Chronische jeuk

Initiatief: NVDV Aantal modules: 7

Therapie bij specifieke subgroepen

Uitgangsvraag

Welke vorm van therapie komt in aanmerking bij de behandeling van specifieke subgroepen zoals ouderen, zwangeren en kinderen met chronische jeuk en welke vorm heeft de voorkeur?

Aanbeveling

Therapie van chronische jeuk bij ouderen

 

De werkgroep adviseert om chronische jeuk bij ouderen met een klinisch beeld van xerosis cutis te behandelen met indifferente middelen (emolliens).

 

Bij het (langdurig) voorschrijven van topicale corticosteroïden bij ouderen is voorzichtigheid geboden gezien het risico op atrofie.

 

Bij systemische behandeling van ouderen met jeuk dienen sederende eerste generatie antihistaminica te worden vermeden, net als tricyclische antidepressiva zoals doxepine vanwege de anticholinergische bijwerkingen.

 

UVB-lichttherapie kan overwogen worden bij ouderen, mits er rekening wordt gehouden met toegenomen fotosensitiviteit of fototoxiciteit veroorzaakt door polyfarmacie.

 

Therapie van chronische jeuk bij kinderen

 

Verwijs kinderen met chronische jeuk zonder huidafwijkingen naar de kinderarts voor (verdere) diagnostiek.

 

Therapie van chronische jeuk bij zwangerschap

 

OUD: Topicale corticosteroïden kunnen voorgeschreven worden ter behandeling van jeuk in de zwangerschap. Het wordt aanbevolen om de laagst mogelijke klasse (I of II) corticosteroïden toe te passen met korte behandelperiodes.

 

NIEUW: Topicale corticosteroïden uit klasse I-III kunnen veilig voorgeschreven worden ter
behandeling van jeuk in de zwangerschap, met uitzondering van fluticasonpropionaat. Wij
adviseren conform de informatie van lareb de meest veilig middelen te gebruiken, nl
clobetason – flumetason - hydrocortison – triamcinolon.

Klasse IV corticosteroïden kunnen kortdurend als rescue therapy worden gebruikt (of een langere tijd op een beperkte huidoppervlak).

 

OUD: Bij blootstelling aan meer 300 gram van hoge klasse (d.w.z. klasse III en IV) topicale corticosteroïden gedurende de gehele zwangerschap bestaat er een verhoogd risico op een verlaagd geboortegewicht.

 

NIEUW: Indien meer dan 200 gram per maand aan topicale corticosteroïden noodzakelijk blijkt, moet aanvullend UVB-therapie worden overwogen.

 

Topicale immunomodulatoren kunnen in de zwangerschap voorgeschreven worden, idealiter voor behandeling van jeukende huidafwijkingen met een beperkte lichaamsoppervlakte. Bij beperkt lokaal gebruik lijkt systemische absorptie van topicale immunomodulatoren minimaal.

 

De 2e generatie antihistaminica loratadine en cetirizine genieten de voorkeur bij de behandeling van jeuk bij zwangeren. De 3e generatie antihistaminica desloratadine en levoceterizine kunnen hoogstwaarschijnlijk ook veilig toegepast worden tijdens de zwangerschap.

 

Indien een sederend effect van de antihistaminica wenselijk is, kan er gekozen worden voor clemastine, hydroxyzine of promethazine (in lage dosering). Gebruik deze middelen echter niet vlak voor de partus.

Onderbouwing

Voor deze uitgangsvraag is er geen systematische literatuuranalyse verricht. De overwegingen en aanbevelingen zijn gebaseerd op de European S2k Guideline on Chronic Pruritus uit 2019 en op basis van expert opinion en is specifiek voor de Nederlandse situatie.

 

Therapie van chronische jeuk bij ouderen

Over het algemeen gelden de algemene behandelprincipes bij ouderen, maar oudere patiënten met chronische jeuk hebben speciale aandacht nodig. De oudere patiënt vertoont typisch een gemengd klinisch beeld van co-morbiditeit en polyfarmacie, inclusief fysieke en cognitieve beperkingen; een zekere mate van xerosis cutis is ook in de meeste gevallen aanwezig. De behandelaar moet rekening houden met onderliggende co-morbiditeiten, zoals chronische nierinsufficiëntie, hepatobiliaire ziekte of maligniteiten. Daarbij is het ook belangrijk om naast de chronische jeuk de mate van kwetsbaarheid in te schatten.

In het geval van xerosis begint men de behandeling met emollientia, zonodig gevolgd door anti-inflammatoire topicale therapie. De nagels dienen kort gehouden te worden en waar mogelijk minderen in wassen en douchen. Gebruik van zeep moet worden vermeden of worden beperkt tot oksels, liezen, scalp en voetzolen, waarbij zeep met een lagere pH de voorkeur geniet. Vlak na het wassen de huid insmeren met een vette basiszalf is ook aan te raden.

Omdat de oudere patiënt ook een dunnere huid heeft is voorzichtigheid geboden bij het (langdurig) voorschrijven van topicale corticosteroiden gezien het risico op atrofie.

Ook de systemische behandeling van chronische jeuk bij oudere patiënten vraagt een alerte aanpak. De tweede generatie niet-sederende antihistaminica kunnen bruikbaar zijn als therapie, maar de sederende eerste generatie antihistaminica worden bij voorkeur vermeden, net als tricyclische antidepressiva zoals doxepine vanwege de anticholinergische bijwerkingen.

De antiepileptica gabapentine en pregabaline zijn, in lage doseringen, over het algemeen voldoende om chronische jeuk te behandelen, maar duizeligheid en sedatie zijn ook hierbij beruchte bijwerkingen bij oplopende doseringen. De TCA mirtazapine kan bij nachtelijke jeuk effectief zijn. SSRI’s als paroxetine en fluvoxamine zijn eveneens effectief, maar kunnen tot seksuele disfunctie en slapeloosheid leiden. Sertraline kan effectief zijn bij de behandeling van cholestatische jeuk.

UVB-lichttherapie is een goede behandeloptie bij ouderen, mits er rekening wordt gehouden met eventuele toegenomen fotosensitiviteit of fototoxiciteit veroorzaakt door polyfarmacie. Andersom is het zo dat lichttherapie niet bijdraagt aan polyfarmacie.

 

Therapie van chronische jeuk bij kinderen

Algemene adviezen om jeuk tegen te gaan zijn gericht op het niet te droog en warm laten worden van de huid. Hiervoor zijn er enkele was- en doucheadviezen zoals: niet te vaak en niet te warm douchen, niet teveel zeep gebruiken, douchen na het zweten en na afloop hiervan de huid insmeren met een indifferente zalf. Ook ruwe materialen zoals wol of knellende kleding wordt afgeraden. Schade aan de huid door krabben kan voorkomen worden door de nagels kort en schoon te houden en zonodig gebruik te maken van katoenen handschoenen en bedekkende verbandkleding. Na het wassen van de kleding wordt er goed nagespoeld en het liefst gewassen zonder gebruik te maken van wasverzachter. Tevens kan het advies om geen conditioner na het wassen van haren te gebruiken ook irritaties en jeuk voorkomen.

Kinderen met jeuk waarbij er alleen sprake is van een droge huid zijn goed te behandelen met neutrale, voldoende vette zalven en de hiervoor beschreven wasadviezen.

Antihistaminica kunnen worden ingezet als de jeuk veroorzaakt wordt door een urticariele aandoening en mastocytose. Gezien het sederende effect van klassieke antihistaminica (clemastine en promethazine) worden deze niet als eerste keus geadviseerd bij kinderen, maar de modernere selectieve antihistaminica als cetirizine en desloratidine. Dosering kan geschieden volgens het Kinderformularium.

Bij jeuk door huidinfecties dient uiteraard de lokale of systemische therapie gericht te zijn op de bestrijding van het veroorzakende micro-organisme. Bij een ernstig jeukende huidinfectie (zoals bedwantsen) kan tijdelijke behandeling met steroidzalf naast een antihistaminicum de jeuk verminderen.

Bij de behandeling van chronische jeuk bij kinderen met een chronische aandoening die niet gelegen is in de huid, vb. interne of psychogene oorzaken, valt het effect van algemene adviezen en topicale therapie van de huid vaak tegen. In de praktijk worden kinderen met jeuk zonder huidafwijkingen zelden gezien. We doen in deze richtlijn geen specifieke medicamenteuze aanbevelingen ten aanzien van de jeuk veroorzaakt door deze uiteenlopende groepen aandoeningen. Het is daarentegen van belang dat bij kinderen met chronische jeuk zonder huidafwijkingen de kinderarts wordt ingeschakeld opdat er adequate analyse naar de oorzaak wordt ingezet, aangezien voor deze kinderen een individueel plan gemaakt moet worden, passend bij deze specifieke patiënt, aandoening en medicatie voor de primaire aandoening.

 

Therapie van chronische jeuk bij zwangerschap

Behandeling van jeuk tijdens de zwangerschap vereist een nauwkeurige afweging of en welke behandeling het meest geschikt is, rekening houdend met mogelijke schadelijke effecten op de foetus. Het doel is om de meest geschikte en veilige behandeling te selecteren. In afwezigheid van voldoende bewijskracht kan het in de praktijk lastig zijn om een rationele behandelkeuze te maken. De behandeling van jeuk tijdens de zwangerschap dient zoveel mogelijk gericht te zijn op de onderliggende oorzaak. Verder zijn er meerdere symptomatische behandelopties voorhanden om de jeuk te onderdrukken (Zie Tabel 7).

 

Topicale behandelopties 

Topicale corticosteroïden zijn frequent voorgeschreven behandelingen voor jeukende huidaandoeningen tijdens de zwangerschap. Een Cochrane review uit 2015 concludeerde dat maternale blootstelling aan topicale corticosteroïden niet geassocieerd is met negatieve zwangerschaps-uitkomsten. De European Task Force for Atopic Dermatitis heeft in 2019 een standpunt gepubliceerd waarin dit eveneens wordt onderstreept en daarnaast wordt aangegeven dat topicale corticosteroïden uit klasse I-III veilig kunnen worden voorgeschreven tijdens de zwangerschap. Ook klasse IV corticosteroïden kunnen als rescue therapy kortdurend worden gebruikt, of gedurende een langere tijd op een klein huidoppervlak. Alleen voor fluticasonpropionaat geldt dat het vermeden moet worden tijdens de zwangerschap gezien de metabolisatie hiervan door de placenta.

Er zijn geen gegevens beschikbaar over de veiligheid van topicale immunomodulatoren. Bij beperkt lokaal gebruik lijkt systemische absorptie minimaal. Ook voor koolteer-preparaten en vitamine-D-analogen zijn onvoldoende gegevens beschikbaar. In selecte gevallen kunnen deze topicale therapieën voorgeschreven worden; idealiter voor behandeling van huidafwijkingen met een beperkte lichaamsoppervlakte. 

 

Systemische behandelopties

Systemische behandeling kan noodzakelijk zijn in geval van ernstige, generaliseerde of therapieresistente vormen van jeuk tijdens de zwangerschap. Opties zijn o.a. systemische corticosteroïden en geselecteerde antihistaminica.

Gebruik van systemische corticosteroïden is geassocieerd met vroeggeboorte en een verlaagd geboortegewicht. In het eerste trimester zijn systemische corticosteroïden mogelijk gelinkt aan een verhoogd risico op schisis. Systemische corticosteroïden kunnen voorgeschreven worden tijdens de zwangerschap als adequate topicale corticosteroïden en UV therapie onvoldoende effect hebben; de voorkeur gaat uit naar prednison, omdat het beperkt bij de foetus komt. Aanbevolen wordt om het niet langer dan 2-3 weken te gebruiken in een maximale dosering van 0.5 mg/kg/dag.   
Bij de mens zijn er tot nu toe geen aanwijzingen dat het gebruik van antihistaminica in het eerste trimester een verhoogd risico geeft op aangeboren afwijkingen. De meeste ervaring is opgedaan met de eerste generatie antihistaminica clemastine en promethazine en met de tweede generatie antihistaminica loratadine en cetirizine. De voorkeur gaat uit naar het gebruik van (des)loratadine en (levo)cetirizine, omdat deze middelen geen sederende werking hebben. Als het sederende effect gewenst is, dan kan er gekozen worden voor clemastine, promethazine(in een lage dosering) of hydroxyzine. Gebruik deze middelen niet vlak voor de partus, want het kan bij de pasgeborene leiden tot ontwenningsverschijnselen.

Tabel 7. Risico-indeling antihistaminica bij zwangerschap [Lareb]

 

Meest veilig

 

Cetirizine, clemastine, loratadine, promethazine (lage dosering)

 

 

Waarschijnlijk veilig


 

Desloratadine, levocetirizine, hydroxyzine, fexofenadine

 

 

Risico onbekend

 

Acrivastine, alimemazine, cinnarizine, dimetindeen, ebastine, ketotifen, mizolastine, oxomemazine, promethazine (hoge dosering), rupatadine

 

 

Lichttherapie

Lichttherapie met UVB is een nuttige alternatieve behandeloptie voor jeuk tijdens de zwangerschap die onvoldoende reageert op behandeling met lokale corticosteroïden en orale antihistaminica. UVB lichttherapie is veilig toe te passen tijdens de zwangerschap.

  1. Bechtel MA. Pruritus in Pregnancy and Its Management. Dermatol Clin. 2018;36(3):259-265. doi:10.1016/j.det.2018.02.012
  2. Chi CC, Wang SH, Wojnarowska F, Kirtschig G, Davies E, Bennett C. Safety of topical corticosteroids in pregnancy. Cochrane Database Syst Rev. 2015;(10):CD007346. Published 2015 Oct 26. doi:10.1002/14651858.CD007346.pub3
  3. Corticosteroïden op de huid tijdens de zwangerschap. Lareb.nl. Accessed August 2020. https://www.lareb.nl/tis-knowledge-screen?id=157
  4. Systemische corticosteroïden tijdens de zwangerschap. Lareb.nl. Accessed August 2020. https://www.lareb.nl/tis-knowledge-screen?id=116
  5. Vestergaard C, Wollenberg A, Thyssen JP. European Task Force on Atopic Dermatitis (ETFAD) Position Paper: treatment of parental atopic dermatitis during preconception, pregnancy and lactation period. J Eur Acad Dermatol Venereol. 2020;34(2):426-427. doi:10.1111/jdv.16171
  6. Weisshaar E, Szepietowski JC, Dalgard FJ, et al. European S2k Guideline on Chronic Pruritus. Acta Derm Venereol. 2019;99(5):469-506. doi:10.2340/00015555-3164

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-06-2022

Laatst geautoriseerd  : 10-05-2022

Geplande herbeoordeling  :

Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn chronische jeuk herziening 2022 en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn chronische jeuk herziening 2022. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten
  • Huidpatiënten Nederland

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn over chronische jeuk is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen voor de diagnostiek, begeleiding, behandeling en follow-up van patiënten met chronische jeuk.

 

Doelgroep De richtlijn is bedoeld voor alle betrokken beroepsgroepen. Voor huisartsen geldt primair de NHG-Standaard. Als de huisarts bij patiënten met chronische jeuk niet meer met de NHGStandaard uitkomt, kan de huisartsen gebruikmaken van deze richtlijn. Voor patiënten zijn afgeleide producten gemaakt, zoals te vinden op de websites van de betrokken patiëntenvereniging(en) en op www.thuisarts.nl

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met chronische jeuk en patiëntenvertegenwoordiger(s), vanuit het HPN (zie hiervoor het overzicht van de werkgroepleden de tabel hieronder). Wetenschappelijke verenigingen zoals NVDV, NVVN, NHG, NVKG, NVK, NIP, NVH, V&VN en HPN en stakeholders zoals VIG, NVZ, V&VN, KNMP, NFU, ZN, ZiNL en de patiëntenfederatie werden voor de knelpunten analyse en commentaarronde uitgenodigd.

 

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroepleden

Werkgroeplid

Affiliatie en vereniging

Dhr. Dr. H.B. Thio, dermatoloog, (voorzitter)

Erasmus MC, Rotterdam, NVDV

Dhr. Dr. D.M.W. Balak, dermatoloog

UMC Utrecht, NVDV

Dhr. Drs. Z. Çiftçi (secretaris) (vanaf februari 2020)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Dhr. Drs. T. Boere (secretaris) (tot februari 2020)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Mw. Dr. M.C. Bolling, dermatoloog

UMC Groningen, NVDV

Dhr. Dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog n.p.

Directeur NVDV, Utrecht

Dhr. Dr. R.A. Faaij, klinisch geriater

Diakonessenhuis, Utrecht, NVKG

Dhr. Drs. P.M.J.H. Kemperman, dermatoloog

Amsterdam UMC & Dijklander ziekenhuis, Purmerend, NVDV

Mw. Drs. T.A. Kouwenhoven, dermatoloog i.o.

Radboudumc. Nijmegen, NVDV

Dhr. Drs. A.S.H.J. Lokin, dermatoloog i.o.

Amsterdam UMC, NVDV

Mw. Drs. H. Heineman, huisarts

Groningen, NHG

 

Mw. L. Meerkerk, verpleegkundig specialist

Haaglanden MC, den Haag, V&VN

Mw. Drs. H. Rijk-van Gent, kinderarts

Antonius ziekenhuis, Sneek, NVK

Dhr. Dr. R. Rosken, internist-allergoloog-immunoloog

Zaans Medisch Centrum, NVvAKI

Mw. Dr. M.E. Schram, dermatoloog

ZBC Multicare, Hilversum, NVDV

Mw. Dr. S. Spillekom- van Koulil, psycholoog

Radboud UMC, Nijmegen, NIP

Mw. Drs. M. Stolting (secretaris) (vanaf september 2021)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Mw. E. Swanborn

Voorzitter HPN

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben bij aanvang van en na het afronden van de richtlijn schriftelijk verklaard of zij in de laatste twee jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen is opgenomen in bijlage 3. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVDV.

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief doordat er patiëntenvertegenwoordigers zitting hadden in de werkgroep (zie ook samenstelling van de werkgroep). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan HPN.

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.

Werkwijze

De werkgroep chronische jeuk heeft in 2019-2021 de vraag- en doelstellingen van deze richlijn met elkaar afgestemd en uitgewerkt. De ontwikkeling van deze richtlijn is gebaseerd op de European S2k Guideline on Chronic Pruritus van the European Dermatology Forum (EDF) en the European Academy of Dermatology and Venereology (EADV).

Hieronder wordt de werkwijze van de richtlijn 2021 verder toegelicht.

Ten tijde van het tot stand komen van de richtlijnwerkgroep chronische jeuk waren enkele nieuwe, belangrijke publicaties verschenen die hoofdzakelijk als bouwsteen hebben gediend bij het opstellen van deze richtlijn.

 

Hoofdzakelijk gaat het hier om de European S2k Guideline on Chronic Pruritus van the European Dermatology Forum (EDF) en the European Academy of Dermatology and Venereology (EADV) uit 2019. Daar de Europese werkgroep in hun richtlijn met algemene literatuur zoekacties heeft gezocht naar wetenschappelijke onderbouwing van de uitgangsvragen over de algehele klinische benadering van de patiënt met chronische jeuk, is er door de Nederlandse richtlijnwerkgroep besloten om niet hetzelfde pad te bewandelen en om de focus en de middelen van wetenschappelijke onderbouwing toe te spitsen op enkele belangrijke aspecten van de behandeling van CP. Hiervoor heeft de werkgroep bij de eerste vergadering een selectie gemaakt van 6 verschillende behandelmethoden/interventies welke uitvoerig zijn uitgezocht middels systematische literatuur zoekacties en beoordeling van de methodologische kwaliteit middels de GRADE-methode.

 

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. [Medisch Specialistische Richtlijnen] Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. [Brouwers 2010] Voor een stap-voor-stapbeschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt, wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt).

Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Knelpuntenanalyse

In de eerste vergadering zijn knelpunten en wensen ten aanzien van de richtlijn geïnventariseerd door de werkgroepleden. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door NVVN, NHG, NVKG, NVK, NIP, NVH, V&VN, HPN, NIV en KNMP. Tevens werden

uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Per uitgangsvraag zijn klinisch relevante uitkomstmaten opgesteld, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten is gekeken. De werkgroep heeft deze uitkomstmaten gewaardeerd volgens hun relatieve klinisch belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen is aan de hand van specifieke zoektermen een systematische zoekstrategie uitgevoerd in (verschillende) elektronische databases Embase en MEDLINE. In eerste instantie is gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De aldus gevonden studies zijn door twee arts-onderzoekers (TB en EdB) onafhankelijk van

 

elkaar geselecteerd op basis van titel en abstract en vooraf opgestelde selectiecriteria. Bij discrepantie is een derde persoon gevraagd. De beoordeling en uiteindelijke selectie op basis van volledige tekst is gedaan door arts-onderzoeker(s) van de NVDV. De geselecteerde studies zijn gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in bijlage 4.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

De beoordeling van de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs/onderzoeksgegevens is in de richtlijn voor het grootste deel tot stand gekomen met de GRADE-methode.

 

Bij de GRADE-methode (Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation) worden individuele studies systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB)-tabellen, deze zijn op te vragen via de NVDV. Hiervoor is gebruikgemaakt van de Cochrane risk of bias tool. [Higgins 2011]

 

Tabel 1 geeft een kort overzicht van de indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens GRADE. Een volledige uitleg over de GRADE-methode valt buiten het bestek van deze richtlijn, zie hiervoor het ‘GRADE handbook’. [Schünemann 2013, www.gradeworkinggroup.com]

 

Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens GRADE

GRADE-systeem

Type bewijs

  • Gerandomiseerd onderzoek = hoog
  • Observationele studie = laag
  • Elk ander bewijs = zeer laag

Factoren die de

kwaliteit van bewijs kunnen verlagen*

  • Ernstige of zeer ernstige beperkingen in de kwaliteit van de studie
  • Indirectheid van het bewijs
  • Belangrijke inconsistentie tussen studies
  • Imprecisie
  • Grote kans op ‘publicatiebias’

Factoren die de

kwaltiteit van bewijs kunnen verhogen**

  • Sterk bewijs voor een associatie – significant relatief risico van > 2 (< 0,5) gebaseerd op consistent bewijs uit twee of meer observationele studies, zonder plausibele ‘confounders’ (+1)
  • Zeer sterk bewijs voor een associatie – significant relatief risico van > 5 (< 0,2) gebaseerd op direct bewijs zonder belangrijke bedreigingen voor de validiteit (+2)
  • Bewijs voor een dosis respons gradiënt (+1)
  • Alle plausibele ‘confounders’ zonder het effect te hebben verminderd (+1)

* Elk criterium kan de kwaliteit verminderen met 1 stap of bij zeer ernstige beperkingen met 2 stappen.

** Verhogen kan alleen indien er geen beperkingen zijn t.a.v. de studiekwaliteit, imprecisie, inconsistentie, indirectheid en publicatiebias.

 

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde studies zijn overzichtelijk weergegeven als ‘karakteristieken en resultaten van geïncludeerde studies’. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur met betrekking op de vooraf opgestelde uitkomstmaten zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs middels GRADE

De kracht van het wetenschappelijke bewijs is bepaald volgens de GRADE-methode. (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag (zie tabel 2). Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie. [Schünemann, 2013]

 

Tabel 2. Kwaliteit van bewijs van conclusies volgens GRADE

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is matige zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Formuleren van conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten werden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overige overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn voor zowel de GRADE- en EBRO-methodiek gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs, de belangrijkste overige overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht of het niveau van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling.

Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Organisatie van zorg

 

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlage 8.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld in een commentaarformulier/tabel en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd. Zie daarvoor paragraaf ‘Autorisatie’.

 

Autorisatie

De richtlijn is geautoriseerd door de NVDV, NHG, V&VN, NIP, NVKG, NVK, HPN, NVI en NVvAKI op 10-05-2022.