma ook andere mensen aan. Minder zorggebruik i.v.m. de pijnklachten wordt door 47,3% gemeld (Smeets, 2021).

 

Patiënten met een niet-westerse culturele achtergrond vragen extra aandacht. Deze patiënten hebben, vanuit een ander conceptueel denkkader, vaak andere verwachtingen van de behandeling, welke naast een eventuele (mate van) taalbarrière minder goed tot niet kunnen profiteren van een pijnrevalidatie behandeling. Het is goed om hier al tijdens het includeren van een patiënt voor een behandeling rekening mee te houden. Dit heeft de volgende implicaties (Sloots, 2011):

  1. Voorlichting en onderwijs over de inhoud van revalidatieprogramma’s;
  2. Standaardiseren van het gebruik van professionele tolken;
  3. Gebruik Voorlichter Eigen Taal en Cultuur (VETC);
  4. Meer en langere consulten;
  5. Aandacht voor cultureel competent werken bij hulpverleners

Kosten (middelenbeslag)

Indien het mogelijk is o.a. met de decision tool om op basis van kans op succes op de voor de patient meest relevante uitkomstmaten, de meest geschikte patiënten te triëren voor deelname aan de interdisciplinaire behandeling zal dit leiden tot een grotere kans op slagen van de behandeling, een kleinere kans op uitval en daarmee een kosten-effectievere behandeling. In module 5 ‘Effectiviteit interdisciplinaire pijnrevalidatie’ is meer informatie te vinden over de kosteneffectiviteit van de behandeling.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

In het Behandelkader Chronische Pijn (2020) worden selectiecriteria beschreven waaruit een aantal randvoorwaarden naar voren komen. De patiënt is in staat zijn om actief deel te nemen aan een revalidatiebehandeling met als doel verbetering in activiteiten en participatie. De patiënt is voldoende fysiek belastbaar om een actieve behandeling te kunnen volgen. Psychiatrische symptomen zijn voldoende onder controle en er is geen sprake van een aanzienlijk risico op psychische decompensatie door een revalidatiebehandeling. De patiënt is in staat tot gedragsverandering en/of acceptatie van de gevolgen van de pijnproblematiek en niet daarin beperkt door persoonlijkheidsproblematiek, stemmingsproblemen, sociale omstandigheden, systeemproblematiek, belemmerende bezwaarprocedures (bijv. letselschade, bezwaar tegen UWV uitspraken, juridische procedures), fors medicatiegebruik of anderszins. Er zijn geen taal- of communicatieproblemen die het zinvol volgen van een revalidatieprogramma in de weg staan.

 

De zorgprofessional die de anamnese verricht dient voldoende deskundig te zijn en geadviseerd wordt ter ondersteuning van anamnese om gebruik te maken van gevalideerde meetinstrumenten. Meer informatie over de deskundigheid van revalidatieteamleden en/of gebruik van klinimetrie is te vinden in het Behandelkader Chronische Pijn (2020). Daarnaast wordt aanbevolen in dit behandelkader vast te leggen aan welke minimale kwaliteitseisen interdisciplinaire behandelteams moeten voldoen om te kunnen vaststellen of een patiënt in aanmerking komt voor interdisciplinaire behandeling.

 

De vergoeding van de behandeling kan een belemmerende factor zijn om te kunnen starten met interdisciplinaire behandeling. Er zijn drempels opgeworpen voor deelname aan deze behandeling, er wordt uitgegaan van ‘stepped care’ waarbij de patiënt eerst andere behandelingen gevolgd moet hebben. Onder stepped care zoals ook beschreven in de Leidraad Chronische Pijn (NVA&VRA, verwacht 2024) wordt ook matched care verstaan. Dit betekent dat wanneer de complexiteit van de problematiek bij een patient hoger is en verwacht mag worden dat bijvoorbeeld eerstelijn behandeling bij fysiotherapeut/oefentherapeut of psycholoog niet afdoende is, er meteen IMPT mag worden aangeboden. Vanuit een maatschappelijk perspectief gezien is voor mensen met een risicoprofiel op chroniciteit vroeg interveniëren door het toepassen van matched ipv stepped care daardoor mogelijk uiteindelijk kostenefficiënter.

 

Onderbouwing

No GRADE

 

A systematic review highlighted a higher level of depression as most important predictive factor for a poor outcome of multidisciplinary treatment  in patients with fibromyalgia. This factor was investigated in two studies included in the review; the study by Bennett (1996) involved 104 patients and the study by Turk (1998) involved 70 patients. One study was at high risk of bias, no definition of ‘a higher level of depression’ was provided and the strength of the association was not reported.

 

Other potential predictors of outcome of multidisciplinary treatment included:

  1. baseline status;
  2. specific patient profiles;
  3. belief in fate;
  4. disability;
  5. pain.

Most predictors were only investigated in one study, and the level of evidence was mainly weak.

 

The authors mentioned the lack of high-quality studies and recommended further research on predictors of multidisciplinary treatment outcome.

 

Sources: De Rooij, 2013; Bennett, 1996; Turk, 1998

Predictive factors

 

The systematic review by De Rooij (2013) was performed to identify predictors of multidisciplinary treatment outcome in patients with chronic widespread pain or fibromyalgia. This information can be used to allocate patients to suitable treatment, to decide whether a specific type of treatment (e.g. interdisciplinary multimodal pain treatment [IMPT]) is not suitable, or to adjust the treatment program. Taking into account that multimodal pain treatment is not the same as IMPT.

 

A systematic search was performed in PubMed, PsychINFO, CINAHL, Cochrane Library, EMBASE and Pedro. The search was performed in September 2010. Reference lists of included studies were checked for additional relevant studies. Studies fulfilling the following criteria were included in the review: (1) patients over 18 years of age; (2) patients diagnosed with chronic widespread pain of fibromyalgia; (3) patients receiving multidisciplinary treatment (defined as treatment including minimal two components of treatment and involving at least two disciplines); (4) longitudinal study design with at least one follow-up measurement; and (5) original research report written in English, Dutch or German language. Relevant data included associations between baseline characteristics and treatment outcome (selected outcomes included pain, physical functioning, emotional functioning, global treatment effect and ‘others’).

Methodological quality of the included studies was assessed using a checklist based on the Hayden criteria (participation, study attrition, measurement of baseline characteristics, outcome measurement, confounding, analysis). A narrative data synthesis was performed.

 

Fourteen studies, all including fibromyalgia patients, were included in the review. Study designs included prospective cohort studies (n=7), RCTs (n=6), and a retrospective case-matched series (n=1). The number of patients included in these studies ranged from 32 to 332. Treatment was mainly provided in an outpatient setting, in group format, and varied between 12 and 120 hours in length. Six studies were judged to be of high quality, while the remaining eight studies were judged to be of low quality.

 

A number of baseline characteristics were found to be possibly associated with treatment outcome (mostly weak evidence). This included depression, the disturbance and pain profile of the Minnesota and Multiphasic Personality inventory (MMPI), strong beliefs in fate and high disability. Better treatment outcomes were seen in patients with worse baseline status (regarding interference of pain and pain intensity), the dysfunctional and the adaptive copers profile of the Multidimensional Pain Inventory (MPI), and high levels of pain. Inconclusive evidence was found for other demographic and clinical factors, cognitive and emotional factors, symptoms and physical functioning.

 

Most predictors were only investigated in one study, and the level of evidence was mainly weak. The most important factor highlighted in this review was depression; a higher level of depression was a predictor of poor outcome of multidisciplinary treatment in patients with fibromyalgia. This factor was investigated in two studies included in the review; the study by Bennett (1996) involved 104 patients and the study by Turk (1998) involved 70 patients. The authors mentioned the lack of high-quality studies and recommended further research on predictors of multidisciplinary treatment outcome.

 

No formal GRADE assessment was undertaken because the level of evidence was expected to be low to very low because of risk of bias in the studies included in the review and the fact that most factors were only reported in a single small study. In addition, it would have been difficult to perform a GRADE assessment since no effect sizes were reported in the systematic review.

One broad search was conducted to identify English language studies published from 2000 that described factors associated with a persistent pain problem in adults with chronic musculoskeletal pain. Given the broad topic, involving all patients with chronic pain and both modifiable and non-modifiable factors, a scoping search was performed to answer the following question: Which modifiable and non-modifiable factors are associated with a persistent pain problem in adults with chronic musculoskeletal pain?

 

P: Adults (≥18 years) with chronic musculoskeletal pain.

I: Modifiable and non-modifiable factors that are associated with a persistent pain problem.

C: Absence of these factors.

O: Persistent pain problem.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms on 18 December 2020. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The initial systematic literature search resulted in 1508 hits, including 101 systematic reviews, 597 RCTs and 810 observational studies. Given the large body of literature, it was decided to select one systematic review for the four major indications within the field of pain rehabilitation: low back pain, neck pain, shoulder pain and fibromyalgia. An update of the search was performed on 30 June 2021, involving only systematic reviews. This update resulted in 291 hits. Studies were selected based on the following criteria: (1) systematic review; (2) recent publication date; (3) preferably multiple predictors included in the prediction model (multivariable model); and (4) preferably externally or internally validated. Fifteen studies were initially selected based on title and abstract screening. Two of these publications focused on patients with fibromyalgia (Fontaine, 2018; De Rooij, 2013b). The review by Fontaine (2018) was published in French, therefore the systematic review by De Rooij (2013) was selected.

 

Results

One systematic review was included in the analysis of the literature. Study characteristics and results are described below. The studies included in the systematic review presented associations between baseline characteristics and treatment outcomes (predictive factors) and did not involve the development or evaluation of prediction models. Therefore, it is not clear how these factors should be used in clinical practice, e.g. no cut-off values are described. In addition, no information is available about the impact that using these characteristics for selection of patients would have on the outcomes of multidisciplinary treatment. No GRADE assessment was performed.

  1. de Rooij A, Roorda LD, Otten RH, van der Leeden M, Dekker J, Steultjens MP. Predictors of multidisciplinary treatment outcome in fibromyalgia: a systematic review. Disabil Rehabil. 2013 Mar;35(6):437-49. doi: 10.3109/09638288.2012.699582. Epub 2012 Aug 14. PMID: 22889312.
  2. Bennett RM, Burckhardt CS, Clark SR, O'Reilly CA, Wiens AN, Campbell SM. Group treatment of fibromyalgia: a 6 month outpatient program. J Rheumatol. 1996 Mar;23(3):521-8. PMID: 8832996.
  3. Turk DC, Okifuji A, Sinclair JD, Starz TW. Interdisciplinary treatment for fibromyalgia syndrome: clinical and statistical significance. Arthritis Care Res. 1998 Jun;11(3):186-95. doi: 10.1002/art.1790110306. PMID: 9782810.

Tables of excluded studies 

Author and year

Reason for exclusion

Alaman (2021)

Wrong patient population: low back pain

Alhowimel (2018)

Wrong patient population: low back pain

Clark (2017)

Wrong patient population; not focused on fibromyalgia

De Rooij (2013b)

Wrong study design: not a systematic review

Fontaine (2018)

French language

Haskins (2015)

Wrong patient population: low back pain

Hayden (2019)

Wrong patient population: low back pain

Mansell (2021)

Wrong patient population: neck or low back pain

Naylor (2017)

Wrong patient population; not focused on fibromyalgia

Nieminen (2021)

Wrong patient population: low back pain

Rashid (2017)

Wrong patient population: neck or back pain

Steenstra (2017)

Wrong patient population: low back pain

Verwoerd (2019)

Wrong patient population: neck pain

Wingbermühle (2018)

Wrong patient population: neck pain

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 10-04-2024

Laatst geautoriseerd  : 10-04-2024

Geplande herbeoordeling  : 10-04-2028

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • Ergotherapie Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck
  • Samenwerkingsverband Pijnpatiënten naar één stem

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten in de chronische pijnrevalidatie.

 

Werkgroep

  • prof. Dr. R.J.E.M. Smeets, hoogleraar revalidatiegeneeskunde & revalidatiearts, Universiteit Maastricht & CIR Clinics in Revalidatie Eindhoven, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (voorzitter)
  • prof. Dr. A.M.C.F. Verbunt, hoogleraar revalidatiegeneeskunde & revalidatiearts, Universiteit Maastricht & Adelante Zorggroep, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • drs. M.B.M. van Melick, ergotherapeut, Universiteit Maastricht, Ergotherapie Nederland
  • drs. C.J. van Oort, anesthesioloog, Ikazia Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • drs. S. van der Plas, huisarts, Huisartsenpraktijk Buis en Van der Plas, Nederlands Huisartsen Genootschap
  • dr. A.J.A. Köke, fysiotherapeut & bewegingswetenschapper, Universiteit Maastricht & Adelante Zorggroep, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • dr. R.N.J.T.L. de Nijs, reumatoloog, Elkerliek ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • drs. I.L. Thomassen-Hilgersom, patiëntvertegenwoordiger, Pijnpatiëntennaaréénstem
  • E. de Jong, oefentherapeut, Oefentherapie & Coachpraktijk Eveline de Jong, Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck
  • drs. M.W. Havinga, orthopedisch chirurg, OCON Orthopedische kliniek, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • dr. H.R. Schiphorst Preuper, revalidatiearts, UMCG, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • dr. C. D. Schröder, GZ-psycholoog, Healthsupport4you, Nederlands Instituut van Psychologen (sinds november 2022)
  • dr. J.J.A. Samwel, klinisch psycholoog, Revalis, Nederlands Instituut van Psychologen. (tot juli 2022)

Met ondersteuning van

  • dr. J. Buddeke, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. T. Lamberts, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • dr. L. Oostendorp, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. L. Niesink-Boerboom, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Smeets

Revalidatiearts

Hoogleraar Revalidatiegeneeskunde,
Lid van Wetenschappelijke Advies Raad patiëntenvereniging de Wervelkolom. Lid van Wetenschappelijk Advies Raad patiëntenvereniging HME/MO

Lid examencommissie EFIC curriculum medici

Ediotrial board lid European Journal of Physiotherapy and Pain Practice

Geen

Geen restrictie

Van Melick

Ergotherapeut

Lid van de Landelijke werkgroep Ergotherapie en chronische pijn,

Geen

Geen restrictie

Samwel

Klinisch psycholoog

Voorzitter sectie Pijnonderwijs van PA!N

Lid van het Algemeen Bestuur van PA!N als gemandateerde vanuit NIP (Nederlands Instituut voor Psychologen)

Afgevaardigde Revalis in Netwerk Chronische Pijn Jeroen Bosch Ziekenhuis

Afgevaardigde Revalis in Netwerk Chronische Pijn Bernhoven Ziekenhuis

Geen

Geen restrictie

Schiphorst-Preuper

Revalidatiearts

Revalidatiearts, Universitair docent, Lid werkgroep Pijnrevalidatie Nederland, Lid algemeen bestuur Pijn Alliantie Nederland tot 2024. Kernredactielid NTPP tot 2024. Vice voorzitter werkgroep Leidraad organisatie van zorg chronische pijn namens de VRA. Lid WPN.

Geen

Geen restricties

Schröder

GZ-psycholoog

Voorzitter sectie revalidatiepsychologie NIP

Geen

Geen restricties

Thomassen

Voorzitter Samenwerkingsverband Pijnpatiënten naar één stem

Voorzitter Patiëntenvereniging CRPS

Geen

Geen restricties

Verbunt

Revalidatiearts

Hoogleraar revalidatie-geneeskunde. Commissie VENI ZonMW betaald,

Vice voorzitter wetenschaps-commissie VRA

Editioral board lid European Journal of Pain

Project Netwerk Pijnrevalidatie Limburg, gefinancierd door zorgverzekeraars VGZ, CZ en Zilveren Kruis

Geen restricties

De Jong

Oefentherapeut

Bestuurslid Landelijk Netwerk Oefentherapeuten Chronische Pijn

Geen

Geen restricties

De Nijs

Reumatoloog

geen

Adviesraad AMGEN met betrekking tot osteoporose. PROFILE trial Sarilumab bij RA (gefinancierd door Sanofi Genzyme)

Aandelen in Farma & medische technologie

Restrictie: Is niet betrokken bij de besluitvorming rondom wel/niet afbouwen van pijnmedicatie voor start MSR.

Havinga

Orthopedisch chirurg

Lid beroepsbelangen-commissie NOV

Geen

Geen restrictie

Köke

Senior onderzoeker Revalidatie-geneeskunde

Afstudeerbegeleider Zuyd Hogeschool Heerlen, opleiding fysiotherapie.

Coördinator Innovatie Kenniscentrum Adelante Hoensbroek

Geen

Geen restricties

Van Oort

Anesthesioloog

Anesthesioloog-pijnspecialist (tot 2022)

Lid Centraal Medisch Tuchtcollege;

adviseur NVA;

Geen

Geen resricties

Van der Plas

Huisarts, praktijkhouder, kaderhuisarts bewegingsapparaat

Instructeur Outdoor Medicine: vrijwilligersvergoeding

 

Medische commissie Nederlandse Klim- en bergsport Vereniging: vrijwillig en onbetaald

 

Nascholingen geven bij huisartsen coöperatie Medicamus: betaald

 

Lezingen en workshops geven over outdoor- en bergsportgeneeskunde op persoonlijke titel: vrijwillig met onkostenvergoeding

 

Geen restricties

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de patiëntorganisaties Pijnpatiëntennaaréénstem en de Patiëntenfederatie Nederland uit te nodigen voor de invitational conference. Het verslag hiervan [zie bijlagen] is besproken in de werkgroep. Ook heeft een afgevaardigde van de patiëntenvereniging Pijnpatiëntennaaréénstem zitting genomen in de werkgroep.

De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en Pijnpatiëntennaaréénstem en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Factoren die het pijnprobleem in stand houden

Geen financiële gevolgen

Uitkomst 3. Op basis van gegevens uit het DBC-informatiesysteem (DIS) wordt aangenomen dat er jaarlijks minder dan 15.000-20.000 WPN 3 en 4 patiënten zijn. Verder worden geen substantiële investeringen bij het uitvoeren van de aanbevelingen verwacht.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de chronische pijnrevalidatie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via een schriftelijke knelpunteninventarisatie en een invitational conference. Een verslag van de invitational conference is opgenomen als bijlage.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht. De beoordeling van de methodologische kwaliteit van de literatuur is uitgevoerd door adviseurs van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

De werkgroep voorzag reeds bij de start van het ontwikkeltraject dat de bewijskracht van de beschikbare evidence, beoordeeld middels GRADE, laag tot zeer laag zou zijn. Er zijn een aantal beperkingen inherent aan onderzoek in het domein revalidatiegeneeskunde, waaronder de onmogelijkheid om volledige blindering toe te passen en de kosten van behandeling waardoor het aantal geïncludeerde patiënten laag blijft, met onzekerheid in de grootte van het effect tot gevolg. Gezien deze beperkingen ligt het niet in de lijn der verwachting dat de bewijskracht zoals beoordeeld met GRADE in de toekomst hoger uit zal vallen.

 

In de module Interdisciplinaire Pijnrevalidatie heeft de werkgroep in de overwegingen een uitgebreide reflectie geschreven hieromtrent omdat zij van mening is dat er meer bewijs voorhanden is dan aan de hand van de GRADE methodiek in de literatuuranalyse is beschreven. Aanvullend bewijs verkregen via onderzoeksdesigns zoals Single Case Experimental Designs (SCED) en cohortstudies heeft een plaats gekregen in de overwegingen. De werkgroep heeft al het wetenschappelijk bewijs gewogen in de overwegingen en tot uitdrukking proberen te brengen in haar aanbevelingen.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Complexiteit